38 memorie van toelichting tot ons voorstel, ons argumenten in de pen gevenwelke men te vergeefs in het voorstel of in de toelichting zal zoeken, en ons bedoelingen toedichten, welke allerminst aan ons voorstel ten grondslag lagen. Met name zouden wij de vraag willen stellenwaar ergens in onze memorie van toelichting te lezen staat, dat wij van de regeling heil verwachten, als dwangmaatregel, als middel om de omwonenden te dwingen zich binnen de gemeente te vestigen? Waar onze bedoeling om het den omwoners met alle ons ten dienste staande middelen lastig en onaangenaam te maken? Uit is zoo weinig waar, dat zelfs het tegendeel van die veronder stelling uitdrukkelijk uit onze toelichting blijkt. «Aan onze aanslaande •medeburgers," luidt het daar, «gunnen wij gaarne het genot van •alle voorrechten, die onze gemeente aanbiedt." Of kan soms een dwangmaatregel genoemd worden of aan lust tot plagen worden toegeschreven onze wenschom den niet-ingezelcnen voor dat genot meer in rekening te brengen, dan aan onze ingezete nen, die in de lasten der gemeente bijdragen? De kracht van zulk een logica kunnen wij niet vatten. Tot nu toe zijn wij van oordeel, dal wij de bedoeling van ons voorstel in onze toelichting volkomen duidelijk hebben uiteengezet. De noodzakelijkheid der grensuitbreiding is sinds vele jaren gevoeld en door den Gemeenteraad nog onlangs met bijna algemeene stemmen uitgesproken. Dat die grensuitbreiding in de eerste jaren niet dadelijk finantieel voordeel aan de gemeentekas zal afwerpen, is waarlijk zoo algemeen bekend, dat Burg. en Welh. dit niet hadden behoeven aan te voeren tot indirecte bestrijding van ons voorstel. Doch men vergete niet, dat de levensduur eener gemeente niet telt by jaren, maar bij eeuwen. En waar nu ook Burg. en Welh. hunne vaste overtuiging uitspreken, dat grensuitbreiding onmisbaar is voor een loenemenden bloei der gemeente, daar mogen wij, hoezeer het tot stand brengen der gewenschle verandering noch van ons, noch van den wil der onwonenden afhangt en dezen evenmin als wij bij machte zijn om dien wensch te bevredigen, geen middel onbeproefd laten om cene evenlueele grensuitbreiding zoo gemakkelijk mogelijk te maken. En 'een dezer middelen is ongetwijfeld om bij de bewoners der buitenwijken den wensch op te wekken om niet alleen /eitelijk maar ook wettelijk tot deze gemeente te gaan behooren. Het is genoeg bekend, dat het voorlaatste plan tot grensuitbreiding, dat door Ged. Staten is behandeld, voornamelijk is afgestuit op den tegenstand der omliggende gemeenten. Zullen wjj dien tegenstand, waarmede wij des te meer te kampen zullen hebben naarmate de omliggende gemeenten zich dichter bij de grenzen onzer gemeente uilbreiden, overwinnen door voort te gaan op den tegenwoordigen weg? door onze kostbare instellingen tot ge- lijkcn prijs, als aan onze belasting betalende medeburgers, voor de niet ingezetenen open te stellen? door hen in al de voorrechten van onze gemeenschap te doen dcclenalsof zij ook bijdroegen in dc lasten die met bet goedkoop genot der voorrechten voor onze ingezetenen gepaard gaan? Die hierop toestemmend antwoorden, rekenen op eene onbaatzuch tigheid onzer naburen, waaraan wij geen geloof slaan. En waarlijk men zou onbilljjk zijn hun van dien tegenstand een ernstige grief te maken. Het genot van het buitenleven heeft op zichzelf reeds veel aantrek kelijks Het geringe ongerief aan het builenwonen verbonden waar op Burg. en Welh. in hun advies zooveel nadruk leggen gebrek aan behoorlijke straatverlichting, bestraling en politietoezicht, waar van trouwens de last minder groot is, naarmate men dichter bij de stad woont, zeer zeker dit ongerief bestaat in meerdere of mindere mate, doch dit wordt ruimschoots vergoed door de gezonder, goed- kooper woning en vooral door het