5
Alvorens de zaak aanhangig te maken hebben wij gemeend het gevoe
len van de Commissie van het Stedelijk Museum te moeten inwinnen
omtrent de vraag in hoeverre het behoud van de poort uit een geschied
kundig en architectonisch oogpunt al of niet wenschelijk kan worden
geacht. De Commissie heeft daarop, blijkens het hierbij overgelegd rap
port, het behoud met warmte verdedigd en hare zienswijze uitvoerig
toegelicht. Tevens heeft zij daarbij de aandacht gevestigd op enkele ver
anderingen die aan de poort zouden moeten worden aangebracht, ook in
verhand° met het verkrijgen van een beteren toegang naar den koepel
der poort.
Naar aanleiding van dit rapport is een nader onderzoek ingesteld aan
gaande de te verrichten herstellingen en daaruit is gebleken dat, ook
wanneer de herstellingen worden aangebracht overeenkomstig het advies
der Commissie, de uitgaven niet meer behoeven te bedragen dan ongeveer
f 2000. Onder die raming is begrepen het maken van een trap uit een
der zijgebouwen, toegang gevende naar den nu bijna onbereikbaren
koepel, waardoor het geregeld onderhoud gemakkelijker wordt en tevens
het bovenlokaal geschikt zoude worden om voor het een of ander doel
te worden gebruikt.
Volgens het thans opgemaakt plan bestaan de herstellingen hoofdzake
lijk in het repareeren van den gevel aan de zijde der Morschstraat, het
repareeren van de contreforten, het maken van een nieuw contrefort aan
de zijde van het Ziekenhuis, het maken en herstellen van gevellijsten,
het veranderen der pannendaken, het afbijten van den gehouwen steen,
het verven der houtwerken en het maken van een trap met bordes en
portaalbetimmering in den toren. Bovendien hestaat het voornemen om,
wanneer tot de bovenbedoelde herstellingen wordt overgegaan, het terrein
naast de poort vlak te maken en eenig plantsoen aan te leggen, waar
door aan deze buurt ongetwijfeld een beter aanzien zal worden gegeven.
De Commissie van Fabricage wenscht, blijkens haar nader ingediend rap
port, de beslissing omtrent het al of niet behoud van de poort aan den
Gemeenteraad over te laten.
Geroepen in deze een advies uit te brengen, aarzelen wij niet de slo
ping van de poort te ontraden en het herstel daarvan op de boven aan
gegeven wijze in overweging te geven.
Reeds in 1875 is, zooals boven werd opgemerkt, door de toenmalige
Commissie van Rijks-Adviseurs de groote waarde van het gebouw uit
een architectonisch oogpunt in het licht gesteld, en de instandhouding
verzocht niet alleen in het belang van onze nationale architectuur, welke
gebaat wordt door het behoud van fraaie gebouwen uit vroeger tijden,
maar ook in het belang van het aanzien dezer stad, daar de Morschpoort,
geplaatst aan het uiteinde eener rechte straat, een aangenaam en ver
kwikkelijk rustpunt aanbiedt, en de slooping alzoo aan deze buurt een
waar sieraad zoude ontnemen. Tevens wees de Commissie van Adviseurs
er op dat aan het plan der Infirmerie belangrijke wijzigingen waren aan
gebracht, ten einde dit gebouw in harmonie te brengen met de omgeving
en met name met de Morschpoort.
Na kennisneming van het rapport der Commissie van het Stedelijk
Museum zijn wij versterkt in onze overtuiging in deze en wij twijfelen
er niet aan of velen, die tot dusverre de poort met eene zekere onver
schilligheid hebben waargenomen, zullen, na lezing van de beschouwingen
der Commissie, de waarde die aan het gebouwtje moet worden toegekend
beter gaan op prijs stellen en overtuigd worden dat de slooping in alle
opzichten zoude zijn af te keuren.
Wij achten ons alzoo verplicht uwe Vergadering voor te stellen tot
het behoud van de poort te besluiten, de noodige machtiging te verlee-
nen om tot de bovenbedoelde herstellingen over te gaan en te dien einde
over de op den betrekkehjken post der begrooting uitgetrokken gelden
te beschikken.
Tevens kunnen wij mededeelen dat de aard der hier bedoelde werken
geene geheele uitbesteding toelaat, zoodat wellicht een deel daarvan in
eigen beheer zal moeten worden uitgevoerd, waarvoor eventueel de noodige
machtiging wordt verzocht.
Verder zullen te zijner tijd voorstellen worden ingediend omtrent de
bestemming die aan de meerdere localiteit, ten gevolge van de herstellingen
beschikbaar geworden, zal worden gegeven, alsmede zoo veel noodig een
voorstel tot aanvulling van het betrekkelijk artikel der begrooting door
afschrijving van den post voor onvoorziene uitgaven of van andere arti
kelen der begrooting of wel door verhooging van een of meer artikelen
in ontvangst.
