24
handel voorkomen, doch speciaal aan de fabriek besteld kunnen worden."
De heeren Gebroeders Van der Vliet zeggen dat zij het gevraagde
artikel niet in magazijn houden.
Door U is nu geconstateerd en dit blijkt ook uit de Ingekomen Stuk
ken dat de wals is gebreken en dat men op 9 Mei daarvan kennis droeg
en het bedoelde artikel is bovendien niet courant. Ik noem ten minste
een artikel courant, dat in den handel voorkomt, dat de fabrieken in
ledige uren maken, omdat zij zeker zijn het toch spoedig van de hand
te kunnen doen. Het moest dus speciaal aan de fabriek gemaakt worden.
Nu weet ik zeer goed dat de inhoud van de aan mij gerichte brieven in
strijd is met dien van de brieven door U in de leeskamer neergelegd,
maar de beide firma's aan wie ik heb geschreven, kenden mij niet. Zij
hebben in anderen zin geschreven aan het gemeentebestuur, aan wien zij
wellicht niet zoo spoedig willen zeggen dat het een incourant artikel is,
dan aan een particulier. Nu geloof ik, dat als men moet kiezen tusschen
de twee verklaringen in de brieven gegeven, de waarheid te vinden is in
de aan mij gerichte brieven en dat het artikel dus incourant is.
De wals is bovendien gebroken; d. i. dus force majeure, zoodat ik
niet mag stemmen vóór het voorstel van Burg. en Weth. Ik geloof dat het
onbillijk is Neuteboom honderd gulden te laten betalen, omdat hij on
schuldig is.
De Voorzitter. Ik heb hier den brief van de firma Stokvis voor mij
liggen; daar staat in: dat de aangevraagde gegolfde gegalvaniseerde platen
courante maten zijn, welke zij reeds meermalen hebben geleverd en dat
zij het aangevraagde in ongeveer drie weken zouden kunnen leveren. De
brief van de heeren Van der Vliet is van nagenoeg denzelfden inhoud.
Ik behoef niet op te treden als advocaat van de firma Stokvis of van
de Gebroeders Van der Vliet, om de tegenstrijdigheid van de brieven op
te lossen; maar 't blijkt toch duidelijk uit hunne verklaringen, dat het
ijzer in drie, de andere firma zegt vier, weken te krijgen was. De heer
Kaiser beweert dat courante artikelen dezulken zijn, welke in de maga
zijnen voorhanden zijn, zoodat men ze bij aanvraag dadelijk kan ont
vangen. Ik laat deze bewering in het midden onder een courant arti
kel, en ik put dit uit de ontvangen brieven in verband met de door
ons pertinent gedane vraag of dat ijzer een courant artikel was,
versta ik een zoodanig dat de fabrieken op bestelling dadelijk kunnen
maken, waarvoor zij de noodige werktuigen bezitten. Maar wat hebben
wij hier te onderzoeken? Of de aannemer gelegenheid heeft gehad op het
bepaalde tijdstip het artikel te krijgen. En nu zegt de een, dat hij drie,
en de ander, dat hij daarvoor vier weken noodig had. De aannemer had
dus ruimschoots gelegenheid om de voor het werk noodige materialen te
krijgen.
Nu blijft nog te onderzoeken of hij niet in gebreke zou zijn geweest,
indien de wals niet ware gebroken.
Den juisten datum waarop dat ongeval plaats had wordt ons niet mede
gedeeld. Uit een der overgelegde brieven waarvan de plaats van afzending,
het adres, de datum en de onderteekening zijn afgenomen, doch die blijkens de
daarop geplaatste aanteekening afkomstig is uit Birmingham en van den
gden Mei gedateerd was, moet worden opgemaakt dat de wals op of
kort voor 9 Mei is gebroken. Eerst op dien dag werd kennis gegeven
dat dientengevolge de afzending der platen eenige dagen later zoude ge
schieden, terwijl op 2 Mei het geheele aangenomen werk reeds opgeleverd
had moeten zijn Let men er nu bovendien op dat de platen blijkens een
anderen der overgelegde brieven, reeds den 13d9$ Mei werden verzonden,
dan ziet men hoe weinig tijd er vereischt werd om het noodige ijzer te
leveren. Resumeerende wijs ik er op dat de aannemer zeven dagen nadat
de brug geheel klaar had moeten zijn, eerst bericht van den fabrikant
ontving, dat de wals gebroken was, en hij is dus in allen geval
tegenover de gemeente in gebreke gebleven.
Ik ben er dus voor hem in dit geval niet van de opgelegde boete te
ontslaan.
De heer Was. M. de V. Ik heb dikwijls opgemerkt, en mijn werkkring
geeft er mij veelvuldig gelegenheid toe, hoe twee volkomen eerlijke men-
schen uit dezelfde stukken eene volmaakt verschillende conclusie kunnen
trekken. Nu heb ik de stukken gelezen, en van U gehoord, dat het be
doelde ijzer een courant artikel en van gewone constructie zou zijn.
