70
geweest Hoeveel leerlingen hebben bijv. zijne lessen bezocbt? De
heer De Goeje schilderde hem als een uitnemend leeraar af, en nu
vraag ik, als dat zoo in 'toog loopend waar is, wijs mij dan de uit
stekende resultaten aan van zijn verblijf aan onze Instelling Heeft
hij door zijn onderwijs leerlingen getrokken? Hij heeft, geloof ik,
sleehls één leerling gehad, die zijn lessen nog al verlaten heeft en
thans heeft hij weder één leerling. Nog eens: heeft zijn onderwijs
aan de verwachtingen beantwoord?
Ik wil ook nog met een enkel woord op den brief van den Direc-
teur der Ind. Inst. wijzen. De leden van den Raad hebben van dien
brie! kennis genomen, en weten, dat hij met een warme aanbeveling
der benoeming begint, maar eindigt met op het financieel bezwaar
van de zaak te wijzen, 't ls alsof de Directeurvooral in het tweede
gedeelte van zijn schrijven zelf gevoelde, dat toch het financieel
bezwaar, in tegenstelling met de voordeelen, die van de benoeming
verwacht kunnen worden, nogal van eenig gewicht is. Het is alsof
de directeur zich voor de toekomst wil dekken, want hij zegt ten
slotte: de beslissing verblijve aan den Raad m. a. w. wanneer de uit
gaven verhoogd worden, en den bloei van de Inrichting niet aan de
verwachtingen beantwoordt, dan moet ge er mij naderhand geen ver
wijt van maken; ik heb van te voren gezegd dat ik geen verantwoor
delijkheid op mij neem. En daar is veel van waar. Iemand, daar
entegen die het niet oprecht met de instandhouding onzer Inrich
ting meent, kan er toe komen om te zeggen: geef maar meer uit,
meer leervakkenmeer leerarenhoe meer kosten hoe beteren hoe
eerder zal de Instelling ook in duigen vallen! 't Is inderdaad beden
kelijk het aantal leeraren maar steeds uit te breiden, want daaraan
zijn vroeger of later altijd onkosten verbonden, en wij slaan een zeer
verkeerden weg in, om in overeenstemming met Delft, het aantal
leervakken onbepaald te vermeerderen.
De heer Fockema Andreae. M. d. V.! Toen ik zeidedat ik
hoopte u als bondgenoot te krijgenvleide ik mij niet ik erken
het met zoo groote overwinning. Ik herhaal het, de reden waarom
ik Uw antwoord aan den heer De Goeje aanhaalde lag hierindal
ik in het licht wilde stellen de beteekenis die toen door uwe woor
den aan het voorstel is gegeven. Toen de heer De Goeje in de ver
gadering van 10 December 1885 deed opmerken, dat wij in het ver
volg meer tractement zouden moeten geven, hebt U geantwoord: ja,
als althans de werkzaamheden van den heer Harmsen vermeerderen.
En onder den indruk van dat antwoord is het besluit tot zijne aan
stelling genomen.
U hebt er op gewezen, en de heer De Goeje heeft u daarin onder
steund, dat terstond na het besluit tot handhaving der Indische In
stelling ook het besluit is genomen tot aanstelling van den heer
Harmsen omdat men deze voor den bloei dier Instelling onmisbaar
achtte. Volkomen juist! Maar niet de aanstelling van een leeraar in
het Bataksch achtte men onmisbaar, wel die van een leeraar die ons
voor het Maleisch in de examen-commissie kon vertegenwoordigen.
Dit blijkt voldoende uit de toen gewisselde stukken, en uit het ge
sprokene in de daarop betrekking hebbende Raadsvergaderingen.
Nu is dus de vraag: zullen wij als de lieer Harmsen ons verlaat
een ander vinden om ons voor het Maleisch te vertegenwoordigen
In den brief van den directeur staat, dat de beer Schmidt een zeer
goed kenner van de Maleische taal is. Wanneer wij dus den heer
Harmsen, met betuiging van ons leedwezen zien heengaan dan maken
wij volstrekt niet ongedaan wat de Raad eenmaal heeft besloten na
de Inrichting te hebben gehandhaafd. Aan een leeraar in het Bataksch
bestaat geen behoeftemaar wel aan een nieuwen examinator voor
het Maleisch. Er wordt dus niets gedaan om den bloei der Instelling
te benadeelen.
