24 middelen. Eerst dan wordt de toevloed van kinderen uit andere gemeenten een financieel nadeel, wanneer daardoor hetzij uitbreiding van de localiteit hetzij vermeerdering van onderwijzend personeel noodig wordt. Deze zelfde opmerking geldt ook ten aanzien van het Gymnasium en de Hoogere Burgerscholen met dit verschil alleen dat op die scholen de leerlingen zeiven in de kosten der leerboeken moeten voorzien. Wenscht men alzoo het aantal de scholen bezoekende leerlingen niet meer dan noodig is, te beperken, dan is het raadzaam eerst dan tot eene regeling als bovenbedoeld met de besturen der omliggende gemeenten over te gaan, wanneer de uitgaven der gemeente voor de scholen door de toe lating van kinderen uit andere gemeenten worden verhoogd. Wij meenen met het bovenstaande onze bezwaren tegen het voorstel wat de drie het meest voor de hand liggende onderwerpen, welke in deze in aanmerking kunnen komen, voldoende te hebben ontwikkeld en ons voorshands te mogen onthouden van eene bespreking aan andere voordee- len die de gemeente ook aan niet-ingezetenen aanbiedt en waarvan sommige in den aanhef van dit rapport met een enkel woord zijn aangestipt. Alleen schijnt het niet overbodig reeds thans te wijzen op de vraag of de heffing van meerdere belasting voor het gebruik van gemeentewerken en inrich tingen van niet-ingezetenen dan van ingezetenen wel zoude zijn overeen te brengen met het grondwettelijk voorschrift dat geene privilegiën op het stuk van belastingen mogen worden verleend. Hoe dit zij, wanneer door de voorstellers of anderen bepaalde punten mochten worden opgenoemd, waaromtrent het wenschelijk wordt geacht dat ten einde daarvan genot te hebben andere bepalingen worden gemaakt voor niet-ingezetenen dan voor ingezetenen, alsdan zal de tijd daar zijn om de eventueel daartegen bestaande bezwaren te overwegen en te toetsen aan de daaraan verbonden voordeelen. Komt het ons alzoo voor dat er inderdaad overwegende bezwaren be staan tegen het nemen van maatregelen als door de voorstellers worden beoogd, althans wat de hier boven besproken onderwerpen betreft, even zeer zijn wij van oordeel dat de voordeelen verbonden aan het wonen buiten de gemeente door hen wel eenigszins worden overschat en niet genoegzaam gelet wordt op het gemis van velerlei gerief van meer of minder beteekenis, hetwelk van het wonen buiten de gemeente het gevolg is, en daartoe behoort in vele gevallen gebrek aan behoorlijke straatver lichting en bestrating en op eene enkele uitzondering na, het gemis van voldoend politietoezicht in de buitenwijken. Alleen toch het onder de ge meente Oegstgeest gelegen deel van den Stationsweg kan in deze gerekend worden met de gemeente Leiden geheel gelijk te staan. Men overdrijft, dunkt ons, wanneer men beweert dat het aantal perso nen groot is, die alleen met het doel iets minder belasting te betalen, zich buiten de gemeente gaan vestigen en zich daarvoor de ontberingen zullen opleggen, die van het wonen buiten de gemeente het gevolg zijn. Ware zulks inderdaad het geval dan zoude het aantal ledigstaande wonin gen in deze gemeente aanmerkelijk grooter zijn dan in den regel is waar te nemen. Integendeel is het algemeen bekend dat herhaaldelijk te vergeefs pogin gen worden in het werk gesteld om geschikte woningen in deze gemeente te bekomen en menigeen is dan wel genoodzaakt zich in een der buiten wijken te vestigen, niettegenstaande het ongerief daaraan in velerlei opzicht verhonden. Ook uit anderen hoofde hangt het niet altijd van de willekeur van de personen af of zij zich in dan wel buiten de gemeente zullen vesti gen men denke slechts aan de tot den landbouwenden stand behoorende personen die aan de Singels wonen. Voor hen is het bepaald ondoenlijk zich binnen de gemeente te vestigen. Verder verliest men te veel uit het oog dat het meer en meer bewoond worden van de omgeving der stad geen direct nadeel voor de gemeente oplevert, maar dat integendeel daardoor het vertier in de gemeente wordt bevorderd en de winkelstand kan het ongetwijfeld getuigen, hoeveel voor deel aan handel en nijverheid door die niet-belastingbetalende buitenlieden wordt aangebracht. Het opleggen van meer bezwarende conditiën voor het genot van de voordeelen welke deze gemeente aanbiedt aan niet-ingezetenen