20 te omschrijven in de hedendaagsche taal op eene zoodanige wijze dat de hedendaagsche rechtsgeleerden de zaak begrijpen en zich geen verkeerd begrip vormen omtrent de stukken, die hij heeft geinventariseerd. Dat deze taak niet gemakkelijk is, vooral voor éen niet-jurist, zal ik met een mij bekend voorbeeld ophelderen. Kampen, dat een bij uitstek rijk archief heeft en daarvoor sints jaren groote zorg heeft gedragen, had indertijd een archivaris, die op het punt van geschiedenis en voornamelijk van Overijsselsche geschiedenis zijn spo ren had verdiendhij maakte een inventaris, die oppervlakkig beschouwd, zeer voortreffelijk scheen. Hij werd echter vervangen door een nieuwen archivaris, een historicus en tevens rechtsgeleerde die op den gemaakten inventaris een supplement schreef van 300 bladzijden, niet omdat hij an dere stukken voor zich had, maar omdat hij opmerkte wat zijn voorganger niet had opgemerkt. Ik haal dit voorbeeld voornamelijk aan om te doen zien welk voordeel een gemeente hebben kan van de rechtsgeleerdheid van zijn archivaris. Vergun mij een tweede voorbeeld daarbij te voegen. Het is misschien u, M. de V., beter dan mij bekend, welken strijd de gemeente Amsterdam gevoerd heeft met het Rijk over de vraag, aan wie het saldo der wees- en momboirkamer toekwam. Er is eene dading ge troffen, waarbij het recht van de stad Amsterdam op dit saldo feitelijk werd erkend, en wanneer u de gang van zaken heeft nagegaan, zult u moeten erkennen, dat dit recht wellicht niet zou erkend zijn, wanneer de gemeente niet tot pleitbezorger gehad had, haar uitnemenden adjunct archivaris (nu archivaris) Mr. De Roever. Maar hoe men ook denkt over de eischen aan een archivaris te stellen, of hij bij voorkeur moet zijn een rechtsgeleerde, of niet, zeker is het, hij moet omvangrijke kennis bezittenheeft hij die niet dan kan hij geen voldoenden inventaris opmaken. En neem nu nog daarbij in aanmer king wat de drie heeren in hun advies zeggen, dat, wanneer ik het wel begrijp, hierop neerkomt: niet alleen moet de archivaris deze bekwaam heid bezitten, maar tevens moet hij met buitengewonen ijver bezield zijn, omdat hij in een wanordelijk archief komt, omdat hij m. a. w. een Augiasstal te reinigen heeft. Voeg, zeg ik, dit alles bij elkaar, dan zijn de eischen niet gering en zal men moeten erkennen, dat wanneer men voor zulk een arbeid een geschikt persoon wil vinden een behoorlijke bezoldiging moet toegekend worden. En wat stellen Burg. en Weth. nu tegenover de praemissen van dat advies? Naar het mij voorkomt geen afdoende argumenten, 't Schijnt mij, dat Burg. en Weth. op den voorgrond stellen hetgeen de Commissie meer als een toegift heeft beschouwd: vooral grooten ijver en toewijding vóór groote bekwaamheden. Maar dat is een verkeerd standpunt, want als hij de noodige bekwaamheden mist dan leiden die ijver en toewijding tot niets. En nu moet ik inderdaad bekennen, dat het hoofdargument de andere argumenten zijn reeds voldoende door den heer Was bestre den mij leed heeft gedaan, omdat het aan een beginsel raakt, dat naar ik meende reeds voldoende vaststond. Er is een tijd geweest, waarin men ook hier te lande verschillende openbare betrekkingen reserveerde voor de meest gegoeden door ze te verklaren tot onbezoldigde eere ambten. Die tijden zijn wij echter te boven, en al erkennen wij b. v. volkomen, dat het een groote eer is aan 't hoofd der gemeente Leiden te staan, althans wanneer men dit doet met zooveel succes als U M. de V. toch denken wij er niet aan te verlangen dat iemand hier burgemeester zij voor de eer alleen. Zoo ook met den archivaris. Men kan natuurlijk geen goede archivaris wezen als men geen liefde en toewijding voor zijn vak heeft; maar toch mogen we dat ambt niet als een liefhebberij-ambt alleen beschouwen. Daarom dient er een goede bezoldiging aan verbon den te wezen. Ik geef toe, dat de liefde, die een archivaris voor zijn betrekking heeft, eenigermate in rekening mag worden gebracht bij de bepaling zijner bezoldiging, en ik geef ook toe, dat de archivaris niet gelijk gesteld behoeft te worden met de hoofdambtenaren der gemeente, zooals met den secretaris en den ontvanger. Maar daarom bestaat er nog geen reden om hem gelijk te stellen met den derden opzichter bij de Fabricage of den tweeden