85 Zitting van Donderdag 2» October 1885, geopend 's namiddags te twee uren. Voorzitter: de heer Burgemeester L. M. DE LAAT DE KANTER. Te behandelen onderwerpen: 1°. Voordracht tot het indienen van een adres aan de Tweede Kamer der Staten Generaal in zake de kiestabel. (153) Tegenwoordig 21 leden, als: de heeren Was, Kaiser, De Goeje, De Geus, Zaalberg, Nijkamp, Knappert, Van Hoeken, Alma, Van Dissel, Zaaijer, Du Rieu, Bredius, Krantz, Bool, De Fremery, Van der Hoeven, Cock, Juta, Buys en de Voorzitter. De heer Hartevelt is wegens ongesteldheid verhinderd de vergadering bij te wonen. De aanteekeningen van het verhandelde in de zitting van Donderdag 22 October jl. worden gelezen en goedgekeurd. De Voorzitter deelt mede 1°. Dispositie van de Ged. Staten van Zuid-Holland dd. 20/22 October jl. B n°. 2343 (3a® afd) G. S. n°. 16, ten geleide van de goedgekeurde rekening der gemeente, dienst 1884. 2°. Dispositie als voren dd. 20/24 October jl. B. n°. 3042 (3ae afd.) G. S. n°. 95, ten geleide van het goedgekeurd raadsbesluit van 8 October jl. tot het in eigendom afstaan van een gedeelte sloot langs den Hoogen Rijndijk aan A. N. C. Van Hees en J. Rijshouwer. 3°. Missive van Regenten van de R. C. Armen en het Wees- en Oudelieden- huis, waarbij verzocht wordt de ingediende voordracht voor de benoeming van twee Regenten als niet gedaan te beschouwen. Worden voor kennisgeving aangenomen. Aan de orde is: I. Voordracht tot het indienen van een adres aan de Tweede Kamer der Staten Generaal in zake de kiestabel. (Zie Ing. St. n°. 153). De heer Cock. Ik heb hoofdzakelijk het woord gevraagd om te spreken over de toelichting van het voorstel van Burg. en Weth. en niet over het voorstel zelve. In de missive tot toelichting wordt en ik geloof niet geheel te onrecht eene redevoering aangehaald in 1877 door den heer Viruly Verbrugge in de Tweede Kamer gehouden, ter verdediging van een amendement, dat ongeveer dezelfde strekking had als het tegenwoor dige voorste] van het Dagelijksch Bestuur. Burg. en Weth. hebben die redevoering voor een deel woordelijk overgenomen, en die woorden dus tot de hunne gemaakt. Maar in die rede komt een kleine onjuistheid voor, waarop ik de aandacht der vergadering wenschte te vestigenzij betreft eenige leden van dezen Raad, waaronder er zijn, die thans in ons College geen zitting meer hebben. Tot aanbeveling van zijn amendement zeide de heer Viruly Verbrugge, dat door den Leidschen Gemeenteraad een adres tot ondersteuning van een dergelijk voorstel was ingediend, en hij voegde er bij: 't is met algerneene stemmen aangenomen. Verder voerde hij aan, dat dit laatste te opmerkelijker' was, dewijl de Leidsche Raad verte genwoordigers van alle schakeeringen der politieke partijen in Nederland in zijn midden bezat; „daar zijn" zoo luiden zijne woorden „liberalen, katholieken, conservatieven en antirevolutionairen." En na dit te hebben doen uitkomen, voegde hij er bij„Die verschillende richtingen hebben allen, zonder onderscheid, gestemd voor het verzoek om een enkel district te vormen." In deze zinsnede schuilt eene onjuistheid, maar de begane vergissing is zeer vergeeflijk en ik neem haar dat geachte lid van de Kamer ook volstrekt niet kwalijk. Uit de twee vooropgestelde feiten of praemissen, die op zich zeiven, behoudens eene kleine onnauwkeurigheid in de tweede, volkomen juist zijn, kon immers voor een oppervlakkig beschouwer al zeer licht de conclusie vol gen, dat alle richtingen er voor gestemd hadden. Dit is echter volstrekt n i e 1 het geval geweest, tengevolge van onvoltalligheid. De bedoelde Raadsverga dering, waarin het besluit genomen werd, was slechts door 15 leden be zocht. Ik heb mij de moeite gegeven de Handelingen dier Vergadering na te zien en de namen der op die vergadering aanwezige leden op te teeken, en ben tot de ontdekking gekomen, dat die 15 leden uitsluitend behoorden tot de warme voorstanders der zoogenaamde liberale beginselen. De geheele Raad bestond toenmaals uit 25 leden en