107 tea aanschaffen; maar haar goed te keuren, is mij niet mogelijk. Ja, ik keur haar zelfs zeer sterk af, en ik zou gaarne van U willen ver nemen, wie de persoon is, die zóó met de gelden van de gemeente om springt, opdat wij in de toekomst zullen weten, hoe wij over dien ambte naar hebben te denken. Dat kan ons bij de eene of andere gelegenheid nog wel te pas komen. De Voorzitter. Het komt mij voor dat de heer Van der Hoeven eene tamelijk eenvoudige zaak een weinig te hoog opneemt. De spreker ziet over 't hoofd, dat de aankoop van deze stoelen eigenlijk een gevolg is van een besluit, eenige jaren geleden door den Raad genomen. Toen is reeds medegedeeld dat de stoelen in de Gehoorzaal moesten vernieuwd worden, en om dat geleidelijk te doen heeft men er ieder jaar 150 vernieuwd. De geachte spreker wenscht te weten welke gemeente-ambtenaar zich veroorloofd heeft zoo op eigen gezag te handelen, om te voorkomen dat hij in eene herhaling van die fout komt. Onze vroegere gemeente-architect is de eigenlijke schuldige; die heeft, met den ijver, die hem tot 't laatste toe van zijn diensttijd kenmerkte, de bestelling dier stoelen reeds in het begin van het jaar gedaan, en eerst later bemerkt dat vergeten was ze op de begrooting te brengen. Als dit nu de eerste 150 stoelen waren geweest, dan zou ik de veront waardiging van den heer Van der Hoeven kunnen begrijpen en onder schrijven; maar zij zou dan geene aanleiding hebben gevonden om zich te uiten, want dan zoude de bestelling natuurlijk niet zijn gedaannu het echter de verdere uitvoering van een raadsbesluit betreft, waarover in de laatste jaren zelfs niet meer gesproken is, nu hebben wij gemeend dat 't het beste was den Raad voor te stellen de handeling goed te keuren. Dat wil de heer Van der Hoeven echter niet, ofschoon hij haar wel wil bekrachtigen. Ik wil hem wel eene nog minder sterke uitdrukking aan de hand doen, die bij de besturen van het Rijk en de Provincie ge bruikelijk is voor daden die men niet wil goedkeuren en ook niet wil afkeuren. In die gevallen luidt het besluit, dat in de gedane handeling of uitgaaf wordt „berust." Wij zijn in dit geval daarmede volkomen tevreden. Wij hebben niets anders noodig dan eene volmacht van den Raad om dien post te betalen. Ik hoop door deze verklaringen den heer Van der Hoeven wat zachter te hebben gestemd. De heer Van der Hoeven. Ik berust ten minste, M. de V.! Punt 7 wordt alsnu zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd. VIII. Verzoek van het bestuur der Pensioenvereeniging voor werklieden ter bekoming in gebruik van het lokaal boven de Waag. (196) Zonder discussie of hoofdelijke stemming toegestaan. IX. Voordracht tot het verleenen van afschrijving of restitutie van plaatse lijke directe belasting. (Zie Ing. St. n°. 203 en 205). De heer Donner. M. de V.! Het is niet over de afschrijving of restitutie, dat ik het woord heb gevraagd, maar ik wilde U bij dit artikel een enkele vraag doen. Bestaat er geen mogelijkheid om het kohier der plaatselijke directe belasting wat vroeger in het jaar vast te stellen, op dat de termijnen van betaling voor de belastingschuldigen niet worden ge bracht tot het geringe getal van vier. Juist de 4 laatste maanden van het jaar zijn voor het grootste gedeelte van de belastingschuldigen de moeilijkste. De Voorzitter. Burg. en Weth. hebben tot tweemaal toe aan den Raad het middel aan de hand gedaan om daartoe te gerakendat middel is de oproepingen van belastingschuldigen, met wier aangifte wij ons niet dadelijk kunnen vereenigen af te schaffen. Wij hebben, toen wij eene wij ziging der verordening betreffende de inkomstenbelasting voordroegen, aan getoond dat de wijziging der gemeentewet voornamelijk ten doel had aan de belastingschuldigen het grooter aantal termijnen van betaling te geven, dat door U wordt bedoeld en er tevens de aandacht op gevestigd dat het geringe aantal termijnen dat gegeven werd, in strijd was met de wet. Wij zijn later om het gewicht der zaak nog eens daarop teruggekomen; maar de Raad heeft zich daarmede niet willen vereenigen. De wijziging die wij voorstelden had juist ten doel om de oproepingen, die vroeger noodig waren, omdat de belastingschuldigen toen eerst slechts 14 dagen en later nog eens acht dagen tijds