32 In de eerste plaats dient te worden onderzocht of de door adres santen beweerde fout, werkelijk is begaan. Wij meenen dat dit niet het geval is. Wel is aanvankelijk aan het bestuur der Nieuwe Sociëteit vergun ning verleend om van het geheele in 1850 openliggend terrein een gedeelte groot 312 C.A. te bebouwen, en is later zooals terecht door de adressanten wordt aangehaald, aan dat Bestuur bij acte van 4 Maart 1852, in vollen eigendom overgedragen zoodanig gedeelte van den grond als waarop door hen ingevolge na te melden Concessie een Societeitslokaal is gebouwd, doch dit gedeelte bedroeg niet 312, doch slechts 210 M', zoodat destijds zeer terecht bij de inschrijvingen in de registers van het kadaster ten name van de actionarissen als eigenaren, niet meer is ingeschreven dan de grond waarop het Socië teitsgebouw zelf was opgericht. Dat de bedoeling geene andere was, blijkt ook uit het door de adressanten overgelegde uittreksel van den perceelsgewijzen kadastra- len legger der gemeente Leiden, waarin de grootte van het gebouwde eigendom zelf, op niet meer dan 210 C.A. is gesteld, waaruit mag worden opgemaakt dat de opmeting, die toch zeer waarschijnlijk niet zonder aanwijzing of medewerking van het toenmalige bestuur der Sociëteit zal zjjn geschied, geheel en al plaats had volgens hun eigen, aan den gemeenteraad uitgedrukten wensch. Wanneer later gesproken werd van een eigendom groot 214 C.A. moet dit waarschijnlijk worden toegeschreven aan het feit dat de toenmalige gemeentearchitect Van der Paauw (zie hieronder) het kleine stukje grond ter zijde van het gebouw (op de overgelegde teekening met eene geele tint aangeduid) dat juist 4 C.A. groot is, daar onwillekeurig als tot het gebouw behoorende bijvoegde. De ka dastrale opmeting, welke alleen met het gebouwde gedeelte had te maken, liet echter terecht ook dit kleine stuk grond buiten de tran sactie. Dat de fout, zoo die inderdaad had bestaan, den nieuwen eigenaren van den grond niet zoude zijn ontgaan, mag worden aangenomen uit een rekwest dat in Juni 1852 (dus ongeveer drie maanden na de zooeven vermelde transactie) aan den Raad werd ingediend door het bestuur der Sociëteit. Deze had, zooals bekend is, een gedeelte van den grond in eigendom een ander in gebruik verkregen. Dit rekwest vangt aan met de herinnering dat aan haar (de Sociëteit) in gebruik was afgestaan een gedeelte grond om daarop te bouwen een lokaal ter grootte van 312 vierk. ellen, benevens 1165 vierkante ellen om als open grond of tuin te worden gebruikt tegen eene jaar- lijksche recognitie van ƒ40.80 of vijf en dertig cents per el ten be hoeve van de Stadskas. Daarop vervolgt het adres: Dat blijkens het op den len November 1851 onder n'. 103 afge geven déclaratoir van den Stadsarchitect S. Van der Paauw is gebleken dat slechts is ingenomen voor het gebouw 214 vierk. ellen en voor den tuin 896 vierk. ellen en dus 269 vierk. ellen gronds minder tot tuin is aangelegd en aan de Stad verbleven. •Dat het bebouwde gedeelte gronds in eigendom en het onbebouwde precario door Burgemeester en Wethouders bij acte op den 4en Maart laatstleden ten overstaan van den Notaris A. B. Barkey Nz. en ge tuigen verleden, behoorlijk geregistreerd, aan den rekwestrant zoo voor zich als voor de overige daarbjjgenoemde aandeelhouders is ge cedeerd en overgedragen; »En dat de rekwestrant zich nu tot U Mijne Heeren is wendende met verzoek dat het den Raad der Stad Leiden behagen moge om bovenstaande redenen de jaarlijksche recognitie van f 40.80 welke was berekend voor het gebruik eener opgenoemde grootte van 1165 vierk. ellen, voor dit en volgende jaren te verminderen en