gering bedrag in de Rijks- en ge meentebelasting. Is het dan wonder, dat vreemde familiën, die zich tot Leiden ge trokken gevoelen om op goedkoope wijze de opvoeding hunner kinde ren te voltooien, zich bij voorkeur gaan vestigen in de nabijheid der stad, die hun groote voordeelen aanbiedt zonder te gclijker tijd las ten op te leggen? Is het dan wonder, dat vele ingezetenen, hoe ge hecht ook aan deze gemeente, de onmiddellijke nabijheid der stad boren de inwoning aldaar verkiezen? Zal nu aanneming van ons voorstel de quaeslie der grensuitbreiding een stap verder brengen? Wij antwoorden met Burg. en Weth. beslist ontkennend. Doch wanneer eenmaal de hoogc autoriteitendie ten deze moeten beslissende bezwaren van algemecnen aard overwonnen hebben en de grensregeling willen tot stand brengen, dan zal althans dit ééne groote bezwaar, waarop bijna elke poging tot grensuitbreiding afstuit de tegenstand der omliggende gemeentenzoo niet geheel vervallen althans aanzienlijk zijn verminderd. Want in die omliggende gemeenten zal eenc kern van ingezetenen, die alsdan elk materieel belang bij verzet verloren hebben, juist met het oog op de geriefelijkheden eener groote stad, waarvan zij nu gedeeltelijk verstoken zijn. de annexatieplannen bevorderenwaardoor de onwil der gemeentebesturen noodwendig in kracht zal ver liezen. Ons voorstel, dat, zooals uit het bovenstaande volgt, de strekking heeft om zooveel mogelijk weg te nemen de premie, welke onze ge meente op dit oogeublik uitlooft aan allen, die in de onmiddelijke nabijheid der stad gaan bouwen of wonen, en om het finantieel voor deel tot dusver ten nadccle onzer belastingbetalende medeburgers aan het buitenleven verbonden, zoo gering mogelijk te makenzal. zooals wij aantoonden, eene evenlueele grensuitbreiding veeleer bevorderen dan tegenwerken, zal bovendien eene onbillijkheid wegnemen tegen over de belastingschuldigen dezer gemeentezal eindelijk indirect aan de omwonenden ten goede komen. Die laatste stelling moge eenigszins paradoxaal klinken en toch meenen wij haar met volle overtuiging te kunnen handhaven. Wat toch is het geval Zooals Burg. en Weth. te recht aanvoeren wij kunnen, evenmin als dc omwonenden dc grensuitbreiding dwingen. Inlusschen de feitelijke toestand stoort zich weinig aan de wettelijke grenzen. De buitenwijken, die eigenaardig tot Leiden behooren, zijn juridiek deelen van de omliggende gemeenten. Nochtans in werkelijk heid worden zij als wijken van deze gemeente beschouwd. De bewo ners kennen nauwelijks de kom hunner eigen gemeente. Zij worden uit Leiden bediend, evenals zij Leiden eigenlijk als de plaats hunner werkelijke inwoning beschouwen. En toch, de abnormale grensregeling veroorzaakt, dat zij missen, omdat liet dorp niet kan en de stad niet wil, de verzorging, waarop zij aanspraak zouden kunnen maken, als zij werkelijk een deel van de stad uitmaakten. Geen politietoezicht, geen straatverlichtinggeen hulp bij brand en tal van andere zaken, welke een stad beter dan een dorp kan aanbieden. Terwijl het vrij natuurlijk is, dat onze gemeente de environs stief moederlijk bedeelt, omdat zij daarvan geenc directe voordeelen trekt, is het even natuurlijk, dat, wanneer dit gemis aan direct voordeel op de een of andere wijze door de bewoners der buitenwijken wordt vergoed, Leiden lot groot nut van hare eigene ingezetenenen even zeer tot voordeel van dc omwonendenook hare zorg, althans ceniger- mate, over hare volkrijke environs uitstrekt. Op die wijze zullen wij, voorloopig berustende in het feit der vici- euse grensregeling, althans eenigszins helpen, om den onregelmaligen toestand, die daarvan het gevolg is, zoo dragelijk mogelijk temaken. Wij vertrouwen, dat de omwonenden daartoe gaarne zullen mede werken. Belasting betalen in deze gemeente mogen zij