GEMEENTERAAD VAN LEIDEN.
87
INGEKOMEN STUKKEN.
N°. 310. Leiden, 24 December 1885.
Onder overlegging van nevensgaande stukken geven wij Uwe Vergade
ring in overweging ingevolge art. 6 der Verordening, regelende het getal
der leeraren verbonden aan de gemeente-instellingen voor middelbaar
onderwijs (Gem. blad n°. 7 van 1879) aan mr. P. M. Von Baumhauer,
leeraar in de staatswetenschappen aan de Hoogere Burgerschool alhier,
vergunning te verleenen om de betrekking waar te nemen van leeraar
aan de Hoogere Burgerschool te 's-Gravenhage, onder voorwaarde dat
hij te Leiden gevestigd blijft.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
Aan den Raad der gemeente Leiden.
Geeft met verschuldigden eerbied te kennen de ondergeteekende mr. P. M.
Von Baumhauer, dat hij in Uwe Vergadering van den 24sten September
1885 benoemd werd tot leeraar in de staatswetenschappen aan de Hoogere
Burgerschool voor Jongens te Leiden, dat hij deze benoeming aanvaard
heeft, dat hij den 12aen November 1885 door den Raad der gemeente
's-Gravenhage werd benoemd tot leeraar aan de Hoogere Burgerschool
aldaar;
dat hij wenschte deze betrekking insgelijks te aanvaarden en van Leiden
uit de lessen aan de school te 's-Gravenhage waar te nemen
dat hij vernomen heeft dat de gemeente-verordening te Leiden, regelende
het getal der leeraren en het bedrag hunner jaarwedden, in artikel 6
bepaalt, dat het aan de leeraren niet geoorloofd is, buiten toestemming
van den Gemeenteraad eenige bezoldigde betrekking waar te nemen
dat hij meent dat in dit geval tegen eene zoodanige vereeniging slechts
weinig bezwaar kan bestaan, daar hij te Leiden slechts zeven en te
's-Gravenhage slechts acht uren les zal behoeven te geven.
Redenen waarom de ondergeteekende zich wendt tot Uw College met
het eerbiedig verzoek, dat het aan hetzelve moge behagen om toe te
staan, dat hij de bezoldigde betrekking te 's-Gravenhage, als leeraar te
Leiden aanneemt.
't Welk doende,
Mr. P. M. Von Baumhauer.
Leiden, 16 December 1885.
Aan Heeren Burgemeester en Wethouders der gemeente Leiden.
Het verzoek van mr. P. M. Von Baumhauer is door ons in handen
gesteld van den Directeur der Hoogere Burgerschool. Deze heeft ons be
richt dat hij het in het belang der beide scholen acht, dat de Staats
wetenschappen door éénen gemeenschappelijken leeraar worden onderwezen,
omdat er dan meer kans bestaat dat de betrekking van leeraar in de
staatswetenschappen door denzelfden functionaris langer zal worden vervuld.
Wij kunnen ons met deze beschouwing vereenigen, en geven alzoo in
overweging om aan mr. Von Baumhauer te vergunnen zijne benoeming
tot leeraar aan de Hoogere Burgerschool te 's-Gravenhage te aanvaarden,
mits, overeenkomstig zijn verzoek, de lessen aan die school van hier uit
waarnemende.
De Plaatselijke Commissie van toezicht op de
scholen voor Middelbaar Onderwijs,
H. Kern, Voorzitter.
N. L. J. Van Buttingha Wichers, Secretaris.
's-Gravenhage, 22 December 1885.
In antwoord op Uwe missive van 21 December 1885 N". 881, heb
ik de eer U te berichten dat tegen het verleenen van bovenbedoelde ver
gunning geene bedenkingen bestaan.
De Inspecteur van het Middelbaar Onderwijs,
Aan H. H. Burg. en Weth. A. F. Van Aken.
van Leiden.
N°. 211. Leiden, 31 December 1885.
