33
Aan den Gemeenteraad van Leiden.
Edel Achtbare Heeren!
Geeft met versehuldigden eerbied te kennen, Jan Pieter Lancel,
leeraar in het schoonschrijven aan de Kweekschool voor onderwijzers
en onderwijzeressen alhier:
dat hijen door hoogen leeftijd 72 jaar) en door afnemende
lichaamskrachten, zich langzamerhand minder geschikt begint te ge
voelen om aan al zijne verplichtingennaar behooren te kunnen vol
doen redenen waarom hij de vrijheid neemt zich tot UEd. Achtbaren
te wenden met het beleefd verzoek, hem een eervol ontslag uit die
betrekking te willen verleenen.
Hoogst aangenaam zou het adressant zijn, zoo dit eervol ontslag
hem op 12 September e. k. kon worden verleend, wijl het dan juist
de dag is, waarop hij vóór 60 jaren zijn onderwijzers loopbaan aan
onze Openbare Scholen begon, waarvan hij er bijkans 42 als hoofd
eener school is werkzaam geweest.
't Welk doende
Edel. Achtb. Heeren!
Uw. onderd. dienaar,
Leiden, den 13 April 1886. J. P. Lancel.
Leiden, den 16en April 1886.
Ter voldoening aan de uitnoodiging, vervat in uwe Apostille van
gisteren n®. 1131 heb ik de eer U te berichten, dat volgens mijne
bescheidene meening de leeftijd van den heer Lancel en de minder
gunstige staat zijner gezondheid volkomen zijn verlangen naar rust
rechtvaardigen.
Ik hoop hartelijk, dat het gevraagd ontslag hem op de meest eer
volle wijze verleend zal worden.
Tegen den gestelden datum, 12 September e. k.bestaat geen
bezwaar.
De directeur der Kweekschool voor Onder-
Aan den Heer Burgemeester wijzers en Onderwijzeressen
de* Gemeente Leiden. J. A. Van Dijk.
N°. 91. Leiden, 15 April 1886.
Met belangstelling hebben wij kennis genomen van nevensgaand
voorstel van het raadslid den heer Verster Van Wulverhorst, terwjjl
wij met hem overtuigd zijn dat het wenschelijk is eenige wijziging
te brengen in het raadsbesluit van 10 December jl. krachtens welk
besluit in geen geval in de Singelgrachten anders dan met den hen
gel en den peurstok mag worden gevischt.
Ook naar onze zienswijze kan het visschen met paling- en aalfuiken
worden toegestaan zonder de belangen te krenken van de visschers
met hengel of peurstok, wier belangen men met het aangehaald
raadsbesluit heeft willen behartigen.
Intusschen hebben wij wel eenig bezwaar tegen het voorstel wat
betreft de daarbij aan den Raad voorbehouden bevoegdheid om in
speciale gevallen ook het gebruik van andere vischtuigen toe te staan.
Wij vreezen toch datwanneer eenmaal aan één persoon eene dusda
nige vergunning is verleendook anderen met gelijke aanspraken
zich ter bekoming van dezelfde vergunning tot den Raad zullen wenden
en het zal hoogst moeielijk wezen om de vergunning tot het visschen
met andere vischtuigen dan hengel en peurstok tot enkele gevallen
te beperken.
De adressant Teljeur, wiens verzoek in de zitting van 18 Maart
jl. is afgewezen, is ongetwijfeld vroeger pachter geweest van enkele
perceelen vischwater, doch ook aan anderen zijn gedeelten van de
Singelgrachten vroeger verpacht, zoodat genoemde Teljeur niet de
eenige is, die voor het bekomen van eene vergunning als boven
bedoeld, in de termen zoude vallen.
Deze moeielijkheden zouden worden voorkomen wanneer het recht
om de Singelgrachten met paling- en aalfuiken te bevisschen in het
openbaar werd verpacht, waardoor tevens alle onbillijkheden worden
weggenomen die zouden zijn verbonden aan het verleenen van ver
gunning aan den een, met weigering aan anderen.
Wij geven Uwe Vergadering mitsdien in overweging met wijziging
van het Raadsbesluit van 10 December jl. te bepalen dat het uitslui
tend recht om de Singelgrachten te bevisschen met paling- en aal
fuiken in het openbaar zal worden verpacht en wel telkens voor den
tijd van vijf jaren.
Het visschen met hengel en peurstok blijft dan uit den aard der
zaak ook voor anderen geoorloofd.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
Aan den Raad der Gemeente Leiden.
In uwe Vergadering van den lOden December des vorigen jaars
werd besloten, dat het vischrecht in de Singelgrachten dezer gemeente
niet meer zoude worden verpacht en dat in die grachten alléén zoude
mogen worden gevischt met den hengel en den peurstok.
De ondergeteekende heeft tot dat besluit medegewerkt door er
zijne stem aan te geven.
Na kennisneming evenwel van het adres van A. Teljeur, waarop
in Uwe Vergadering dd. 18 dezer maand afwijzend is beschikt, en
waarop, op grond van het hierboven genoemd besluit, afwijzend moest
worden beschiktis de ondergeteekende tot de overtuiging gekomen
dat er alleszins termen bestaan om op dat besluit terug te komen,
aangezien het van eene zekere onbillijkheid moeielijk is vrij te
pleitenen aarzelt hij niet te erkennendat het hem thans leed doet
daaraan zijne stem te hebben gegeven.