U twijfelde er verder aan, M. d. V., of de Commissie van Financiën
wel eene juiste opvatting bad van de studie der polynesische talen
Ik kan u daaromtrent geruststellen! Er bestond bij ons geene ver
keerde voorstelling; wij redeneerden aldus; Men kan, behalve een
der verplichte talen, polynesische talen aanleeren om twee redenen:
om meer punten te kunnen krijgen op het examen öf om meer be
paald eene zekere taal te kennen. Voor de eerste categorie van
studenten is voldoende gezorgd, want bij aanstelling van den beer
Schmidt kunnen zij behalve Javaansch en Maleisch nog vier andere
talen aanleeren.
Maar moeten wij nu ook gaan zorgen voor hen die speciaal eene
zekere inlandsche taal, bijvoorbeeld Bataksch, willen leeren Dit
meenen wij te moeten ontkennen, dit heeft met den bloei onzer In
stelling niet te makenwant het zullen slechts zeer enkelen zijn die
haar om laatstgenoemde reden zullen bezoeken.
Eindelijk uw argument, dat nu Delft een lector voor het Bataksch
heeft, het ook voor ons noodzakelijk is, ten einde controle op het
examen te kunnen uitoefenen. Wanneer wjj dien weg op willen,
wanneer wij telkens voor elk vak dat in Delft wordt onderwezen ook
hier een leeraar willen aanstellen, dan durf ik onze Instelling geen
lang leven meer voorspellen. Dan vrees ik dat zal geschieden waarop
de heer Juta heeft gewezen, dat namelijk de kosten binnen korten
tijd schrikbarend zullen stijgen, en de Inrichting dientengevolge zal
moeten opgeheven worden en dat zou ik inderdaad willen helpen
voorkomen, en de hand op de beurs doen houden, haten wij onder
wijzen wat noodig is, maar laten wij geen concurrentie voeren tot
in 't overdrevene.
De heer Vos. Het voorstel van Burg. en Weth. is tweeledig. In
't eerste gedeelte wordt voorgesteld om het traktement van den heer
Harmsen te verhoogen, en in het tweede om aan de Ind. Instelling
een nieuwen lector te benoemen.
Met het eene ga ik mee, met het andere echter niet. Ik wensch
namelijk te verklaren, dat ik op de gronden, die door Burg. en Weth.
en door den heer De Goeje zijn aangevoerdmijne stem vóór de
voorgestelde traktementsverhooging zal uitbrengen. De diensten van
den heer Harmsen zijn niet alleen zeer groot, maar ook zijri behoud
j is van veel belang voor onze Instelling, ik aarzel daarom niet hem
een hooger bezoldiging toe te kennen Wal evenwel de aanstelling
van een nieuwen lector betreft, ik geloof, dat wij een weg zouden
opgaan, die ons steeds tol hooger uitgaven leiden zou, want
hoewel hij op dit oogenblik geen bezoldiging zou genieten mogen
wij toch op den duur niet verlangen dat hij zijne diensten gratis aan
de Inrichting blijve bewijzen. Ik zal dus legen dit gedeelte van het
voorslel mijne stem uitbrengen.
De Voorzitter Nog een kort woord ter beantwoording der laatste
sprekers, liet is zeker een argument dat op de onnadenkende menigte
eenigen indruk kan makenwanneer men zegt dat bet steeds uit
breiden van het onderwijs in meerdere vakkenom de concurrentie
met Delft te kunnen volhouden, gevaarlijk is, en te veel van onze
financiën zal vorderen. Maar meent men dan dat de financiën van
Delft onuitputtelijk zijn Ik heb voor die instelling reeds een vergelijking
tusschen de jaren 1880 en 1885 gemaakt, die, wat de financiecle resultaten
betreft, een nadeelig verschil van 18.000 'sjaars aantoont, dal is
ongeveer het dubbele van onze bruto-uitgaven. In Delft moet men
ook rekening bouden met de financiën der gemeente.
Ik zou overigens voor een deel moeten herhalen hetgeen ik reeds
gezegd heb. Men kan de traktementsverhooging van den heer Harmsen
niet als eene op zich zelve slaande zaak beoordeelcn. Ik heb straks
gememoreerd, dat toen besloten is tot behoud der Ind. Inst., men
wist dal men met Delft te concurreeren had, dat het aantal
examenvakken van invloed op de ranglijst bij de examens was en
dat men moet zorgen dat de studenten voor O. I. ambtenaar met
even groote kans van slagen, Leiden als Delft konden bezoeken. Dat
wetende heeft de meerderheid zich voor het behoud der Ind. Inst.
verklaard. En nu is hel onlogisch te zeggen dal men aan den
bloei van die Inrichting wil medewerken, en tegelijkertijd de midde
len om tot dien bloei te geraken te onthouden. Zoodoende uit men
wenschen, waarvan men vooruit kan weten dat zij niet tot vervul
ling zullen komen.