Aan den Oemeenteraad. Burg. en Wetli. van Leiden.
Leiden, 50 November 1885.
De Commissie van beheer van het Stedelijk Museum te Leiden, heeft
de eer op uwe missive van 10 November 1885 jl., inhoudende de vragen
in hoeverre het behoud van de Morschpoort, uit een geschiedkundig of
architectonisch oogpunt al of niet wenschelijk door ons wordt geacht, te
antwoorden: dat volgens hare meening het behoud wenschelijk wordt
geacht 1° uit een geschiedkundig, 2° uit een architectonisch oogpunt.
1°. Uit een geschiedkundig oogpunt.
Niet op zich zelf is de geschiedenis der poort belangrijk. Toen de stad
na het beleg in 1611 uitgebreid werd, zij reikte toen niet verder dan
de brug bij de Paardesteeg, werd een houten poort aan het einde der
Galg- of Morschstraat geplaatst. Deze poort was in het midden der zeven
tiende eeuw zoo vervallen, dat de Heeren Regeerders goedvonden eene
teekening door den bouwmeester Willem Van der Helm te doen maken,
en toen deze goedgekeurd was, werd 27 December 1667 besloten de hou
ten en bouwvallige Morschpoort af te breken en op die plaats een steenen
poort te doen bouwen, volgens eene teekening, toen vertoond. Dit is het
belangrijkste wat van de poort te zeggen valt, doch zoo eenvoudig deze
geschiedenis luidtzij is een merkwaardig gedenkteeken van de welvaart
van Leiden in het midden der zeventiende eeuw. De kunstzin stond toen
zoo hoog en de welvaart van Leiden was van dien aard, dat men in
het midden dier eeuw, binnen weinige jaren, al de gedenkteekenen op
richtte, die veler onzer hebben gekend. Het kunststuk der Rijnsburgsche
poort, de monumenten Witte lloogewoerds- en Zijlpoorten, de, schoon
minder groot van afmeting, de Mare-, Morsch- en Koepoorten. Deze
monumentale gebouwen waren voortbrengselen van welvaart en kunstzin.
Immers gewone afsluitingen, zooals wij er nu nog zoo weinig meer
kunnen aantoonen, maar als in de toegangen van Groningen en Nijmegen
en elders nog onlangs te zien waren, mochten voldoende worden geacht.
Waarom dan die monumentale ingangen, waarom die hoogreikende torens,
waarom die kunstige tropeën, als aan een onzer uitstekendste gebouwen,
de Zijlpoort? Omdat men welvarend was, en den burger wou toonen,
hoe de stad zijner inwoning schitterde door hare vermakelijke buiten
singels en kunstvolle ingangen. Vijf jaren achtereen werd ieder jaar uit
de stadskas een dergelijk monument gesticht, en men vrage niet, wat
men nog meer deed voor de kunst. Want inderdaad, iedere keer
dat meer uitgegeven wordt voor een gebouw, dan uiterlijk
noodig is voor het doel, maar dienende tot opluistering,
brengt men een offer aan de kunst, ook al is het offer gelegd
in handen van den priester, die niet genoeg is ontwikkeld, om naar be-
hooren dienst te doen. Zoo werd dan besloten niet de houten poort te
vervangen, maar eenvoudig eenige duizende guldens neder te leggen voor
een ontwerp van Van der Helm.
Waartoe? zou men vragen, die zijvleugels met nissen naast den ingang
aan de Morschmen kan toch volstaan met aarden wallen.
Waartoe dat keurige achtkantige torentje met fraai gebogen koepel en
klokkenhouder?
Waartoe die fijn gebeeldhouwde steenen lijst, met geestig gesneden
koppen? Waarom? Omdat zij die van de Morsch kwamen, een hoogen
dunk, een aangenamer indruk van Leiden zouden krijgen, en zij die er
uitgingen, hoogen dunk en aangename herinnering zouden medenemen.
Dat kon niet geschieden, anders dan door een behoorlijken uit- of ingang.
Indien wij in onzen tijd deze dingen zien, dan staan wij verbaasd, hoe
men dat heeft kunnen doen, terwijl wij jaren getobd hebben, om een
monument voor Boerhave te krijgen, jaren om een monument voor Van
der Werff te stichten, waar het gansche land aan betaalde. Hoe zuinig
worden onze scholen gebouwd en onze zalen, en hoe gaarne zouden wij
de ornamentiek aan die gebouwen in levenden steen houwen, als onze
voorvaderen, terwijl wij ons nu moeten vergenoegen, hun werk na te
bootsen in cement of terra-cotta, of in het geheel geen versiering aan
te brengen. Inderdaad is dit gebouw een geschiedkundig gedenkteeken
van de welvaart en den kunstzin van de bewoners van Leiden, van het
midden der zeventiende eeuw. Het geld als offer aan de kunst gebracht,
was niet aan een onwaardigen priester ter hand gesteld. Willem Van
der Helm, een der kunstenaars van Leiden, waar wij trotsch op zijn,
was de bouwmeester. Zet eene schoone vrouw de armen af, kwets haar
bovendien het aangezicht, laat haar door gebrek vervallen tot armoede,
en men zal zeer spoedig niet meer naar haar omzien.