Onder overlegging van bijgaande stukken, hebben wij de eer Uwe Ver
gadering mede te deelen, dat er ook bij ons geen bedenkingen bestaan
tegen de inwilliging van het verzoek van den heer J. J. A. A. Frantzen,
om eervol ontslag uit zijne tegenwoordige betrekking van leeraar in de
Fransche en Hoogduitsche talen aan het Gymnasium alhier tegen 1 April
van het volgende jaar en zulks wegens zijne benoeming tot leeraar aan
het Gymnasium te Amsterdam.
Wij geven U daarom in overweging tot inwilliging van het verzoek
te besluiten.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
Aan den Raad der gemeente Leiden.
Geeft met verschuldigden eerbied te kennen de ondergeteekende, leeraar
in het Fransch en Hoogduitsch aan het Gymnasium te dezer stede
dat hij door den Raad der gemeente Amsterdam, bij besluit van den
17den December 11., is benoemd tot leeraar in het Hoogduitsch aan het
Gymnasium aldaar;
dat hij mitsdien verzoekt, hem ontslag te verleenen uit zijne tegenwoor
dige betrekking, en dit ontslag te doen ingaan met 1 April 1886.
't Welk doende,
Leiden, 21 December 1885. J. J. A. A. Frantzen.
Utrecht, 29 December 1885.
Onder terugzending van nevensgaand adres van den heer J. J. A. A.
Frantzen, leeraar in het Fransch en Hoogduitsch aan het Gymnasium,
waarin hij verzoekt om ontslag uit genoemde betrekking met ingang van
1 April 1886, heb ik de eer U in overweging te geven den Raad der
gemeente Leiden het voorstel te doen, om dat ontslag met ingang van
genoemden datum op eervolle wijze te verleenen.
Aan het College van Curatoren van De Inspecteur der Gymnasia,
het Gymnasium te Leiden. I. G. Van Eyken.
Leiden, 30 December 1885.
In antwoord op Uw schrijven dd. 22 December 1885, n®. 892, en met
terugzending van het daarbij gevoegde verzoekschrift van den heer
J. J. A. A. Frantzen, hebben wij de eer U te berichten, dat er bij ons
college geen bezwaar bestaat tegen het hem verleenen van eervol ontslag
als leeraar in het Fransch en Hoogduitsch aan het Gymnasium alhier,
met ingang van 1 April 1886.
Tevens hebben wij de eer U hierbij het advies van den heer Inspecteur
der Gymnasia over te leggen, door ons, naar aanleiding van art. 17 4
der wet op het H. O. ingewonnen.
Curatoren van het Gymnasium te Leiden,
Aan Heeren Burg. en Weth. C. Cock, President.
van Leiden. J. S. D. Van Doorn, Secretaris.
N°. 212.
LICHTSTERKTE
in Engelsche Standaardkaarsen, waargenomen aan de Stedelijke Gasfabriek
te Leiden van 2026 December 1885.
Datum
der waarneming.
Tijdstip
van waarneming.
Aantal
waarnemingen.
Gemiddelde Lichtsterkte in
Engelsche Standaardkaarsen.
December.
20
6.7.—
6
18.3
21
5.30 7.—
8
18.4
22
5.30 7.—
8
18.6
23
5.30 7.—
8
18.4
24
5.30 7.—
7
18.6
25
5.30 7.—
8
17.6
26
5.30 7.—
8
17.9
Namens Commissarissen der Stedelijke Gasfabriek,
D. Van der Horst.
N°. 213. Leiden, 31 December 1885.
Door Commissarissen der Gasfabriek is bij hun in de zitting van 24
December jl. in onze handen gesteld schrijven eene beslissing van Uwe
Vergadering verzocht over de vraag of in het vervolg al of niet gas zal
worden verstrekt aan ingezetenen van omliggende gemeenten, die huizen
bewonen gelegen in de nabijheid dezer gemeente, wanneer daartoe strek
kende aanvragen worden ingediend.
