3 orde gebracht, en i k acht op de gronden, die ik heb aangegeven, het geschikte oogenblik om die beslissing te nemen, nog niet gekomen. Eerst moeten Ged. Staten zich omtrent de uitbreiding onzer grenzen verklaren. Wanneer Ged. Staten ons het vooruitzicht openen, dat zij dit jaar de quaestie der grensregeling nog ter hand zullen nemen, dan kunnen wij tegenover de ingezetenen der omliggende gemeenten gerust op den ouden voet voortgaan, zoowel met het leveren van gas als met andere voordeelen. Daarom acht ik, vóór die beslissing van Ged. Staten, het stellen der principiëele quaestie ontijdig. Het antwoord van Ged. Staten kan spoedig verwacht worden, en wij kunnen dus gerust die zaak een weinig uitstellen. En wanneer ik nu in het tweede gedeelte mijner motie voorstel, dat Com missarissen der Gasfabriek alle nieuwe aanvragen van inwoners der omliggende gemeenten tot aansluiting aan de gasleiding zullen a a n h o u d e n, totdat de Raad, naar aanleiding van de beslissing, die door Ged. Staten nu wel genomen zal worden, de zaak principiëel zal hebben uitgemaakt, dan is het volstrekt niet mijne bedoeling die principieele beslissing te prejudicieeren, evenmin handel ik tegen de aanvragers onbillijk. Want het geldt slechts een uitstel van een paar weken. De heer Van Dissel. M. de V„ ik geloof dat er op het oogenblik een misverstand heerscht. Het geldt toch niet de vraag al of niet gas te blijven leveren aan de tegenwoordige gasverbruikers, maar of er al of niet een aanleg voor gas naar nieuwe huizen zal worden gemaakt; dit is de quaestie die door de Commissarissen der Gasfabriek aan het oor deel van den Raad is onderworpen. Het spreekt van zelf dat het aan den Raad vrijstaat aan die vraag uitbreiding te geven, maar door de gas- commissie is enkel de vraag gesteld of wij in nieuw te bouwen panden gas zullen leveren, m. a. w. nieuwe klanten zullen aannemen. De heer Knappert. Zoo heb ik het ook begrepen De heer Donner. Wij zullen dus, M. de V., wanneer het voorstel van den heer Was wordt aangenomen, moeten wachten totdat het ant woord van Ged. Staten inkomt. Maar wanneer dit nu eens geheel onbe paald is, zooals ik het verwacht? Bovendien hebben wij niet alleen met Ged. Staten, maar ook met de omliggende gemeenten te doen. En zullen de belanghebbenden hierop moeten blijven wachten? Iedereen weet dat de aanleg van eene gasleiding minder kostbaar is wanneer een huis gebouwd wordt, dan later. Maar afgezien hiervan M. de V., zal ik toch niet met het voorstel van den heer Was medegaanik ben er niet op voorbereid. Laat ons voortgaan met de levering, zooals wij tot nu toe zijn begonnen alleen men stelle voor degenen die buiten de stad wonen den prijs hooger, dit is, m. i., rationeel en billijk. Het voorstel van den heer Was brengt ons niet verder; integendeel het houdt ons op den langen weg. Wij moe ten geene aanleiding geven, dat men ons van kleingeestigheid beschuldige, of dat wij de bewoners van de singels door speldenprikken wilden dwin gen zich bij onze stad aan te sluiten. Men zal, geloof ik, met genereus tegenover hen te zijn beter en eerder doel treffen, dan door uitstel in het onbepaalde. De heer Driessen. Hoe zal het nu moeten gaan, M. de V., met aan vragen, die nu nog zullen inkomen? Zullen wij die heeren gas leveren of niet? Ik acht het laatste tegen het belang van de fabriek en ik zou daarom wenschen met de levering voort te gaan. De heer Krantz. Tot mijn spijt moet ik verklaren, M. de V., dat ik het niet eens ben met den heer Driessen, dat de gasfabriek zou zijn eene commercieele inrichting. Volgens mijn gevoelen is indertijd de Gemeente raad slechts noode tot de oprichting van een gasfabriek overgegaan, omdat hij meende dat deze meer eigenaardig bij de particulieren thuis behoorde, maar de gemeente heeft 't gedaan omdat zij begreep dat ze meester op haar eigen terrein moest blijven, en omdat zij ook een der grootste verbruikers was, en ook om goed en goedkoop gas aan medeburgers te kunnen leveren. Maar