19 XV. Verzoek van C. J. Leembruggen, ter bekoming in gebruik van grond aan den Zijlsingel. (Zie Ing. St. n°. 50). Zonder discussie of hoofdelijke stemming toegestaan. XVI. Idem van A. Teljeur, om in de Singelgrachten temogen visschen met palingfuiken. (Zie Ing. St. n°. 51). De heer Verster. M. de V.Ik geloof dat wij, naar aanleiding van het besluit, dat onlangs genomen werd ten opzichte van het niet verpachten der Singelgrachten, op dit oogenblik niets anders kunnen doen, dan het verzoek van Teljeur afwijzen. Ik vermoed dat ook het afwijzend advies van Burg. en Weth. op dat vroeger genomen besluit steunt en ik zal mij dan ook met dat advies vereenigen. Ik doe dit evenwel met zekeren tegen zin, omdat Teljeur, die zoovele jaren pachter van de Singelgrachten is geweest en uit dien hoofde in het bezit is van een grooten voorraad fui ken en ander vischtuig, door het onlangs genomen besluit groote schade ondervindt. Ik acht de afwijzing van het verzoek voor den adressant wel wat hard ofschoon ik overtuigd ben, dat wij op dit oogenblik niets anders knnnen doen, maar ik wil gaarne trachten een middel te vinden, om Teljeur te helpen en onderzoeken of het niet mogelijk zoude zijn om, door wijzi ging van het genomen besluit, den adressant in staat te stellen, zijn ver zoek te herhalen en dan wellicht met gunstig gevolg. De Voorzitter. Burg. en Weth. deelen geheel het gevoelen van den heer Verster. Zij gelooven ook niet dat er op zichzelf bezwaar bestaat tegen het toestaan van het verzoek; maar het onlangs genomen besluit maakte dit onmogelijk, omdat wij voorzagen dat een groot aantal van der gelijke verzoeken zoude volgen, wanneer aan Teljeur de gevraagde ver gunning was gegeven. Wil echter de heer Verster op de zaak terugko men en een middel aan de hand doen om dat bezwaar uit den weg te ruimen, dan kan hij zich van onze medewerking in die richting reeds vooraf overtuigd houden. XVII. Voorstel tot verhuring van de lokalen gelegen bij de Hoogland- sche Kerk. (Zie Ing. St. n°. 52). De heer Knappert. Het is immers maar één lokaal, M. de V.? De Voorzitter. Juist, maar in het vorige contract was de verandering in de nos. nog niet opgenomen. Het lokaal is thans genummerd 24. XVIII. Voorstel betrekkelijk de tijdelijke vervulling van de vacature in het College van Stads Genees- en Heelkundigen. (Zie Ing. St. n°. 55). Zonder discussie of hoofdelijke stemming goedgekeurd. XIX. Voordracht betrekkelijk de inrichting van het Oud-Archief. (Zie Ing. St. n°. 157 van 1885 en n°. 35). De heer Was. M. de V.! Met weinig opgewektheid neem ik het woord om deze zaak, die reeds tweemaal behandeld is, te bespreken, niet omdat ik de zaak nu van minder gewicht acht dan vroeger integendeel, na het advies, van ons geacht medelid, den heer Fockema Andreae, na het uitnemend rapport van de heeren Fruin, Acquoy en Pleite heeft zeer zeker deze zaak in hooger mate de belangstelling gewekt en in gewicht gewonnen. Mijne teleurstelling is echter groot met het oog op deze voordracht, en mijne opgewektheid om de zaak te bespreken daarom gering, omdat, wat er ook in deze zaak is gebeurd, wij altijd precies dezelfde voordracht van Burg. en Weth. terug krijgen, alleen in zoover gewijzigd, dat de tijdelijke betrekking nu is veranderd in eene vaste, waartoe de Raad reeds vroeger besloten heeft, en dat de voordracht nu is aangevuld met het voorstel om eene Commissie van bijstand voor het Archief te benoemen. Doch overigens is de derde voordracht gelijk aan de tweede, evenals de tweede aan de eerste gelijk was. Niets is in staat geweest om Burg. en Weth. van hun eerste voorstel terug te brengen, noch de discussiën in den Raad, noch de wensch dezer vergadering om zich te verzekeren een ruime keuze van sollicitanten, noch het advies van alle deskundigen, die om strijd komen verklaren, dat ons Archief is een kostbaar doch verwaarloosd kleinood, dat alleen door bekwame hand in betere inrichting voor verderen achteruitgang kan worden behoed. En toch, M. de V. zou ik ondankbaar zijn, wanneer ik geen recht matige hulde bracht aan de