alzoo te bepalen op /31.36s." Dit een en ander blijkt dat het nooit in de bedoeling heeft gelegen om meer grond in eigendom af te staan, dan voor zooverre die werkelijk was bebouwd. dat door het bestuur der Sociëteit ook niet meer grond in eigen dom is gevraagd. dat in" 1852 achter het gebouw nog geene warande was aange bracht en eindelijk dat het gedeelte grond, dat nu door de warande wordt ingenomen toen (in 1852) nog door het bestuur der Sociëteit zelf pertinent werd erkend te behooren tot den tuin, waarvoor aan de gemeente Leiden recognitie verschuldigd was, die dan ook tot nu toe steeds is vol daan. Wij meenen hiermede aangetoond te hebben dat er geene fout is begaan en dus ook geene fout te herstellen is. Het eenige wat wel licht als zoodanig zoude kunnen worden genoemd, is het verschil tusschen de opmeting van den landmeter van het kadaster en die van den toenmaligen gemeentearchitect Van der Paauw, waardoor het terrein waarvoor recognitie betaald wordt 4 Ml. te klein is opgege ven en de gemeentekas dus sedert 1852 jaarlijks /0.14 minder heeft ontvangen dan waarop zij recht had. Wanneer onze beschouwingen over het eigendomsrecht der gemeente gedeeld worden en Uw college is met ons van oordeel dat de nog steeds in gebruik zjjnde «tuin" eene oppervlakte van 9 Are inneemt, dan valt verder te onderzoeken of zoowel het terrein achter het gebouw waarop de warande staat als het gedeelte van den tuin dat thans bovendien wordt gevraagd, (op de teekening respectievelijk met eene licht groene en eene donker groene tint aangeduid) aan de adressanten in eigendom kan worden afgestaan. Wij meenen die vraag ontkennend te moeten beantwoorden. Wordt het verzoek toegestaan dan zal van het eigendom der ge meente thans groot 9 are nog slechts 7.11 are overblijven. Wel is waar bestaat op dit oogenblik nog geene bepaalde zekerheid of en wanneer de gemeente er voor een of ander doel behoefte aan zal hebben, doch wij herinneren er intusschen aan dat meermalen ern stige bezwaren uit den weg te ruimen waren bij het zoeken van een geschikt terrein voor een schoolgebouw met speelplaats en dat de vraag of niet binnen korteren of langeren tijd een geheel nieuw gebouw voor het archief zal moeten worden gesticht wel besproken, maar noch in ontkennenden, noch in bevestigenden zin is beslist. Deze voorbeelden zijn reeds voldoende om onze meening te recht vaardigen dat het onvoorzichtig zoude zijn een belangrijk deel van het terrein onherroepelijk van de hand te doen. Doch aan den anderen kant opent de onzekerheid aangaande de toekomstige bestemming van den grond de gelegenheid ons, zij het dan ook wellicht slechts tijdelijk, in zooverre aan het verlangen der adressanten te voldoen, als voor de uitoefening hunner zaken nood zakelijk is. Het belang der gemeente reikt voor het oogenblik niet verder, dan te zorgen dat zij ten allen tijde zoo noodig over haar eigendom kunne beschikken. Wanneer dierhalve de beide aange vraagde terreinen aan de rekwestranten in huur worden afgestaan voor een tijdvak van 10 jaren b. v. doch onder voorbehoud dat de gemeente ten allen tijde het recht heeft de huur te doen eindigen, mits zij deze 6 maanden te voren opzegt, dan zijn de belangen der adressanten voldoende gewaarborgd, voor zooverre zij die van de gemeente niet in den weg staan. Bovendien zoude hun de verplichting opgelegd moeten worden het hun in huur afgestane terrein af te scheiden van het buiten de huur blijvende gedeelte van den tuin. De huurprijs zoude niet hooger dan f 10 per jaar behoeven te zijn. Dat het gebruik van den tuin vooraf aan de tegenwoordige eige naren van het gebouw zoude moeten worden