Wanneer men overigens blijft binnen den kring van de meest ge
bruikelijke Polynesische talendan is het zeker dat wij met dit
voorstel zullen komen op eene hoogte die het ons veel beter dan
vroeger mogeljjk zal maken de concurrentie met Delft vol te houden.
Eene kleine onjuistheid in het gesprokene door den beer Fockema
Andreae moet ik even releveeren. Het betreft het antwoord ten
vorigen jare door mij aan den heer De Goeje gegeven. De heer
Andreae zeide: onder den indruk van uwe woorden is het besluit
tot aanstelling van den heer Harmsen toen genomen. Dit betwist ik
ten sterkste. Het besluit is genomen onder den indruk van de over
tuiging dat het voor den bloei der Instelling noodzakelijk was om
dien leeraar aan te stellen Ik heb de discussiën op den 10 December
1885 gevoerd niet nagezien, maar als mijn geheugen mij niet bedriegt
is de heer Bredius het eenige lid van den Raad geweest die tegen
de voordracht stemde, omdat hij een tegenstander was van de Indische
Instelling.
De heer Verster, ofschoon ook hij daarvan een tegenstander was,
heeft toen gezegd toch te zullen stemmen voor het voorslel van
Burg. en Weth., omdat nu eenmaal tot behoud besloten was, ook de
middelen niet mochten geweigerd worden noodig om de Inrichting
tot bloei te brengen.
Het is onder den indruk van die woordendat de Raad met alge-
meene stemmen, behalve die van den heer Bredius, zijn besluit heeft
genomen.
Het argument dat er op dit oogenblik slechts één leerling voor
het Bataksch is beschouw ik men houde mij dit ten goede als
weinig afdoende. Het aantal leerlingen in ééne taal kan nu minder dan
ooit tot maatstaf strekken. Wij verkeeren nu in zulke abnormale
omstandigheden, dat als zij als normaal moesten worden beschouwd,
ik eerlijk zou bekennen dat de Instelling tot opleiding van Indische
ambtenaren geen reden van beslaan meer had. Maar die toestanden
zullen niet zoo blijven. Het overcompleet van ambtenaren in Indië
zal langzamerhand ophouden te bestaan: de vraag naar ambtenaren
uil Nederland zal toenemen en daarmede ook het getal van jonge
mannen die zich daarvoor zullen willen bekwamen.
En nu wat betreft den aan te stellen lector in het Makassaarsch
en Boegineesch. Ik houd er van open kaart te spelen. Ik ben het
volkomen eens met hen die zeggen, dat het op den duur niet aangaat
iemand onderwijs te laten geven zonder bezoldiging, Dit punt heb
ik dan ook met den heer Schmidt besproken en hem gezegd, dat,
wanneer eene dergelijke opmerking in den Raad werd gemaakt ik
het volgende antwoord zou geven: het gaat inderdaad niet aan op
den duur iemand zonder bezoldiging onderwijs te laten geven; maar
ik geef den Raad de verzekering een voorstel tot bezoldiging niet te
zullen indienen, voor dat werkelijk een betere toestand aan onze
Inrichting is ingetreden. Wanneer de abnormale omstandigheden, die
oorzaak zijn dat het getal jonge inenschen die zich aan den Indischen
dienst willen wijden zoo gering is, voorbij zijn, en onze Instelling
dientengevolge weder meer bloei begint te vertoonen, dan zullen
wij een voorstel doen om u een passend traktement te verleenen; maar
ook niet eerder; dat kan wellicht nog 2 of 3 jaar duren, maar vóór
dien tijd zijn er van ons geene voorstellen in dien geest aan den
Raad te verwachten. En dat wetende, heeft de heer Schmidt zich
bereid verklaard eene eventueele benoeming te aanvaarden.
En nu de kwestie dat de heer Schmidt ook voor het Maleisch
zitting zou kunnen nemen in de examen-commissie. Wanneer hij
onderwijs geeft in het Makassaarsch en Boegineesch, dan kan hij be
noemd worden tot lid in de sub-cominissie voor die talenmaar hij
kan dan niet nog bovendien examen afnemen in het Maleisch; één
persoon kan onmogelijk in zoovele verschillende sub-commissiën zitting
nemen: maar al konde hij dat wel, dan zou het toch niet wegnemen
dat wij den examinator in bet Bataksch verloren. Ieder die op de
hoogte van examens is, en velen uwer zijn het, weten van hoeveel