ijverige pogingen van het Dagelijksch Be stuur om voor ons Archief eene betere inrichting te verkrijgen. Die pogingen leverden helaasslechts een negatief resultaat op. De plannen van onzen stads-architect, hoe vernuftig ook uitgedacht, om in het raad huis meer localiteit te vinden, worden door Burg. en Weth. terecht ont raden. Dit zou werkelijk een halve maatregel zijn, en dan ware het veel beter om in eens de zaak flink aan te pakken en in de behoefte te voor zien door de oprichting van een archiefgebouw, of den aankoop van een particulier huis, dat voor archief kon worden ingericht. Burg. en Weth. deinzen voor zulk een maatregel op dit oogenblik terug, omdat er eene belangrijke uitgave mede gepaard gaat. Ik deel dit standpunt van Burg. en Weth. niet alleen om de belangrijke uitgave, maar vooral, omdat men nooit zal moeten overgaan tot het bouwen van een archief, voordat het aan den nieuw te benoemen archivaris gebleken is, dat de tegenwoordige ruimte absoluut ongeschikt is voor het behoud en het ordenen van het archief, terwijl, zoo ooit tot dien bouw mocht besloten worden, wij het advies van den nieuwen archivaris niet kunnen missen, die natuurlijk eerst volkomen op de hoogte zou moeten zijn van den omvang en den inhoud van het archief. Ik ga dus onvoorwaardelijk mede met het eerste punt van de voor dracht; ook kan ik mij vereenigen met punt 2 waartoe de Raad reeds besloten heeft, ook met 4, 5 en eindelijk met punt 6, waarbij de ver gadering haar bijzonderen dank betuigt aan de heeren Fruin, Acquoy en Pleyte voor de welwillende en voortreffelijke wijze, waarop zij aan het verzoek van het Dagelijksch Bestuur hebben willen voldoen. Ik betwijfel echter zeer of die dankbetuiging aan die heeren wel zoo aangenaam zijn zal, wanneer de voordracht van Burg. en Weth. en bloc wordt aangenomen, want, dan komt toch die dankbetuiging zoo wat hierop neer: „wij vinden Uw advies heel mooi, maar zullen daarvan alleen ge bruiken, wat geen geld kost, d. i. de Commissie van Bijstand. Overigens laten we de zaak zooals zij was." Ik wil nu een poging wagen om de dankbetuiging meer in overeenstemming te brengen met de deugdelijkheid van het advies, en nu ik reeds voor 5/6 met Burg. en Weth. ben mee gegaan, vlei ik mij met de hoop, dat ik zal kunnen rekenen op de mede werking van Burg. en Weth. wat betreft dit 1/6, waarmede ik mij tot mijn leedwezen niet kan vereenigen. Ik blijf namelijk bezwaar hebben tegen punt III van de voordracht: „de jaarwedde te stellen op f 800." Ik kan mij daarmede niet vereenigen, vooreerst uit eerbied voor de beslissing van den Raad, die, door het aan nemen van de motie Buys in de vergadering van den 21»ten Mei 1885 den wensch heeft uitgesproken, dat de betrekking zou worden opgedragen niet aan een dilettant, doch aan een wetenschappelijk man, volkomen bekend met het archiefwezen, en aan wien dus een hooger tractement moet worden toegekend, dan waarvoor een dilettant die betrekking wel zal willen waarnemen. En ten tweede, omdat de Raad zich moet verze keren eene ruime keuze uit een aantal wetenschappelijke mannen, die bereid zullen bevonden worden de moeielijke taak te aanvaarden. Die keuze zal grooter zijn, naarmate het tractement hooger wordt gesteld en hier, M. de V., zit het sterke en zwakke punt van de voordracht. Bedrieg ik mij niet, dan hebben Burg. en Weth. blijkens de voordracht, een bepaald persoon op het oog, dien z ij volkomen bekwaam en geschikt achten om aan de gestelde eischen te voldoen, en die bereid schijnt te zijn de be trekking voor f 800 waar te nemen. Hoe uitlokkend nu ook uit een financieel oogpunt de voorstelling moge zijn om goede waar voor weinig geld te verkrijgen, de Raad mag zich op die wijze de handen niet laten binden; de keuze van den persoon behoort bij den Raad en niet bij Burg. en Weth. Nemen wij dit punt der voordracht aan, dan zijn wij ook gebonden aan de keuze van Burg. en Weth. en op die wijze komen wij op den verkeerden weg, want de Raad moet vrij blijven in de keuze van den Archivaris. En nu zal dit wel geen betoog behoeven, dat