GEMEENTERAAD VAN LEIDEN. INGEKOMEN STUKKEN. 23 N°. 6». Leiden, 22 Maart 1886. Tot ons leedwezen kunnen wij ons niet vereenigen met het voorstel van de heeren De Goeje, Van der Hoeven, Krantz en Was, bij besluit van 18 Maart jl. in onze handen gesteld, strekkende om te beslissen dat voor de voordeelen welke deze gemeente aanbiedt aan niet-ingezetenen meer in rekening zal worden gebracht dan aan ingezetenen en ons college uit te noodigen om eene regeling in dien zin te ontwerpen en in te dienen. Wij vangen aan met de opmerking dat, wanneer de Raad mocht be sluiten eene dergelijke opdracht te doen aan ons college, het inderdaad ondoenlijk zoude wezen daaraan op eenigszins bevredigende wijze uitvoering te geven. Het voorstel toch luidt algemeen en spreekt van de voordeelen welke de gemeente aanbiedt en die voordeelen zijn talloos en van hoogst ver scheiden aard. Wel wordt in de Memorie van Toelichting melding gemaakt van de gaslevering aan niet-ingezetenen waaromtrent in de laatst gehouden zittingen uitvoerige besprekingen hebben plaats gehad, doch er zijn, zooals bekend is, tal van andere zaken door en voor rekening van deze gemeente in het leven geroepen en onderhouden, waarvan niet-ingezetenen genot hebben, zonder meer daartoe bij te dragen dan de belastingbetalende ingezetenen welke andere voordeelen nu door de geachte voorstellers worden bedoeld, daaromtrent vindt men noch in het voorstel zelve noch in de toelichting eenige nadere aanwijzing. Wij zullen ons voorzeker niet wagen aan eene poging om alle voor deelen die de gemeente aanbiedt op te sommen. Intusschen kan daaronder, behalve het gas, voorzeker gerekend worden het duinwater, hetwelk wel niet door de gemeente geleverd wordt, maar toch door eene Maatschappij, die op eene rentegarantie ad 5 van het aanlegkapitaal door de gemeente aanspraak heeft en zonder vergunning van den Gemeenteraad geen water mag leveren in andere gemeenten. In de tweede plaats de scholen, hoogere, middelbare en lagere, waarvoor, met uitzondering van de scholen 3de en 4de klasse, de toegang voor be woners van andere gemeenten zonder verhooging van schoolgeld vrijelijk open staat. Maar behalve deze het meest voor de hand liggende voordee len, bestaan er nog tal van andere. Men denke slechts aan het gebruik van de straten en grachten, het bezoeken der markten, het genot van eenig politietoezicht in de onmiddellijke nabijheid der stad, bepaaldelijk aan den Stationsweg, de hulp bij brand wanneer deze door het betrokken Gemeentebestuur wordt aangevraagd, de gelegenheid tot den aankoop van cokes der Gafabriek op dezelfde voorwaarden als voor ingezetenen zijn vastgesteld, evenzeer als tot het bezoeken van den Schouwburg, zonder mede te dragen in het stedelijk subsidie en van bijeenkomsten in de Ge hoorzaal voor rekening van de gemeente gebouwd en onderhouden. Zooals boven werd opgemerkt is het niet mogelijk alle voordeelen, die bij de besprekingen van het thans aanhangig onderwerp in aanmerking zouden kunnen komen op te sommen, en een ieder zal in staat zijn de zoo even aangestipte nog met meerdere aan te vullen. Mocht derhalve Uwe Vergadering goedvinden een besluit te nemen in den zin als door de voorstellers wordt bedoeld, dan zouden wij er hoogen prijs op stellen dat bepaaldelijk vooraf worde uitgemaakt voor welke voordeelen door de gemeente aangeboden, van niet-ingezetenen een hooger prijs zal moeten worden gevorderd dan van ingezetenen en tot welk bedrag. Inmiddels zien wij er geen bezwaar in reeds thans onze bedenkingen te ontwikkelen tegen de toepassing van het stelsel op de meest voor de hand liggende onderwerpen. In de eerste plaats komt ongetwijfeld de gaslevering in aanmerking. Wat dit punt betreft hebben wij ons gevoelen reeds ontwikkeld in ons rapport aangaande de door Commissarissen der Gasfabriek gestelde vraag hoe te handelen ten aanzien van ingekomen en nog in te komen aanvra gen van ingezetenen der omliggende gemeenten om aansluiting aan de fabriek, alsmede bij de behandeling van dit onderwerp in den Raad. Wij zijn en blijven van oordeel dat het welbegrepen belang der gemeente vor dert alles in het werk te stellen om het debiet der fabriek zooveel moge lijk uit te breiden en daardoor de winsten dier inrichting