dat neemt niet weg, dat het een gevaarlijke zaak blijft eene gemeente een gasfabriek te laten exploiteeren. Het leveren van goed en goedkoop gas moet steeds hoofdzaak blijven, en niet het doel om de gemeente-inkomsten te vermeerderen. De zaak is echter, dank zij de uit stekende leiding, goed gelukt, en de fabriek werpt voor de gemeente goede winsten af; ik hoop natuurlijk, dat 'tnog lang zoo zal mogen blijven, toch moet ik waarschuwen, dat men het winstbejag niet tot hoofdzaak gaat maken. Bovendien moeten wij trachten de omliggende gemeenten aan ons te verbinden, zoodat zich daar een partij gaat vormen die ten doel heeft de vereeniging met Leiden in het leven te roepen. En al moeten wij door kleine speldenprikjes zooals de heer Donner dat noemt daartoe geraken, dan zou ik dat middel toch willen gebruiken. De heer Driessen. Ik beroep mij op de oudere leden van den Raad ten bewijze dat de Gasfabriek hier steeds is beschouwd als eene commer cieele inrichting. De discussiën over de motie worden gesloten. De Voorzitter. De beide onderdeelen der motie zullen afzonderlijk in stemming worden gebracht. Wij zullen dus het eerst over het eerste ge deelte stemmen. De heer Donner. Ik moet mij tegen die splitsing der motie verklaren. Het eerste gedeelte afzonderlijk is geen quaestie, die op het oogenblik aan de orde ishet kan slechts aan de orde komen in verband met punt 2. Wij zouden iets scheiden, dat bij elkander behoort. Wij zijn hier niet opgeroepen om eene motie te behandelen over de uitbreiding van de grenzen der gemeente, maar wij kunnen er wel een stem over uitbrengen in ver band met de gasquaestie. Daarom ben ik tegen de splitsing van de motie. De Voorzitter. Ik geloof ook wel, dat er een zeker verband tusschen het l8te en het 2ae gedeelte van de motie bestaat, maar ik zie niet in dat een lid van den Raad niet ten allen tijde het recht zou hebben een motie voor te stellen, die in onderdeelen is gesplitst. De heer Donner. Dan stelt de heer Was twee moties voor. De Voorzitter. Neen. Een motie, die in twee deelen is gesplitst. De heer Donner. Ik heb nooit in een andere vergadering gezien, dat men een motie splitst. De Voorzitter. Ik kan uw gevoelen niet deelen, dat men niet over het l«te gedeelte stemmen mag, omdat men niet is opgeroepen om de quaestie der grensregeling te behandelen deze wordt ook door de aanne ming der motie niet behandeld; de strekking van het eerste gedeelte daarvan gaat niet verder dan aan Ged. Staten de vraag te doen of wij mogen verwachten, dat een desbetreffend voorstel, door Burg. en Weth. bijna een jaar geleden ingediend, eerlang door hun college in behandeling zal worden genomen. De heer Was. De strijd, die de heer Donner voert tegen de splitsing van mijne motie, verwondert mij eenigszins, M. de V.! Ik heb die split sing toch juist aangegeven om het den heer Donner gemakkelijk te maken, die bezwaar heeft tegen het tweede gedeelte der motie en dus waarschijnlijk daartegen zal stemmen, terwijl ik als vaststaande aannam, dat hij zich met het eerste deel der motie, de wenschelijkheid van de uitbreiding dezer gemeente en het belang bij eene spoedige beslissing, kon vereenigen. Welk bezwaar er overigens bestaat tegen de splitsing van een voorstel dat uit twee deelen bestaat, die zeer zeker met elkander samenhangen, doch waarover afzonderlijk kan worden gestemd, kan ik niet inzien. Herhaaldelijk wordt afzonderlijk gestemd over verschillende onderdeelen van een voorstel. Wordt het eerste gedeelte van mijne motie verworpen, dan vervalt natuurlijk het tweede gedeelte. Doch wordt het eerste gedeelte aangenomen en het tweede verworpen, dan hebben wij toch een nuttig werk verricht, want dan komt althans de kwestie der uitbreiding onzer grenzen tot eene beslissing. De heer Donner. Zeer zeker hebben wij dan toch wat gedaan, maar iets, waarvoor wij niet hier gekomen zijn. Het is een voorstel van be- teekenis en daarom ben ik er tegen, het zonder eenige voorbereiding, in deze zitting te