wij ons alleen dan eene ruime keuze van sollicitanten verzekeren, wanneer wij de jaarwedde op zulk een cijfer vaststellen, dat wetenschappelijke mannen die, hoe groot de liefde voor hun vak ook moge zijn, van die liefde alleen niet kunnen leven het der moeite waard achten naar de betrekking te dingen. Mijn derde bezwaar is dit: wanneer de Raad eenmaal besluit geen nieuw archief te bouwen en de nieuwe archivaris zich tevreden moet stellen met de tegenwoordige gebrekkige ruimte, dan hebben wij des te meer noodig een bekwaam man, die van het archiefwezen in 't algemeen op de hoogte, met beperkte ruimte weet te woekeren en die door zijn organiseerend talent orde weet te brengen in den chaos van ons archief. Juist nu is een meer bekwame hand noodig, dan wanneer het archief volkomen in orde was. Op die gronden wensch ik terug te komen tot mijn oorspronkelijk voorstel, om het tractement te bepalen op f 1600. Ik weet het, M. de V. 't is altijd een willekeurige greep, de bepaling eener jaarwedde; maar wanneer ik let op de tractementen, die in de groote gemeenten van ons land aan de archivarissen worden betaald, heb ik alle hoop, dat voor een tractement van f 1600 wetenschappelijke man nen zich bereid zullen verklaren deze betrekking te aanvaarden, en wij aan ons gemeente-archief zullen kunnen verbinden een Archivaris, die werkelijk aan de eischen voldoet, welke door de heeren Fruin, Acquoy en Pleyte zijn gesteld. Ik heb daarom de eer op punt III der voordracht als amendement voor te stellen om de som van 800, op f 1600 te brengen. De Voorzitter. Daar dit amendement genoegzaam ondersteund wordt, kan het een onderwerp van beraadslaging uitmaken. De heer Fockema Andreae. M. de V.! Ik zou mij zeker in gewone omstandigheden wel gewacht hebben in de eerste vergadering, die ik bij woon, het woord te voeren, maar het geldt hier eene zaak, die mij bizon der belang inboezemt, en waarmee ik uit den aard mijner betrekking vrij wel bekend ben. Dit geeft mij den moed een woord te spreken om de motie van den heer Was te ondersteunen. 't Heeft op mij den indruk gemaakt, dat het advies van de Commissie inderdaad door het Dagelijksch Bestuur wel hoog wordt geprezen maar, althans met betrekking tot de bezoldiging van een nieuwen archivaris, niet is opgevolgd, 't Komt mij voor, dat de praemissen gegeven in het advies van de Commissie onzer drie stadgenoten, tot de conclusie moesten leiden, dat een hooger traktement dan f 800 moet worden toegekend. Immers, wat eischt zij? Vooreerst, dat de archivaris de kundigheden hebbe, die elke archivaris moet bezittendat hij de handschriften kan lezen, en dat hij op de hoogte is zoowel van het middeneeuwsch latijn en hol- landsch, als van de geschiedenis en het recht. Wat deze eischen betee- kenen, wordt ons duidelijker wanneer wij in aanmerking nemen, waartoe die kennis den nieuwen archivaris moet strekken. Die kennis moet hem dienen om den inventaris van het archief op te maken. Nu zullen wij het wel allen eens zijn, dat een slechte inventaris nog slechter is dan een gemis aan inventarisheeft men geen inventaris dan zoekt men zelf wat men noodig heeft, en raadpleegt men een slechte dan wordt men op een dwaalspoor gebracht. Er worden groote bekwaamheden vereischt om deze moeilijke taak naar behooren te volbrengen, en wij moeten dus naar een archivaris zoeken die de kundigheden bezit om een goeden in ventaris op te maken. Vooreerst moet hij daartoe niet alleen de stukken verstaan, die geïn ventariseerd moeten worden, maar hij dient de strekking er ook van te begrijpen, wil hij ze naar behooren omschrijven. Ten tweede moet hij genoegzaam bekend zijn met de eischen van het geschiedkundig en rechtskundig onderzoek om te weten welke feiten uit de akten vermelding verdienen. Er is waarlijk geen geringe kennis voor noodig om te beoordeelen welke feiten van belang zijn. Ten derde moet hij genoegzaam bekend zijn met de nederlandsche taal in het algemeen, maar ook met de rechtstaal om datgene wat hij vindt

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1886 | | pagina 3