klerk van den ontvanger. Ik houd liever het midden en zal daarom stemmen vóór 't amende ment van den heer Was. De Voorzitter. De heer Was is begonnen met zijne groote teleur stelling over het voorstel van Burg. en Weth. te kennen te geven; de minder aangename indruk die dit op mij maakte werd echter tot mijn genoegen belangrijk gewijzigd, toen ik hem in het vervolg zijner rede hoorde verklaren, dat hij toch voor 5/6 met ons meeging. De teleur stelling bepaalde zich dus slechts daartoe, dat hij het in één van de zes punten niet met ons eens was. De heeren Was en Andreae hebben beiden als vaststaand aangenomen, wat minstens nog bewezen moet wordenn. 1. dat wij reeds een bepaald per soon voor archivaris op 't oog hadden, en daarom het cijfer van de bezoldiging op 800 gehouden hadden. Ik zal niet ontkennen, dat ons een bepaald persoon bekend is ik weet dat de heer Was dezen be doelt die gaarne voor die som bereid is de betrekking waar te nemenmaar ik kan tevens verklaren dat hij niet de eenige is, die zich bij ons voor dit ambt heeft aangemeld, met de wetenschap dat wij zouden voorstellen, de bezoldiging niet te verhoogen. En wanneer er erkend be kwame mannen in het vak zich bereid verklaren om deze betrekking te aanvaarden op het tractement dat wij vooistellen, dan bestaat er voor ons geen de minste aanleiding om eene hoogere jaarwedde voor te dragen. De heer Was noemde het archief een chaos. Ten onrechte. Moge die naam daarop vroeger van toepassing zijn geweest, thans is dat het geval niet meer. Het archief was een chaos, toen onze vorige archivaris, de heer Rammelman Elsevier, tot die betrekking benoemd werd; en het heeft mij onaangenaam getroffen, nadat die verdienstelijke ambtenaar daarin orde gebracht heeft, zoodat het althans bruikbaar is geworden, er nu zoo over te hooren spreken, zoo korten tijd nadat de heer Rammelman Elsevier ons door den dood is ontvallen en nadat hij lange jaren al zijne krachten aan het archief heeft gewijd op eene wijze, die zijn naam in de geleerde wereld, ook buiten onze grenzen, met eere bekend heeft gemaakt. De heer Was wil het traktement op ƒ1600 gebracht zien, maar wan neer ik nu al de eischen naga, die door den heer Fockema Andreae aan een archivaris worden gesteld, dan vraag ik waar zult gij voor ƒ1600 zulk een man vinden? Ik zal zeker niet betwisten, dat op het hooger traktement, meer solli citanten naar de betrekking zullen dingenmaar zullen wij dan de per sonen krijgen, die bereid zijn hun geheele leven aan ons archief te wij den, die geneigd zijn daarvan eene levenstaak te maken? De heer Andreae heeft gezegd dat eerst in de tweede plaats ijver en toewijding als de vereischten van den archivaris in aanmerking komen ik verschil met dien geachten spreker van gevoelen en durf beweren dat deze in de eerste plaats noodig, dat zij voor de richtige vervulling van het ambt, de hoofdvereischten zijn. Zonder deze zal het archief nooit tot zijn recht komen, ook al munt men uit door meerdere kennis; wat daarentegen aanvankelijk nog aan deze mocht ontbreken, zal stellig binnen betrekkelijk korten tijd, door ijver en toewijding worden aangevuld. Ik geloof niets te kort doen aan de nagedachtenis van den heer Elsevier, integendeel, ik geloof dat het zijner nagedachtenis tot eer strekt, wanneer ik zeg dat hij juist daardoor geworden is wat hij was; de man die zelfs tot in het buitenland naam heeft gemaakt en die in het archief volkomen thuis was. Hij heeft in den chaos waarin hij gekomen is, orde gebracht; als men in aanmerking neemt hoe het toen met het archief was gesteld, dan zal men moeten getuigen dat zeker het zwaarste werk door den heer Elsevier gedaan is. Het is een bekend gezegde dat de geleerden het zelden eens zijn. De heer Fockema Andreae stelt als eerste en voor naamste eisch, dat de archivaris zij een bij uitstek bekwaam rechtsge leerde; en wanneer ik nu het advies" van de heeren Acquoy, Fruin en Pleyte lees, dan noemen zij, en nog niet eeris in de eerste plaats, onder die eischen, „eenige kennis van het recht". Mij dunkt een belangrijk verschil; en men houde mij ten goede, dat ik mij aan de zijde van onze geachte adviseurs plaats. Toch wordt ons verweten dat wij het advies van die drie heeren niet genoeg waardeeren. Vreemd genoeg; want het is juist omdat