niet, doch geen wet ter wereld kan verhinderen, dat zij ons te gemoet komen door wat meer te betalen voor het genot der voorrechten, welke deze gemeente hun in zoo ruime mate verschaffen kan. Is ons stelsel in strijd met de billijkheid Burg en Welh. beweren dit. Het komt ons voor ten onrechte. Burg. en Welh. begaan, dunkt ons, deze fout, dat zij bij de be strijding van ons voorstel meer optreden als pleitbezorgers voor de omwonendendan als verdedigers van het goed recht onzer eigene ingezetenen. Wanneer zij in hun praeadvies de onbillijkheid betoogen, die door aanneming van ons voorstel zoude begaan worden tegenover de om wonenden, die soms gedwongen worden builen de stad te wonen door gebrek aan geschikte woningen in dc staddoor den aard van hun beroep of bedrijf, dan verliezen zjj, naar het ons voorkomt, uit het oog. dat wij als bestuurders dezer gemeente uit den aard der zaak alleen te letten hebben op de belangen onzer eigene ingezetenen alleen te verzorgen hebben onze eigene gemeenschap, dat wij allerminst geroepen zijn om ook voor de belangen der niet-ingezetenen op te tredendat het derhalve niet op onzen weg ligt om angstvallig te vragen, welke motieven den omwoners de voorkeur doen geven aan het wonen buiten de stad boven de inwoning onzer gemeente. En nu zal toch iedereen toegeven, dat wij, alvorens de vraag te stellen, wat is billijk tegenover de omwoners, in de eerste plaats moeten onderzoeken, wat billijk is tegenover onze ingezetenen, die de lasten der gemeenschap helpen dragen. Kan het nu in ernst billijk genoemd worden tegenover onze bur gerij, dat wij, bestuurders dezer gemeenteten koste van de belasting schuldigen liberalitcilen bewijzen aan personen, die in de lasten onzer gemeente niet bijdragen? En dat dit werkelijk geschiedt, zal dadelijk worden erkend, als men, om een enkel voorbeeld te nemen, gelieft op te slaan de statis tiek van de gemeente Leiden, door onzen geachten Wethouder Bool samengesteld. Wij vinden daar met betrekking tot het lager onderwijs in deze gemeente opgeteekend en wij wijzen er op, dat bij die berekening alleen op rente, niet op aflossing van de kapitalen voor den school- bouw gelet is dat voor het onderwijs per leerling door deze ge meente wordt toegelegd: Op de Jongensschool Ie klasse f 23.64 Op de Meisjesschool le klasse28.83 Op de Jongensschool 2e klasse34.18 Op de Meisjesschool 2e klasse41 67 Op de Leerschool17.98 Genoemde scholen worden te samen door 152 kinderen, buiten deze gemeente wonende, bezocht. Nu vragen wij niet, of eene billijke regeling met de buitengemeenten alleen te dezer zake, veel of weinig voordeel aan de gemeente zou afwerpen, wij wenschcn alleen deze vraag te stelten, of het tegenover onze eigene ingezetenen billijk is te noemen, dat zij in den vorm van belasting ook moeten betalen het tekort op de schoolgelden voor de kinderen van de niet-ingezetenen, die niet in dat te kort dragen, en dus zonder cenig acquivalent uit onze gemeentekas een niet te versmaden geschenk ontvangen? Wij duiven het betwijfelen. Is deze toestand onbillijk tegenover onze medeburgersgeen zweem van onbillijkheid beslaat er tegenover de niet-ingezelcnen, als wij hun den toegang lot onze gnedingerichte onderwijsinstellingen open stellen maar daaraan den eisch verbindendat zij ons zoo na moge lijk den koslenden prijs vergoeden. En zullen die omwoners daartegen bezwaar hebben? Zullen zij alleen om die reden hunne kinderen van onze scholen verwijderen en daardoor het nadeel veroorzaken dat Burg. en Weth. duchten? Wij koesteren daarvoor geen vrees. Immers niettegenstaande hel hoogere schoolgeld blyft voor hen het groote voorrecht beslaan, dat zy be trekkelijk goedkoop wonende en weinig belasting betalende hunne

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1886 | | pagina 5