dan aan ingezetenen achten wij daarom niet alleen niet in het direct belang van de gemeente, maar tevens over het algemeen eenigermate onbillijk tegenover de daarbij betrokken personen. Als dwangmaatregel, als middel om die omwonenden te dwingen zich binnen de gemeente te vestigen, verwachten wij daarvan weinig heil. Voor een deel zal men zich van de onder bezwarende voorwaarden aan geboden voordeelen van onze gemeente onthouden, zeer ten nadeele van de gemeentekas, zooals boven werd aangetoond, voor een ander deel zal men ook met den besten wil aan de dringende uitnoodiging om in te gaan niet kunnen voldoen, hetzij wegens het niet verkrijgbaar zijn van geschikte woningen in de stad, hetzij uithoofde van den aard van het uitgeoefend wordend beroep of bedrijf. Wat de uitbreiding der grenzen onzer gemeente zelve betreft, zijn wij steeds vast overtuigd dat deze onmisbaar is voor een toenemenden bloei der gemeente en dat eerst wanneer daartoe is overgegaan, het zielental en de welvaart der gemeente belangrijk zullen toenemen. Aantrekking van de omliggende terreinen aan de gemeente is noodig om de bebouwing en bewoning daarvan op ruime schaal te doen voorl zetten, waartoe thans slechts in beperkte mate wordt overgegaan met het oog op het gemis aan behoorlijke verlichting, bestrating als anderszins. Worden die deelen der omliggende gemeenten, die eigenaardig tot Leiden behooren, ook met de gemeente vereenigd, dan is het te verwachten dat tal van personen die te Leiden wenschen te wonen om verschillende rede nen en niet het minst daartoe geleid door de zich alhier bevindende voortreffelijke inrichtingen van onderwijs op elk gebied, doch aan dien wensch geen gevolg kunnen geven wegens gebrek aan geschikte woningen in de stad, zich in de vergroote gemeente Leiden zullen komen vestigen. Uit dit oogpunt beschouwen wij de sedert geruimen tijd verlangde grensuitbreiding, niet evenwel met de verwachting dat daarvan in den eersten tijd directe voordeelen voor de gemeentekas het gevolg zullen wezen. De aanzienlijke uitgaven toch die met de grensverandering gepaard moeten gaan, wil men de bewoners van de nieuwe wijken dezelfde voor deelen doen genieten als de bewoners der oude stad, zullen ongetwijfeld, in de eerstvolgende jaren althans niet worden opgewogen door de meer dere opbrengst der plaatselijke belastingen. Men wachte zich daarom ook wat dit punt betreft voor overdreven voorstellingen bij de behandeling van het thans aan de orde zijnde onderwerp. Ten slotte is bij ons de vraag gerezen of het wel met de waardigheid van eene gemeente als Leiden is over een te brengen, het zij met eerbiediging van eene tegenovergestelde zienswijze opgemerkt, om het den omwoners lastig en onaangenaam te maken door allerlei middelen aan te wenden, die toevallig ter onzer beschikking staan, alsof zij bij machte waren de gewenschte grensverandering tot stand te brengen, terwijl de bevredi ging van hetgeen door ons wordt verlangd af hangt van de beslissing van hoogere autoriteiten, die zeiven wederom te rade moeten gaan met allerlei belangen van meer algemeenen aard. Wij geven Uwe Vergadering alsnu op grond van het boven aangevoerde in overweging het voorstel van de heeren De Goeje, Van der Hoeven, Krantz en Was te verwerpen. Mocht Uwe Vergadering daarentegen wellicht eene andere ziens wijze zijn toegedaan dan wenschen wij, lettende op de bezwaren verbonden aan eene aanneming van het voorstel zooals het thans is geformuleerd, dat door U bepaaldelijk worde vastgesteld voor welke voordeelen, welke de ge meente aanbiedt, van niet-ingezetenen meer zal worden gevorderd dan van ingezetenen en tevens daarbij worde bepaald het verschil der onderscheidene heffingen voor het genot dier voordeelen. Uit het vorenstaande toch blijkt voldoende dat en waarom wij ons niet in staat achten een eenigszins aannemelijk voorstel tot uitvoering van de denkbeelden der voorstellers op te maken en in te dienen, en zouden het, in geval van aanneming van het voorstel, niet alleen wenschelijk maar bepaald noodzakelijk achten dat die taak aan eene Commissie uit den Raad werd opgedragen. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Te Leiden ter Boekdrukkerij van A. W. SIJTHOFF.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1886 | | pagina 2