Dezelfde stukken brengen mij tot een geheel andere conclusie. In den
brief van den engelschen fabrikant aan den engelschen commissionair leest
men dat de fabrikant een speciale wals voor de platen moest laten
maken en dat hij er daarom veel prijs op zou stellen nog eene nabestel
ling te ontvangen, omdat de wals, die hij moest maken, meer kostte dan
het bedrag, dat hij voor het plaatijzer ontving.
Wij zijn van de veronderstelling uitgegaan, schrijft de fabrikant aan
den commissionair, dat deze platen alleen moesten dienen als monster,
en dat daarop eene bestelling zou volgen van honderd ton.
Daaruit blijkt, dat deze platen van geheel andere constructie waren
dan de gewone en dat er een speciale wals voor moest worden gemaakt.
Uit dien brief wordt mij duidelijk, dat dit ijzer niet kan genoemd worden
ijzer van gewone maat.
Bij onderzoek is mij gebleken, dat, terwijl de aanbesteding plaats had
op 16 Maart, de bestelling aan den engelschen commissionair reeds op
20 Maart gedaan is. Nu beweert de heer Stokvis, dat men vier weken
noodig heelt voor de levering, welnu, de heer Quant heeft in het laatst
van April zijn commissionair te Londen geschreven en deze weer aan de
fabriek, waarop men het antwoord ontving: er is een ongeluk gebeurd.
Nu blijkt uit dien brief niet wanneer de wals gebroken is; dit behoeft
volstrekt niet gebeurd te zijn kort vóór den 9den Mei, het kan even goed
reeds half April gebeurd zijn. Het valt nu m. i. ook niet moeilijk om te
kiezen tusschen de brieven van den heer Stokvis en Gebroeders Van der
Vliet aan den gemeente-architect en die aan den heer Kaiser geschreven.
Aan laatstgenoemden schrijven zij toch duidelijk dat het plaatijzer niet
in den handel is, het moet op bestelling op de fabriek vervaardigd
worden. In den brief aan den gemeente-architect hebben zij dus courant
genoemd, wat niet courant genoemd kan worden.
De heer Juta. Met aandacht heb ik geluisterd, M. de V., naar hetgeen
de heer Was in het midden heeft gebracht. Een punt is mij echter niet
duidelijk: de heer Was zegt namelijk dat op 20 Maart de bestelling is
gedaan en eerst in het laatst van April heeft de tweede tusschen-persoon,
de heer Quant opgemerkt dat de goederen niet kwamen toen eerst heeft
hij geschreven, hoe het stond met de levering dier platen? Dat nu is mij
niet duidelijk; wanneer iemand toch eene bestelling doet, wacht hij dan
ruim vier weken totdat hij antwoord krijgt van afzending? Die tweede
tusschen-persoon moet dus vroeger kennis hebben gedragen dat de verlangde
waar niet was afgezonden. M. i. is hier eene lacune in.
De heer Was. Ik zal dit den heer Juta gemakkelijk kunnen ophelderen.
De heer Quant bestelde op 20 Maart het ijzer aan den commissionnair,
die het op zijn beurt weder aan een engelsch fabnekant bestelde. Dat nu
de heer Quant niet ongeduldig werd en eerst na vier weken op aflevering
aandrong, is duidelijk, omdat hij wist, dat ruim vier weken moesten ver-
loopen eer het plaatijzer gefabriceerd was. Men had het voor dien tijd
niet noodig. Eerst op het laatst van April, toen het weg bleef, is de
interpellatie geschied. Nu bestelde de heer Quant niet rechtstreeks bij de
fabriek, maar bij Blumhard Co. en die zullen zeker ik weet niet
of over dat kleine postje veel correspondentie is gevoerd reeds dadelijk
na de bestelling geantwoord hebben, dat zij de bestelling aan den fabrie-
kant hadden opgegeven.
Ik geloof, dat hiermee de heer Juta is beantwoord.
De Voorzitter. Wij hebben aan de firma Stokvis en de gebroeders
Van der Vliet zoowel vóór dat het bestek werd opgemaakt, als nadat
het verzoek van Neuteboom om kwijtschelding der boete was aangehouden,
de pertinente vraag gedaan of dat ijzer een courant artikel was. En hun
antwoord was bevestigend. Bovendien was voor de herstelling van de
brug aan den Zuidsingel hetzelfde soort van ijzer voorgeschreven en de aanne
mer van dat werk was in staat het op den bepaalden tijd af te leveren. En als de
firma's ons antwoorden, dat die platen wel courant zijn, dan schijnt dat
toch wel een courant artikel te wezen, in den zin dien ik aan dat woord
hecht, n. 1. een zoodanig dat binnen een betrekkelijk korten tijd verkrijgbaar is.