ten bate der gemeentekas te vermeerderen en het heffen van een hooger bedrag van de niet-ingezetenen dan het bedrag voor het gebruik in de gemeente vast gesteld, is voorzeker allerminst een doeltreffend middel om daartoe te geraken. Bovendien zouden wij het ten sterkste ontraden om voor het gasver bruik in Rijks-inrichtingen als b. v. het Militair Detentiehuis en de Gar nizoensinfirmerie een hooger bedrag te vorderen dan voor de gemeente is bepaald en zulks zoude mede voor eene inrichting als het Station van den Hollandschen- en Rijnspoorweg aan eenig bezwaar onderhevig wezen. Het gevaar zoude toch altijd bestaan dat de Maatschappij, daartoe door den gevorderden hoogeren prijs bewogen, op andere wijze in de verlichting van hare gebouwen ging voorzien, tot groot nadeel van de financieele resultaten der Gasfabriek. Een lage gasprijs bevordert in het algemeen het verbruik niet alleen door vermeerdering van het aantal personen en inrichtingen, die zich van gaslicht wenschen te voorzien, maar tevens door mindere spaarzaamheid in het verbruik en door uitbreiding daarvan tot andere doeleinden dan verlichting bij de reeds bestaande abonnenten. Wij zijn alzoo van oordeel dat de vaststelling van een hoogeren prijs voor niet-ingezetenen het gasverbruik belangrijk zal doen afnemen en daardoor een niet gering te schatten verlies zal veroorzaken in de opbrengst der fabriek, zonder bereiking van het beoogde doel, dat is, te verhinderen dat men gaat wonen in de onmiddellijke nabijheid der gemeente. De ver hoogde prijs van het gas toch zal van het gaan wonen buiten de gemeente niet afschrikken, evenmin als zulks het geval zoude wezen bij geheele weigering van gas voor de buitengemeenten, aangezien alsdan op andere wijze in de behoefte aan verlichting door de betrokken personen zoude kunnen worden voorzien. In de tweede plaats komt in aanmerking de verstrekking van duinwa ter. Ook daaromtrent is onze zienswijze bekend, daar deze is gebleken bij de behandeling van de aanvrage voor perceelen gelegen aan de Haar lemmertrekvaart. Vermits concessionarissen zich bij art. 12 der concessie hebben verbon den om geen water uit de waterleiding te leveren aan andere gemeenten of ingezetenen in die gemeenten, zonder goedkeuring van den Raad der gemeente Leiden, zoude de Gemeenteraad wel stricto jure de bevoegdheid bezitten om de gevraagde vergunning te weigeren of daaraan bezwarende voorwaarden te verbinden b. v. de vordering van een hooger bedrag dan voor de Leidsche ingezetenen is bepaald. Zooals in de raadszitting van 18 Maart jl. werd opgemerkt, zoude evenwel zoodanige handelwijze niet zijn in overeen stemming met de bedoeling van de aangehaalde bepaling der concessie, daar deze alleen de strekking heeft te voorkomen dat ten gevolge van eene te groote vrijgevigheid der Directie ten aanzien van de buitengemeenten, de gemeente Leiden zelve gebrek zoude krijgen aan water. Waar daarvoor geen gevaar bestaat, eischen o. i. de billijkheid en goede trouw, ook tegen over de aandeelhouders, dat de gevraagde vergunningen steeds worden verleend onder dezelfde voorwaarden als voor deze gemeente zijn vastge steld en het gaat niet aan van de toevallige omstandigheid dat eene vergun ning van den Gemeenteraad noodig is, gebruik te maken, ter bereiking van doeleinden geheel vreemd aan de zaak en in geenerlei betrekking staande tot de waterlevering. Ook hier geldt bovendien hetzelfde wat ten aanzien van de Gasfabriek is opgemerkt. Elke nieuwe aansluiting levert winst op voor de Maatschappij en aan gezien de gemeente de rente van het aanlegkapitaal garandeert en de helft geniet van de winsten door de Maatschappij boven de gegarandeerde rente ad 5 °/0 behaald, is elke vermeerdering van debiet een direct voordeel voor de gemeentekas. Verhooging van prijs moet uit den aard der zaak het debiet verminderen en werkt alzoo nadeelig op de inkomsten uit de Duinwaterleiding. Ook worde niet uit het oog verloren dat bij het gebruik van duinwater de openbare gezondheid in belangrijke mate is betrokken en dat alzoo alles wat strekken kan om dit gebruik ook in de omgeving van de gemeente te belemmeren of aan meer bezwarende conditiën dan noodig is te onderwerpen, in alle opzichten is af te keuren. Zelfs rijst