wij ons zoo volkomen met dat advies vereenigen, dat wij ons voorstel zoo en niet anders voorgedragen hebben. De mannen, zooals de heer Andreae ze aan 't hoofd van het archief zou wenschen te zien, zijn ook voor ƒ1600 niet te vinden, althans niet te houden. Met een aanbod van 800, moge de keus minder ruim zijn, wien wij daaruit kitzen, kunnen wij tamelijk zeker zijn te zullen behouden en zullen wij het gevaar ontloopen dat hij, na eenige jaren hier werkzaam te zijn geweest, tracht ergens anders een goed heenkomen te vinden om zijn lot te verbeteren, waarbij hem dan de tijd aan ons archief gewijd, eene krachtige aanbeveling zal zijn. De vergelijking van het tractement van den archivaris met dat van den klerk van den ontvanger of een opzichter is niet nieuw; wij hebben die meer gehoord: maar als men de eischen door den heer Andreae gesteld, tot maatstaf neemt van de bezoldiging die den archivaris zou moeten wor den toegekend, dan zoude men de tractementen van verscheidene hoofd ambtenaren bij elkaar kunnen voegen, vóór zoo iemand naar verdienste werd beloond. Dat Burg. en Weth. het amendement van den heer Was niet kunnen overnemen, niettegenstaande hij reeds voor 5/6 met ons meegaat, behoef ik hem zeker niet te zeggen. Ik blijf er bij, dat zoo lang wij voor het tractement dat wij voorstel len, genoeg personen kunnen krijgen, bekwaam en geschikt voor het ambt, om daaruit eene keuze te doen, wij ons niet verantwoord zouden achten wanneer wij eene hoogere jaarwedde voordroegen. De betrekking van ar chivaris moet niet een liefhebberijvak zijn, ook geen eereambt, maar 't moet toch een eer blijven in die betrekking benoemd te worden, en de archivaris moet iemand zijn, die zich met hart en ziel aan deze betrek king wijden kan en wil, zoowel uit liefde voor de zaak als om de eer, en dan is een tractement van 800 voldoende. Eene jaarwedde van 1600 is, van het standpunt waarop onze bestrijders zich plaatsen, even min voldoende als een van 800. Dit zijn de redenen waarom wij ons voorstel blijven handhaven; de raad zal moeten beslissen. De heer Was. M. de V.Gij hebt in de eerste plaats gezegd, dat ik de mate mijner teleurstelling zeer had overdreven; maar ik moet tot mijn leedwezen constateeren, dat die teleurstelling even groot is gebleven, omdat het eenige middel, dat Burg. en Weth. in handen hadden om ze weg te nemen, door u niet is te baat genomen. Burg. en Weth, meenen, dat de betrekking voor 800 kan worden waargenomen door een bekwaam en geschikt persoon. Ik daarentegen beweer, dat wij op die wijze gevaar loopen een minder goede keuze te doen en, dat men niet van het beginsel mag uitgaan dat men voor een betrekking zoo weinig mogelijk moet geven. Op die wijze zou men er toe komen de betrekkingen openbaar aan te besteden. Nu is het wel mogelijk dat eene jaarwedde van 1600 ook te laag is, maar wanneer daartegen bezwaar bestaat, dan kunnen andere leden een sub-amendement voorstellen om dat te verhoogen. Ik erken dat het altijd eene willekeurige greep is de vaststelling eener jaarwedde, maar toch zullen wij, door het tractement op 1600 te stellen, ons een rui mere keuze van sollicitanten verzekeren. Volgen wij in deze de voor dracht van Burg. en Weth., dan zijn wij vermoedelijk ook gebonden aan de keuze van Burg. en Weth. en met allen eerbied voor het oordeel van Burg. en Weth,, meen ik dat wij dus op den verkeerden weg zijn omdat de Raad de keuze aan zich moet houden. Wij moeten den meest ge- schikten persoon kiezen, en wij kunnen dit niet wanneer het tractement op 800 bepaald blijft. Gij hebt er mij een verwijt van gemaakt M. de V., dat ik de stelling verkondigde, dat Burg. en Weth. een bepaald per soon op het oog zouden hebbengij hebt die stelling op zijn minst ge nomen onbewezen genoemd. Nu wensch ik vooraf te constateeren, dat mijne stelling, welke gij onbewezen noemt door u niet is weerspro ken, zoodat ik mij van elke bewijsvoering ontslagen zou kunnen reke nen, omdat, ook in rechte, waar het feiten geldt, als erkend mag wor den aangenomen, wat niet uitdrukkelijk is weersproken. Ik wil echter de maat vol meten en het bewijs leverenik lees n. 1. in het advies van Burg. en Weth. „Wordt nu een persoon gevonden die zich aan dezen

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1886 | | pagina 4