En wat nu betreft het ongeduld van den heer Quant en de dientenge
volge gedane vraag, de brief van 9 Mei heeft daar geen betrekking op.
De heer Was zal in zijn betrekking zeker meermalen brieven over han
delszaken onder de oogen krijgen, en wanneer nu zoodanige brief een
antwoord is op eene gedane vraag, dan is de gebruikelijke aanhef: „In
antwoord op, of naar aanleiding van uw schrijven" enz. Maar deze brief
draagt al de blijken van uit eigen beweging, door een Commissionnair te
zijn geschreven en kan geen antwoord zijn op eene vraag van den heer
Quant. Immers die brief, volgens mededeeling den 9den Mei geschreven,
vangt aan met het bericht, dat de schrijver dienzelfden morgen van
den fabriekant de tijding van het breken der wals heeft ontvangen. De brief
van den fabriekant wordt daarin mede copielijk opgenomen en blijkt ook
geen antwoord op een door den commissionnair gedane vraag te zijn. En
nu al weder lettende op het feit dat die brief geschreven is zeven dagen
nadat het werk moest zijn opgeleverd, is het dunkt mij duidelijk dat ook
zonder het breken van de wals, de aannemer in verzuim was.
Eene andere reden om te twijfelen of die brief van 9 Mei een antwoord
is op eene door den heer Quant gedane vraag, is de brief van 7 September
die mede bij de stukken is gevoegd. Het blijft mij een raadsel waarom
van den eerstgenoemden het hoofd en de staart zijn afgesneden, zoodat
wij niet zien kunnen aan wien hij is geadresseerd en van wien hij afkom
stig ismaar uit den tweeden, geadresseerd aan de heeren Blumhardt Co.,
die, zooals wij hebben gehoord de commissionnair is van den heer Quant,
blijkt dat die firma eerst den ld*n September aan de fabriekanten heeft
gevraagd wat de reden der vertraging eigenlijk was geweest. Immers de
heeren Hill Smith, de fabriekanten schrijven aan de heeren Blumhardt
6 Co. op den 7den September: „In antwoord op Uw brief van heden"
enz. (volgt mededeeling van het breken der wals.) Waartoe die vraag op
7 September door den Commissionnair van den heer Quant, indien dezen
reeds op den 9den Mei daarvan bericht was gezonden 't Is dunkt mij
duidelijk dat wij hier met een groot verzuim van den aannemer te doen
hebben, indien het noodig was den 7d«n September nog te onderzoeken,
waarvoor een bestelling die 2 Mei moest opgeleverd zijn eerst 13 Mei kon
worden afgezonden.
Ik moet hier nog op een opmerkelijk feit wijzen. Ik ben namelijk vol
strekt niet overtuigd dat de aannemer zelf wel schade zal lijden wanneer
wij de boete toepassen. In het algemeen kan ieder aannemer zich tegen
schade waarborgen, door behoorlijke voorwaarden te stellen aan zijne
leveranciers en ik heb alle reden om te gelooven dat Neuteboom gezorgd
heeft dat hij gedekt was. Hij is de eenige met wien wij rechtstreeks te
maken hebben: en hij heeft dan ook het request tot restitutie der boete
ingediend: maar ik vraag of het niet opmerkelijk is dat hij geen enkele
stap meer heeft gedaan om zijn verzoek nader toe te lichten, om ons het
bewijs zijner onschuld te leveren of om een beroep op onze welwillendheid
te doen. Een feit is 't dat voor zoover wij uit de over gelegde brieven
kunnen oordeelen de kennisgeving van 9 Mei van den fabriekant, dat
hij de bestellingen later moest afleveren, niet door den aannemer is uit
gelokt, maar uit vrije beweging van den fabriekant geschiedde. En men
dient wel te onthouden, dat op dien datum het werk reeds zeven dagen
te voren had opgeleverd moeten zijn.
Ik heb dus geen reden om terug te komen op ons voorstel, om de
opgelegde boete niet te restitueeren.
De heer Was vraagt en verkrijgt voor de derde maal het woord:
De heer Was. Ik verbaas er mij werkelijk over, M. de V., dat U terug
komt op den datum van den door Neuteboom overgelegden brief, 7 Sep
tember, die ook in de stukken genoemd wordt als motief tegen het toe
staan van het verzoek. Wat is de zaak? De brief van 7 September is
alleen geschreven om het request van den adressant te steunen, hem een
certificaat te verschaffen van het ongeluk in de fabriek. Toen Neuteboom
zich tot den Raad wilde wenden, rnoest hij bewijsstukken overleggen en
daarvoor moest dat certificaat dienen van den engelschen fabriekant. Hoe
kunt U bij mogelijkheid uitmaken door den aanhef van den brief, die door
U is voorgelezen, of dit al dan niet een antwoord op een brief van den
heer Quant zou zijn? Ik schrijf en beantwoord zeer vele brieven, maar
i