69 examens te helpen afnemen. Ik behoef zeker den lieer Fockema Andreae, die een groote ondervinding heeft op het gebied der examens, niet te wijzen op het groote voordeel voor de examinandi en exami natoren heiden, dat zij elkander kennen; de redenen die daarover pleiten liggen trouwens zoozeer voor de hand. dat de meesten uwer ze wel zullen kennen. Hel is een groote geruststelling voor de leer lingen als zij een bekend gezicht voor zich zien, en als zij weten dat de examinator ook hen kent Om die redenen is ook aan den heer llarmsen een gedeelte van het onderwijs in de Maleischc taal opgedragen en ik zou dus kunnen beweren dat de voorwaarde die ik zelf heb gesteld en welke de heer Fockema Andreae scheen te meenen dat mij was ontgaan, inderdaad aanwezig was. Maar ik wil daaraan niet te veel hechten. Ook zonder de uitbreiding van zijn werkkring zouden wij het voorstel hebben gedaan. Wij stelden U indertijd voor den heer Harmsen tot lector aan de Indische Instelling te benoemen, in de onderstelling dat er nog eenigen tijd zou verloopen eer hij naar Indië zou moeten terugkeeren. Wij hadden ons gevleid dat de Regeering hem in 't belang van het onder wijs in de Bataksche taal in Indië, de gelegenheid zou geven, door zijn verlof te verlengen met behoud van zijn verlofstractement, de uitgaaf der daarvoor gereed gemaakte leerboeken hier te lande te bezorgen. De zaken hebben echter een anderen loop genomen dan wij verwachtten; en ofschoon het van onze zijde niet aan pogingen heeft ontbroken om te bewerken, dat het verlof van den heer Harmsen onder die voorwaarden werd verlengd, zijn .deze pogingen mislukt. De Regcering, van oordeel dat dit beter in Indië kon geschieden, kon ons op deze wijze niet tegemoet komen, en wij moesten dus kiezen of deelen Wij moesten den heer Harmsen laten vertrekken, zeer ten nadeele van onze instelling, of vroeger dan wij meenden dat te zullen moeten doen, aan den Raad voorstellen zijne bezoldiging te verhoogen. Zonder iets te willen afdingen op het bezwarende van dien maatregel, moest ook hier het grootste belang den doorslag geven. Uit het rapport van de Commissie van Financiën meen ik te moeten opmaken, dat zij zich geen juiste voorstelling heeft gemaakt van de studie der verschillende talen. Ik lees daarin»dan zullen aan de Instelling behalve het Maleisch en het Javaanseh nog vier Polynesi sche talen worden onderwezen, d. i. meer dan één leerling zich binnen den betrekkelijk korten tijd van voorbereiding kan eigen maken." Maar het is nooit de bedoeling geweest, dat alle studenten aan onze Instelling in al de talen die daar onderwezen worden, onderricht moeten ontvangen. De cursus duurt slechts twee jaar en de meeste studenten kennen bij hun komst aan de Inrichting nog geen enkele Polynesische taalhet denkbeeld alleen dat men zich in twee jaar zes talen zoo volledig zou kunnen eigen maken dat men er een vol doend examen in zou kunnen afleggen (gezwegen nu van de andere verplichte vakken) veroordeelt zich zelf: dat is onmogelijk. Voor het examen wordt gevorderd een Inlandsche taal: Maleisch of Javaanseh; de meeste studenten nemen er echter een of hoogstens twee onver plichte talen bij om daardoor hooger cijfer op de ranglijst te bekomen. Nu spreekt het van zelf dat naarmate men meer keus heeft in de aan te leeren lajen, de kans ook grooter wordt dat jongelieden zich naar onze Instelling zullen begeven. Toen wij in ons rapport schreven dat onze Inrichting de eenige was waar Bataksch werd gedoceerd, was dat inderdaad het geval: het was toen nog niet bekend hetgeen ik eerst later uit de dag bladen heb vernomen dat ook in Delft daartoe gelegenheid zou worden gegeven. Maar indien dit al zoo is, dan wordt daardoor het be lang van de aanstelling van den heer Harmsen zeker niet minder groot. Dan toch hebben wij iemand noodig om op het examen con trole te kunnen uitoefenen, anders zal het examen in het Bataksch alleen door üelftsche examinatoren worden afgenomen en zullen onze studenten daardoor in ongunstigen toestand komen. Men behoeft juist niet aan opzettelijke oneerlijkheid te denken, maar alleen de voor ingenomenheid in aanmerking te nemen, die men bij een docent voor