Nu Commissarissen deze vraag ter sprake hebben gebracht alvorens op
de gebruikelijke wijze tot den aanleg van gasleiding en de levering van
gas ten behoeve van de belanghebbende ingezetenen der omliggende ge
meenten over te gaan, is de gelegenheid aangeboden om ter zake eene
beslissing te nemen hetgeen wenschelijk moet worden eeacht, omdat de
mogelijkheid bestaat dat Uwe Vergadering met het oog op de eigenaar
dige en vreemdsoortige grensscheiding dezer gemeente, van oordeel
ware dat in den bestaanden toestand verandering moet worden ge-
gebracht, hetzij door te bepalen dat in het vervolg op aanvragen ter be-
koming van gas afwijzend zal worden beschikt, hetzij door wijziging der
bestaande voorwaarden voor de levering van gas in gevallen als de boven
bedoelde.
Voor eene beslissing in dezen zin is hoofdzakelijk aan te voeren dat
het gaan wonen in de nabijheid dezer gemeente, waardoor men alle
voordeelen eener aanzienlijke gemeente geniet zonder in de lasten
die op de ingezetenen drukken te deelen, daardoor eenigermate zoude
worden bemoeilijkt, daar, hoezeer het gebruik van gas voor verlichting
niet onmisbaar is, en op andere wijze in die behoefte kan worden voor
zien, toch het gemis daarvan in vele gevallen groot ongerief veroorzaakt.
Eene zoodanige bepaling zoude er alzoo eenigermate toe kunnen bijdra
gen dat men de voorkeur zoude geven aan het wonen in de gemeente
zelve boven het verblijf in hare onmiddellijke nabijheid of wel dat de omwo
nenden zeiven zouden trachten 'te bevorderen dat het door hen bewoonde
gedeelte der aangelegen gemeente aan Leiden werd toegevoegd.
Intusschen zoude wanneer de niet leveringvan gas alleen werd toege
past ten aanzien van nieuwe aanvragen en met de tegenwoordige levering
in de buitengemeenten werd voortgegaan, zoodanige maatregel voorzeker
weinig afdoende wezen en eerst na verloop van geruimen tijd tot eenig
resultaat kunnen leiden.
Uit dienhoofde zoude de maatregel meer algemeen moeten worden toe
gepast en thans moeten worden bepaald dat na een zeker tijdsverloop geen
gas meer wordt geleverd aan buiten deze gemeente wonende personen.
Mocht zoodanige bepaling te streng worden geacht en wellicht eenigs-
zins onbillijk met het oog op de door de gasverbruikers vroeger gemaakte
kosten voor de leidingen in hunne huizen, dan zoude eene prijsverhoóging
kunnen worden vastgesteld voor het gasverbruik in de buitengemeenten.
Hiervoor pleit de omstandigheid dat het bedrag bij plaatselijke directe
belasting jaarlijks te heffen onmiddellijk in verband staat met de winst
der Gasfabriek Is die winst hoog dan daalt het helastingcijferis ze laag
dan moet het te heffen bedrag worden verhoogd. Zoo is ten gevolge van
de prijsverlaging met April dezes jaars het belastingcijfer aanzienlijk hoo-
ger moeten worden gesteld dan noodig zou zijn geweest, wanneer de prijs
van het gas op f 0.08 per kubieken meter ware gebleven, terwijl daarin
uit den aard der zaak niet wordt bijgedragen door de buiten de gemeente
wonende gasverbruikers, die alleen gedeeld hebben in het voordeel van
de prijsverlaging. Voor het geval nu eene verhooging van den gasprijs
voor de buitengemeenten wenschelijk mocht worden geacht, dan zoude verder
moeten worden beslist of die maatregel alleen zal gelden voor de toekomstige
gasverbruikers buiten de gemeente dan wel mede voor de tegenwoordige
verbruikers.