Wat toch was kennelijk de bedoeling van het voorstel van ons
geacht medelid de Heer De Goeje Immers geene andere dan om een
poging te doen, ten einde de visschers met den hengel te vrijwaren
tegen het ontvolken onzer Singelgrachten van die vischsoorten die
hoofdzakelijk met den hengel worden gevangen, te weten voorn en
bliek, zoogenaamde witvisch.
Het in de vergadering van 10 December jl. genomen besluit voldoet
geheel aan de bedoeling van den voorsteller, maar het gaat m. i. te
ver, doordien het elke andere wijze van visschen uitsluit, ook die,
welke zonder te kort te doen aan de belangen van de visscherij
met den hengel, zonder eenig bezwaar zoude kunnen worden toege
staan, te weten het visschen met zoogenaamde paling- of aalfuiken.
Is dat besluit derhalve geheel in het voordeel van de visschers met
den hengel, het valt niet te ontkennen, dat zeer enkele personen,
en tot dezen behoort Teljeur, er noodeloos door worden benadeeld.
Aan dien toestand wenscht de ondergeteekende, zoo mogelijk,
trachten een einde te maken, door aan den Raad in overweging te geven
om op zijn besluit van 10 December 1888 terug te komen, en dat
besluit te wijzigen als volgt:
«dat het vischrecht in de Singelgrachten dezer gemeente niet meer
«zal worden verpacht en dat in die grachten niet anders zal mogen
«worden gevischt dan met den hengel en den peurstok, behoudens
«bevoegdheid van den Raad om in speciale gevallen, ter zijner be-
«oordeeling, ook het gebruik van andere vischtuigen toe te staan,"
De vrees door B. en W. in hun rapport dd. 11 Maart 11, (Ing.
stukken N°. 51) geopperd dat vele soortgelijke aanzoeken zouden te
wachten zijn, kan de ondergeteekende niet deelenovertuigd als hij
is, dat zich slechts hoogst zelden een geval zal voordoen waar de
verzoeker aanspraken zal kunnen doen gelden, die voldoende zullen
zijn om den Raad te nopen van zijne voorbehouden bevoegdheid ge
bruik te maken.
Verster Van Wolverhorst.
Leiden, 31 Maart 1886. Lid van den gemeenteraad.
N°. 99. Leiden, den 19 April 1886.
Blijkens missive van de Gedeputeerde Staten dezer provincie van
den 6/10 April 1886. B. n'. 830 (3e afd. G. S. n°. 2/1) heeft de
Minister van Staat, Minister van Binnenlandsche zaken de rijksver
goeding voor de kosten van het lageronderwijs waarop deze gemeente
over 1884 aanspraak heeft, bepaald op 42532.31.
Aangezien bij wijze van voorschot, volgens het 2e lid van art. 45
der wet van 17 Augustus 1878 (Stbl. n®. 127), van het Rijk te dier
zake is ontvangen een bedrag van 44348.10, bedraagt het te veel
genotene f 1815.79.
Krachtens de wet van 11 Juli 1884 (Stbl. n®. 123) moet het te
veel uitgekeerde in de schatkist worden teruggebracht.
Naar aanleiding daarvan stellen wij Uwe Vergadering voor, om de
te veel genoten vergoeding ad ƒ1815.79 aan het Rijk terug te betalen
en die som te voldoen rechtstreeks uit den post voor onvoorziene uit
gaven der begrooting voor dit jaar, waartoe een staat, model A,
hierbij ter vaststelling wordt aangeboden.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 93. Leiden, 20 April 1886.
Wij hebben geene bedenkingen tegen de voorstellen van Burgemeester
en Wethouders tot afstand in eigendom van een stukje gemeentegrond
aan de Haven aan de firma Gebr. Van Hoeken, tot verhuring van
grond in de Gortestraat aan C. A. Simonis en betrekkelijk de over
dracht van het Delftsche trekpad c. a. aan de provincie Zuidholland
zoodat wij Uwe Vergadering in overweging geven dienovereenkomstig
te besluiten.
Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën.
N°. 94. Leiden, 22 April 1886.
Wij hebben de eer Uwe Vergadering mede te deelen dat alle stuk
ken betrekkelijk de benoeming van eenen archivaris in de leeskamer
ter inzage van de leden zijn nedergelegd, waaruit blijkt dat door ons
voor de vervulling van die betrekking in de eerste plaats wordt aanbe
volen de heer P. Du Rieu Jr.
Wij geven U alzoo in overweging tot eene benoeming over te gaan.
Aan den Gemeenteraad, Burg. en Weth." van Leiden.
No. 95.
LICHTSTERKTE.
Resultaten der waarnemingen aan de Gasfabriek te Leiden van
11—17 April 1886.
N°.
Datum.
Uur.
Aantal.
Gemiddelde Eng. Standkaarsen.
1
April.
11
6.45—7.45
7
18.1
2
12
6.30—7.45
8
18.
3
13
6.30—7.45
7
18.6
4
14
6.30—7.45
6
18.5
5
15
6.45—7.45
8
18.3
6
16
6.45—7.45
7
18.
7
17
6.45-7.45
7
19.
Namens de Commissie der Gasfabriek,
D. Van der Horst.
9
n
9