Toch zou het Britsch Museum een millioen over hebben voor de Venus
van Mil o, die al de bovengenoemde gebreken vertegenwoordigt, en in het
museum van de Louvre geplaatst is. Alleen het oog van den kunstenaar
merkt waarmede hij te doen heeft, en bewondert in die overblijfselen
de kunst die ze voortbracht. Hetzelfde geldt voor de ruïne van Paestum
in Italië, waaraan niemand denkt ze weg te ruimen, evenmin als de bo
gen van Titus en Sevérus te Rome, in zeer vele opzichten „sta in den
wegs," doch het voorwerp moet schoon zijn, bf als bouwwerk, of als
beeldhouwwerk.
2°. De Morschpoort van Leiden is een architectonisch schoon bouwwerk,
in weerwil van hare verminking en verwaarloozing. De voormalige schoone
is te herstellen, zelfs kan men haar weder de armen aanzetten, waar
mede zij vroeger de Morschbewoners de stad innoodigde.
Twee muren, half gebogen, later verder doorgetrokken, en van nissen
en pilasters voorzien, waardoor een klein pleintje was gevormd, in welks
midden zich de ingang vertoonde, gaven vroeger toegang tot de poort.
Twee zijpanden met stevige ramen, gaven aan het geheel een krachtig
aanzien. De flauwe lamferachtig gebogen deklijst van thans, schijnt vol
gens de oude afbeeldingen niet aanwezig te zijn geweest; een platte lijst
dekte de zijpanden af. Middenop staat een achthoekige toren, met gebeeld
houwde lijst afgedekt; op de hoeken zijn spuiers aangebracht, door mon
stergezichten gevormd en gedekt door een gootlijst, waaruit de koepel
zich verheft. Boven den koepel een klein torentje. In vier der achtkanten
van den toren zijn vensters aangebracht, goed in den stijl gewerkt, en
versierd. De geheele poort is een bouwwerk uit bik- en baksteen opge
trokken, goed in verband gemetseld, een toonbeeld van kunstvaardigheid
en kunstzin.
De renaissance van het midden der zeventiende eeuw, waarin thans
door zoovelen met liefde gebouwd wordt, behoeven wij niet te verde
digen; evenmin is het noodig er de deugden van op te sommen, daar
al wat Leiden aan gevels van particuliere huizen schoons bezit in dien
stijl gebouwd is en waarin men voortgaat te bouwen, zij het ook op
goedkoopere wijze, door in plaats van biksteen, cement te gebruiken.
Genoeg! in dien stijl is het gebouw uitgevoerd. De toren is meer ver
sierd, dan die van de kerken of eenige onzer andere torens. Geen fraaier
stuk is hier te vinden, en met weinig moeite in behoorlijken staat te
brengen. Voor- en achtergevel der poort zijn gemakkelijk te herstellen
en Tullen alsdan dezelfde krachtige vormen vertoonen der vroegere. Het
architectonisch geheel zal zich, na behoorlijke restauratie, weder voordoen
als voorheen. Dan zal de schoone, uit den staat van verwaarloozing op
gericht, weder liefelijker zich vertoonen, en herstelt men weder de om
geving, weder haar noodigende armen uitbreiden om de gasten van
Leiden te ontvangen.
Zoo zijn de heide vragen van uw geacht College beantwoord. Noch zij
het ons vergund er op te wijzen, hoe, door het wegnemen der omge
ving, de waarde uit het oogpunt van het schoone verminderd is.
Nevensgaande plaatjes toonen den ouden toestand. De twee zijmuren zijn
weggebroken, daardoor staat het middenstuk alleen, terwijl de zijstukken
één geheel met het bouwwerk uitmaakten. Daardoor is niet alleen een
steun voor het oog weggevallen, maar ook de noodzakelijke steun der
zijmuren van het gebouw. De zij panden dreigen om te vallen, en de
toren tusschen die beiden in te zakken. Noch strijdiger voor het kunst
oog is het loodrecht op de poort gezette hek, vlak naast den post van
den ingang, zoodat een der zijpanden geheel onzichtbaar wordt. Waarom
is dat geschied? Om eene smerige poetsplaats aan het oog te onttrekken.
Aan de andere zijde, een afgang naar de diepte, zoodat het geheel in