opgezegd, volgt van zelf uit een cventueele instemming met onze denkbeelden. Op grond van een en ander geven wij Uw College in overweging aan den Raad voor te stellen: 1°. Aan de tegenwoordige eigenaren van de voormalige Nieuwe Sociëteit. a. het gebruik van den tuin achter dat gebouw op te zeggen, b. te berichten: 1°. dat hij hun gevoelen als zoude bij de eigendoms overdracht iu 1852 een abuis zijn begaan, niet deelt, maar daaren tegen van oordeel is dat het eigendomsrecht van de gemeente zich uitstrekt over het geheele terrein, voor zoover dit niet door het Socië teitsgebouw zelf werd ingenomen. 2°. dat er overwegende bezwaren bestaan tegen de inwilliging van hun verzoek om hun een gedeelte van het aan de gemeente behoorende ^terrein in eigendom af te staan. 3°. dat intusschen de Raad geneigd is den verlangden grond in huur aftestaan voor den tijd van tien jaren, tegen een huurprijs van f 10 'sjaars, onder voorwaarde dat de huurders het in huur afgestane ter rein behoorlijk door eene schutting, hek of levende haag afschei den van het overige gedeelte van den tuin en dat de verhuurder ten allen tijde het recht behoudt de huur te doen eindigen, mits hij den huurders daarvan zes maanden te voren kennis geeft. Ten slotte merken wij op dat de houten schutting, welke den tuin van de Boomgaardsteeg afscheidt, het eigendom van de adressanten is, zoodat, bij opzegging van het gebruik van den tuin, die schutting óf weggenomen óf van de tegenwoordige eigenaars overgenomen zal moeten worden. Aan Burg. en Weth. van Leiden. De Commissie van Fabricage. N°. 8». Leiden, 19 April 1886. Blijkens nevensgaand adres heeft de heer J. P. Lancel wegens ge vorderden leeftijd en verzwakten gezondheidstoestand ontslag verzocht als hoofd der school 4e klasse n°. 2. Vermits tegen eene inwilliging van het verzoek bij ons geene bezwaren bestaan, geven wjj Uwe Vergadering in overweging het gevraagd ontslag op de meest eervolle wijze met ingang van 12 Sep tember a. s. te verleenen, onder dankbetuiging voor de vele, lang durige en gewichtige diensten door adressant in het belang van het onderwijs aan deze gemeente bewezen. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Aan den Gemeenteraad van Leiden. Edel Achtbare Heeren! Geeft met verschuldigden eerbied te kennen, Jan Pieter Lancel, hoofd van de Openbare school der 4e klasse, n'l 2 alhier: dat hij, en door hoogen leeftijd 72 jaar) en door afnemende lichaamskrachten, zich langzamerhand minder geschikt begint te ge voelen, om aan al zijne verplichtingen naar behooren te kunnen voldoen; redenen waarom hij de vrjjheid neemt, zich tot Uw. Ed. Achtbaren te wenden, met het beleefd verzoek hem een eervol ontslag uit zijne betrekking te willen verleenen. Hoogst aangenaam zou het adressant zijn, zoo dit eervol ontslag hem op 12 September e. k. kon worden verleend, wijl het dan juist de dag is, waarop hij vóór 60 jaren, zijn onderwijzers loopbaan aan onze openbare scholen begon, waarvan hij er bijkans 42 als hoofd eener school is werkzaam geweest. 'tWelk doende, Edel. Achtb. Heeren! Uw. onderd. dienaar Leiden, den 13 April 1886. J. P. Lancel. N#. «O. Leiden, 19 April 1886. Onder overlegging van nevensgaande stukken geven wij Uwe Ver gadering in overweging aan den heer J. P. Lancel eervol ontslag te verleenen als leeraar in het schoonschrijven aan de Kweekschool voor onderwijzers en onderwijzeressenmet ingang van 12 September a. s. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. s Blijkbaar is dit eene schrijffout van den adressant geweest: de recognitie be droeg/0.035 per C.A.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1886 | | pagina 2