zijne leerlingen mag onderstellen: vooral waar zulke groote belangen als de beschikbaarstelling voor den dienst in het spel zijn. Ieder die eenig begrip heeft van het afnemen van een examen zal het met mij eens zijn dat het in het belang van onze Instelling noodig is con trole te kunnen uitoefenen. Ik kom nu terug op hetgeen ik reeds in den aanvang zeide, dat de bestrijders van dit voorstel wel eenigszins in strijd zijn met hunne vroegere verklaringen. Toen men de Instelling handhaafde kende men den aard van hel onderwijs en van het examen en de eigenaardige wijze waarop de regeering goedvindt om hare ambtenaren voor den Indi- schen dienst te benoemen. Wanneer men dus werkelijk de Instelling wil doen bloeien, dan moet men haar ook de middelen niet ont houden om daartoe te geraken. Anders wordt eene dergelijke ver klaring eene protestatio actui contraria. Het is dan alsof men iemand handen en voeten bindt en dan zegt, ik heb er niets tegen dat gij u vrij beweegt. De heer Fockema Andreae heeft met nadruk gevraagd of het onder wijs in het Bataksch van zooveel belang is. Ik antwoord daaropja en neen! Ja, om de boven door mij aangevoerde redenen en ook omdat het een der Polynesische talen is waarvoor zich met het oog op de meerdere ontwikkeling der Balaklanden in den laatsten tijd, waar schijnlijk wel jongelieden zullen aanmelden; het belang is nu zelfs nog grooter, omdat wij anders in dat opzicht bij Delft zullen achter staan, wat zeker niet zal strekken om den bloei van onze Instelling te verhoogen. Neen, in zooverre wellicht dat doel ook zou kunnen worden bereikt door het onderwijs in eene andere Polynesische taal, die gelijke uitzichten gaf op eene toeneming van het aantal onzer studenten. Indien de heer Fockema Andreae wil nagaan wat her haaldelijk omtrent den aard der instelling en van de examens is ge zegd, dan zal hij toegeven dat verschillende bij-talen, zooals ik ze ge makshalve maar zal noemen, dezelfde diensten kunnen bewijzen. Doch wij behoeven ons daarin nu niet verder te verdiepen: er is nu toch geen sprake van eene keus tusschen Bataksch en eene andere taal, maar tusschen Bataksch of gcene. En nu wat de financiën betreft. In 1880 ik heb de verslagen van Delft daarop nagezien gaf de Instelling van Delft een voor- deelig saldo van ƒ3300, en in het laatst afgeloopen jaar 188.3 over troffen de uitgaven de ontvangsten met ruim 14000. Dus het ver schil van 1880 en 1885 bedraagt voor Delft ongeveer 18000, dat is ongeveer het dubbel van onze gehcele bruto uitgaven. Wanneer inen verlangt, dat door de aanstelling van den lector het aantal leer lingen zoodanig zal toenemen dat de collegegelden de uitgaven zullen dekken, dan stelt men zich op een verkeerd standpunt. Men moet niet alleen het oog houden op één lector, maar op het geheele samen stel van leeraren aan de Inrichting; en als men één of twee leeraren laat vertrekken en dan zegt, dat er nog genoeg Polynesische talen onderwezen worden, dan moet ik daarop weder »ja" cn»neen" antwoorden. »Ja" voor de noodzakelijke vereischten van één examen; »neen" voor den bloei der Ind. Instelling. En wij meenden in de eerste plaats te moeten overwegen wat in het belang van onze In stelling was. En nu de vraag betrekkelijk den heer Humme. De heer Humme heeft mij kennis gegeven, dat hij zich verbonden had eene benoeming te Delft aan te nemen, op zoodanige gunstige voorwaarden, dat hij die niet mocht afwijzen. Dat was ook het gevoelen van den directeur van onze Instelling, met wien hij de zaak persoonlijk besproken heeft; mij heeft hij alleen schriftelijk met zijn genomen besluit in kennis ge steld. Ik wist en weet nog niet welke die voorwaarden zijnik had verwacht, dat hij tot hoogleeraar zou zijn benoemd, op een traktement van /4000: in de dagbladen heb ik gelezen, dat hij is aangesteld tot lector op een traktement van ƒ2.300; welke vooruitzichten hem geopend zijn, is mij onbekend. Wel weet ik, dit is mij van ter zijde medege deeld, dat een van de redenen waarom hij deze aanstelling aange nomen heeft, de meerdere zekerheid voor de toekomst is, die hij meende, dat Delft hem schonk. Het doet ons ook grootelijks leed, dat de heer Humme ons verlaten