de vraag of de Regeering zich uit dien hoofde niet verplicht zoude achten de ten haren dienste staande middelen aan te wenden, ten einde de tegen een zoo algemeen mogelijk gebruik van duinwater ook in de omliggende buur ten in den weg gelegde belemmeringen op te heffen. En niemand zal be weren dat haar de macht daartoe zoude ontbreken, al ware het alleen met het oog op de bevoegdheid om den afstand van eventueel benoodigden meerderen duingrond te weigeren of te bemoeilijken. Ten derde komt hier in aanmerking de toelating van kinderen van niet-ingezetenen tot de openbare scholen. Voor het Gymnasium en de Hoogere Burgerschool voor Jongens wordt door het Rijk een jaarlijksch subsidie verleend, hetwelk ten allen tijde kan worden ingetrokken. Vermoedelijk zoude de Regeering, in aanmerking nemende dat een Rijks subsidie waartoe alle belastingschuldigen bijdragen, ook in het algemeen belang van het onderwijs wordt verstrekt, niet gedoogen dat de toegang tot die scholen werd gesloten voor leerlingen uit andere gemeenten of voor hen aan meer bezwarende conditiën werd onderworpen dan voor de Leidsche ingezetenen zijn vastgesteld. Het komt ons althans waarschijnlijk voor dat de Regeering door be dreiging met intrekking of vermindering van het subsidie het maken van bepalingen als bovenbedoeld zoude beletten. Voor de Hoogere Burgerschool voor Meisjes is het subsidie sedert het vorig jaar vervallen; wat deze school betreft zoude de gemeente alzoo in dat opzicht de noodige vrijheid van handelen bezitten. Intusschen kan de zaak van het subsidie, naar onze meening althans, niet als afgedaan worden beschouwd, op grond van de discussien in de Tweede Kamer gevoerd bij de behandeling van de staatsbegrooting voor dit jaar. Naar onze overtuiging bestaat er nog altijd uitzicht dat dit subsidie wederom eene waardige plaats op de Staatsbegrooting zal innemen; ons vertrouwen althans op het billijksheidsgevoel van de Nederlandsche ver tegenwoordiging is te groot om te kunnen onderstellen dat het subsidie, hetwelk de conditio sine qua non was voor de oprichting der school en waarvan de toezegging door de Regeering ons tot aanzienlijke uitgaven heeft doen besluiten, aan onze gemeente op den duur zal worden onthouden. Ook op dien grond zouden wij het nemen van maatregelen als waarvan thans sprake is ten aanzien van de Meisjes Burgerschool wenschen te ontraden. Ten aanzien van de lagere scholen is de Rijkstoelage bij de wet bepaald, en verplichtend gesteld; wat deze scholen betreft zou derhalve de gemeente geacht kunnen worden meerdere vrijheid te hebben omtrent de regeling der voorwaarden tot toelating van leerlingen uit andere gemeenten. Intus schen bepaalt de wet op het Lager Onderwijs in art. 48 dat het school geld voor de kinderen uit andere gemeenten niet meer bedraagt dan dat voor de kinderen uit de heffende gemeente, tenzij bij eene regeling, krachtens het laatste lid van art. 16 gemaakt, anders is bepaald, krach tens welke bepaling naburige gemeenten zich, met inachtneming van art. 121 der gemeentewet, kunnen vereenigen tot het vaststellen van eene regeling omtrent de toelating van kinderen uit de eene gemeente op de scholen der andere. In de verordeningen op de heffing van schoolgeld mag derhalve geene bepaling als bovenbedoeld worden opgenomen, doch de gemeente blijft vrij den toegang tot de school aan niet-ingezetenen te ontzeggen, tenzij de betrokken Gemeentebesturen bereid zijn voor elk alhier schoolgaand kind uit hunne gemeente eene billijke bijdrage in verhouding met de kosten der school aan deze gemeente uit te keeren. Ook naar onze zienswijze is voor eene zoodanige regeling in het alge meen het een en ander aan te voeren en voor eenige jaren bestond dan ook eene diergelijke regeling ten aanzien van de scholen derde klasse, (voor minvermogenden). Hierbij worde evenwel niet uit het oog verloren dat, zoolang er plaats op de school beschikbaar is, elk kind uit eene andere gemeente, dat tot de school wordt toegelaten, een voordeel oplevert voor de gemeentekas, welk voordeel bestaat in het bedrag van het schoolgeld, verminderd met hetgeen ten laste van de gemeente komt wegens schoolbehoeften en leer-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1886 | | pagina 1