hadden om te reclameren, na de ver anderingen der gemeentewet niet meer noodig waren. Nadat die beide termijnen van 14 en 8 dagen waren verloopen, was het kohier onveran derlijk vastgesteld en waren alle verdere reclamatiën niet mier ontvan kelijk. De gewijzigde wet gaf den belastingschuldigen drie maanden nadat zij het aanslagbiljet hadden ontvangen, om te reclameeren. De Raad was het echter niet met ons eens, ofschoon wij genoeg op de gevolgen daarvan gewezen hebben en, zooals uit Uwe opmerking blijkt, terecht. Het eerste is dat juist de laagste klassen het meest daardoor getroffen worden; her haaldelijk toch komt het voor, dat de aangeslagene in die klassen komen klagen dat zij in den zomer zouden kunnen betalen maar later, in de laatste maanden van het jaar, wanneer de verdiensten zooveel minder zijn, daartoe niet meer bij machte zijn. Het nadeel is daardoor ook voor de gemeente grooter, want het spreekt van zelf dat het aantal oninbare posten er sterk door toeneemt. Men heeft destijds beweerd dat die oproepingen noodig waren. Zoo dat al vroeger het geval was, nu is dat zeker het geval niet meer. Voor geene enkele belasting, 't zij voor andere gemeenten, 't zij voor de provinciën, of voor het Rijk, is eene dergelijke bepaling te vinden. Zij is onnoodig, omdat men thans al den tijd heeft om zich te wenden tot den Raad. Men heeft beweerd dat de belastingschuldigen daar tegen opzagen om dat zij vreesden voor de openbare behandeling hunner financieele aange legenheden ieder lid van den Raad weet echter hoe dergelijke reclamatien worden behandeld; de meeste leden van den Raad verdiepen er zich niet inze worden dus alleen door Burg. en Weth. en de Commissie van Financiën behandeld en is er soms een enkele onder die aanleiding geeft tot bespreking, dan geschiedt dat nog met gesloten deuren. De Raad heeft intusschen tot tweemaal toe een voorstel om die op roepingen af te schaffen verworpen; 't laatst in 1883. Het is dus niet van ons te, verwachten, dat wij nu reeds weder een voorstel zullen indienen om op dat besluit terug te komen. Indien echter een lid van den Raad een voorstel in dien geest deed, zou het van onze zijde natuur lijk warme ondersteuning ondervinden. De verplichting tot oproepen van de belastingschuldigen, brengt nog een ander finantiëel nadeel mede behalve het straks door mij genoemde. 't Spreekt toch van zelf dat, nu de belasting eerst in de laatste maanden van het jaar kan worden geind wij dientengevolge somwijlen gebrek aan kasgeld hebben. In de laatste jaren hadden wij eene zoo ruime kas, dat wij geld op prolongatie konden uitzettendoch die tijd is voorbij. In het loopende jaar waren wij verplicht over den geheelen post van f 75,000, ter voorziening van tijdelijke behoefte aan kasgeld op de begrooting gebracht, te beschikken: de daarvoor betaalde en nog te betalen rente, had door aanneming van ons voorstel gespaard kunnen worden. De heer Donner. M. de V.! Ik zal geen bepaald voorstel doen, maar ik wenschte toch op te merken, dat er een groot verschil bestaat tusschen de data van vaststelling der kohieren. In 1882—'83 werden die vastgesteld 15 Juni en 31 Mei en in 1884'85 eerst 7 en 22 Augustus. Dat maakt toch een verschil van twee termijnen. In 1882'83 waren er 6 termijnen en in 1884"85 slechts 4. Wat is hiervan de reden? Die twee maanden maken al een belangrijk verschil ten bate der belastingschuldigen. De Voorzitter. De reden waarom 't vroeger iets vlugger ging, heb ik medegedeeld toen over ons voorstel om die oproepingen af te schaffen werd gediscussieerd. Ik heb toen gezegd, dat dit niet anders kon geschieden dan ten nadeele van ander werk, dat dan moest blijven liggen. Op den duur kon dit echter niet zoo blijven: wij konden de afdoening van andere zaken niet laten wachten, alleen ter wille van onnoodige oproepingen voor de inkomstenbelasting. De heer Donner. Dank U, M. de V.! Punt 9 wordt alsnu zonder hoofdelijke stemming aangenomen. X. Verzoek van J. D. F. J. Werner, ter bekoming van grond in de Boomgaardsteeg. (206) Zonder discussie of hoofdelijke stemm'ng toegestaan. Niets meer aan de orde zijnde, wordt de vergadering gesloten. Te Leiden ter Boekdrukkerij van A. W. SIJTHOFF.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1885 | | pagina 3