behandelen. De heer Buys. Ik kan mij, M. de V., met de meening van den heer Donner niet vereenigen. Gold het hier eene eigenlijke motie van orde, d. w. z. een voorstel om over te gaan tot de orde van den dag, steunende op twee overwegingen, dan zou ik den geachten spreker toegeven, dat deze niet kunnen gescheiden worden. Het voorstel van den heer Was strekt echter niet om over te gaan tot de orde van den dag, maar om twee zelfstandige besluiten te nemen, welke uitnemend goed afzonderlijk kunnen worden behandeld. De heer Donner heeft volkomen gelijk dat hij tot het nemen van dit besluit niet is opgeroepen, maar evenzeer is de heer Was in zijn recht, als hij voorstelt een besluit te nemen over een onderwerp, dat niet op de agenda vermeld is. Het staat natuurlijk den Raad vrij dit al of niet te doen, maar de wet verbiedt het ons niet. Het eerste gedeelte van de motie wordt nu in stemming gebracht en aangenomen met 22 tegen één stem, die van den heer Donner. Het tweede gedeelte met 18 tegen 5 stemmen, die van de heeren Knappert, Donner, Van Hoeken, Driessen en Bool. VIII. Verzoek van de uitgevers der Leidsche Courant om continuatie van de opdracht tot plaatsing van de publicatiën. (Zie Ing. St. n°. 214.) Zonder discussie of hoofdelijke stemming wordt de voordracht van Burg. en Weth. aangenomen. IX. Voordracht betrekkelijk de belegging van gelden over het dienst jaar 1885. (Zie Ing. St. n°. 1 en 8). De Voorzitter. Naar aanleiding van de opmerkingen van de Commissie van Financiën wensch ik met een enkel woord uiteen te zetten waarom Burg. en Weth. bij hun voorstel, om niet meer af te lossen dan door ons is voorgesteld, moeten blijven volharden. Er zijn nog werken in 't vooruitzicht, waarvoor een groote kas noodig zal zijn. ïk begin met het dempen van de Kool- en Brandewijnsgrachtenwij komen hierop later nog terug, omdat uit de gehouden stemming de bedoeling van den Raad niet duidelijk is gebleken. Wanneer echter daartoe wordt overgegaan, dan hebben wij daarvoor 8000 noodig. Dan herinner ik aan de school op de Boisotkade; daarvoor moeten wij eerst zelt de geheele kosten van opbouw en meubilair betalen. Later krijgen wij natuurlijk 30 °/0 van de daarvoor noodige uitgaven van het Rijk terug, maar wij moeten toch beginnen met het geld uit onze kas voor te schieten. En ten derde wijs ik op het park op de Ruïne. Ook daarvoor moet de gemeente zelf eerst de kosten betalen, eer zij het rijkssubsidie van f 7000 terug ontvangt. Wij zouden dus, juist op den tijd dat wij het meeste geld noodig hebben, dat is in de helft van het jaar, 't minste in kas hebben. De uitloting heeft in deze maand, in Januari, plaats, de aflossing geschiedt ultimo Junien dat is het tijdstip waarop wij juist zeer veel kasgeld noodig hebben, nog niets van de Inkomstenbelasting hebben ontvangen, en dus genoodzaakt zouden worden den post der begrooting van f 75,000 voor leeningen ter voorziening in tijdelijke behoefte aan kasgeld te over schrijden. En nu beschouw ik 't als een minder goede financieele hande deling, om het kasgeld dat wij waarschijnlijk noodig zullen hebben, voor aflossing aan te wenden en dan tegelijkertijd eene leening te sluiten om in de behoefte aan kasgeld te voorzien. Dat is de reden waarom wij meenen ons voorstel te moeten blijven handhaven. De heer Buys. De zaak is eenvoudig deze: er is voor aankoop van kapitaal f 18000 meer beschikbaar, dan men verplicht is voor aflossing te gebruiken. En nu is de vraagzal men die som voor aflossing bestem men, of in kas behouden De reden waarom de Commissie van Financiën het eerste voorstelt, is hierin gelegen, dat de aflossing een 4,/J °/9 leening betreft, eene leening dus, voor welke hoogere rente betaald moet worden, dan Leiden tegenwoordig zou moeten opbrengen. Het is daarom wensche- lijk zoo spoedig doenlijk van eene dergelijke leening af te komen. De Commissie van Financiën heeft niet uit het oog verloren, dat er in

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1886 | | pagina 3