heeft, maar er was in de gegeven omstandigheden niets tegen te doen. De heer Juta heeft gezegd, dat hij zich zal verheugen wanneer onze optimistische beschouwingen omtrent den toekomstigen bloei onzer instelling verwezenlijkt wordenik kan hem de verzekering geven dat dit met ons zeker niet minder het geval zal zijn. Onze «optimistische" beschouwingen beletten ons echter niet te erkennen dat de Inrichting te Delft thans veel bloeiender is dan die te Leiden; en wanneer de heer Humme daarmee rekening wenscht te houden, dan valt daar van onze zijde niet veel tegen in 't midden te brengen. Zooals intusschen uit onze voordracht blijkt zijn wij er onmiddellijk in geslaagd om een zeer goeden plaatsvervanger voor den heer Humme te verkrijgen, die op hel gebied van het onderwijs in de Javaansche taal zijne sporen heeft verdiend. Het verlies is derhalve hersteld. Den heer Juta wensch ik ten slotte nog dit te doen opmerken. Wanneer het hem werkelijk ernst is met zijne verklaring dat hij zich verheugen zal in den bloei onzer Inrichting, dat hij ons dan ook de middelen niet onthoude die strekken moeten om haar daartoe te brengen. De heer De Goeje. Met veel genoegen heb ik van de geachte be strijders van het voorstel van Burg. en Weth. vernomen dat het hun ernstig voornemen is om tot eene eerlijke uitvoering en naleving van hel besluit van den Raad tot instandhouding der Instelling mede te werken. Maar met den Voorzitter komt het mij voor, dat hunne be strijding van dit voorstel zelf wel eenigszins in strijd is met dat voor nemen. Na hel besluit tot handhaving is bijna onmiddellijk aan den Raad voorgesteld, het personeel der Instelling met één leeraar uit te breiden. Deze vermeerdering werd geacht volstrekt noodzakelijk te zijn voor den bloei der Indische school. De Raad heeft door de be noeming van den heer Harmsen daaraan zijn zegel gehecht, 't Is waar, het tractement behoefde toen niet hooger gesteld te worden dan f 1000.omdat hij toen nog verlof-traktement genoot, maar het was te voorzien dat dit niet zou blijven. Ik heb daarom toen dadelijk de vrijheid genomen er op te wijzendat die bezoldiging in de toekomst zonder eenigen twijfel zou verhoogd moeten worden. Het verlof-traktement is nu weggevallen. Wat thans te doen? De heer Harmsen heeft beantwoord aan al onze verwachtingen, en is werkelijk voor onze Instelling geweest wat wij ons daarvan voorstelden. Zullen wij hem nü, terwijl zijne benoeming voor den bloei onzer Inrichting noodzakelijk werd geacht, heen laten gaan omdat wij ons een wat zwaarder financieel offer moeten getroosteniels wat bij zijne be noeming reeds was te voorzien? Dat zou toch werkelijk in strijd zijn met het ernstige voornemen tot eene eerlijke naleving van het besluit van den Raad. Er komt nog bij dat het onderricht in de door dien heer gedoceerde taal aan onze Instelling zeer wenschelijk is op gronden zoowel in de stukkenals door den Voorzitter daarstraks in zijne rede aangevoerd. De hoofdzaak blijft echter deze. Wij hebben voor den bloei onzer Inrichting iemand noodig geacht van de bekwaamheid van den heer Harmsen; hij heeft aan al onze verwachtingen beantwoord; laten wij hem nu heengaan, dan ontnemen wij aan de Inrichting wat wij zeiven volstrekt noodig voor haar geacht hebben. De heer Juta. Veel wat ik van u M. de V. en van den heer De Goeje gehoord heb, heeft mij versterkt in mijn voornemen om op den ingeslagen weg, om nml: het aantal leervakken in de polynesische talen onbepaald uit te breidenten einde Delft concurrentie aan te doen, niet mee te gaan. Ik durf hierbij wel de verzekering te geven dat ik meen, door aldus mijne stem uit te brengen, evengoed als Burg. en Weth. den bloei onzer Ind. Instelling op 't oog te hebben. Door u, M. de V.! is veel gewicht gelegd op het feit, dat de heer Harmsen in de examen-commissie zitting heeft, maar indien hij eventueel niet mocht worden benoemddan zou zijn plaats door den heer Schmidt kunnen worden ingenomen. Dus dit argument is ver vallen. De heer Harmsen heeft hier reeds eenigen tijd onderwijs in liet Bataksch gegeven, maar welke zjjn de vruchten van dit ouderwijs

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1886 | | pagina 3