er waren er dus 10 afwezig gebleven. (De heer Buys komt ter Vergadering.) De namen der vijftien leden, die tegenwoordig waren zijn de volgende: de heeren Van Iterson, Van Wensen, Driessen, Van der Lith, Van Heu- kelom, Du Rieu, Damsté, Van der Zweep, Suringar, Hartevelt, De Kanter, Lezwijn, De Fremery, Juta en Van den Brandeler; alle 15 voorstanders van de zoogenaamde liberale richting. Dat ik ons helaas ontslapen mede lid en vroegeren Voorzitter, Van den Brandeler, daaronder medereken, kan niemand wraken. Moge er al over de politieke richting van dat geacht lid, bij het begin van zijn verblijf hier in Leiden, eenige twijfel hebben bestaan, zijne houding als Voorzitter van dezen Raad en zijn herhaald optreden bij het invoeren van een tal van liberale maatregelen, hebben later allen twijfel weggenomen; ik noem slechts het invoeren van den income-tax en zijn krachtig medewerken aan de, mijns inziens, bovenmatige uitbreiding van het openbaar- of staats-onderwijs. Men ziet dus uit de opsomming dezer vijftien namen, dat het niet juist was, wat de heer Viruly Verbrugge zeide en wat Burg. en Weth. hem nazeiden, dat alle schakeringen der politieke partijen in den Leidschen Gemeenteraad voor standers waren van of gestemd hadden voor het verkrijgen van een enkel kiesdistrict. De leden, trouwens zeer weinigen in getal, die toenmaals ni et tot de liberale leden behoorden, waren toevallig dien dag allen afwezig, en benevens hen ook nog een stuk of drie liberale leden, alles en alles ZlTTINOVBKSLAQ 1885. te zamen tien. Wanneer men de omstandigheden kent, behoeft dat vol strekt geen verwondering te wekken. De bedoelde vergadering was zeer onverwachts, en enkel tot behandeling van dat onderwerp, haastig en op korten termijn opgeroepeniets dat volgens onze Gemeente-wet in spoed- eischende gevallen volkomen geoorloofd is. Er kwam nog bij, dat er nau welijks tweemaal vierentwintig uren te voren eene gewone Raadsvergade ring op den gewonen Donderdag gehouden was, waarin verscheiden onder werpen behandeld waren, maar van dit onderwerp geen woord was gerept. Het schijnt dan ook, dat het idee van het indienen van een adres eerst zeer laat bij Burg. en Weth. was opgekomen. Eindelijk trof het nog, dat deze onverwachts opgeroepen vergadering juist op een Zaterdag gehouden werd, een dag, waarop ieder Leidenaar weet, dat de meeste ingezetenen verhinderd zijn hunne andere bezigheden te verlaten. Ik wijs er slechts op, hoe vele leden dien dag hunne private zaken moeielijk verwaarloozen en hun kantoor of fabriek verlaten kunnen, hoe anderen wederom, die evenals ik de eer hebben leden van het Bestuur van Rijnland zijn, dien dag althans toenmaals door hunne werkzaamheden aan dat water schap bezet hadden, en anderen weer op andere wijzen. Wat is dus bij slot van rekening het geval geweest? Ditdat de niet-liberale leden van den Raad, door dat zij afwezig waren, niet hebben gestemd en dus ook niet „voor" hebben gestemd. Zie hier de namen van de tien leden, die dien dag afwezig waren. Drie daarvan behooren ongetwijfeld tot de liberale richting; het zijn de heeren Goudsmit, Krantz en Van Hettinga Tromp. Verder volgen de vijf volgende leden, die ik gerust tot de anti-liberale durf reke nen, namelijk de heeren Scheltema, Le Poole, Verster, Dercksen en Cock. Eindelijk waren ook nog afwezig de heeren Bijleveld en Eigeman, leden wier politieke kleur wellicht minder duidelijk geaccentueerd was, maar die toch minstens mogen gerekend worden niet te behooren tot de trouwe volgelingen van de zoogenaamde liberale partij. Dat deze twee laatste leden gedurende dat jaar voor hun lidmaatschap van den Raad hebben bedankt, weet ik zeer goed en toch heb ik recht hen nog mede te rekenen, want van althans één van hen weet ik zeer stellig, dat hij op dat tijdstip nog zitting had, omdat de geloofsbrieven van zijn opvolger in eene volgende vergadering zijn onderzocht en goedgekeurd, terwijl ik dat van den anderen der twee, wel niet zóó stellig, maar toch vrij zeker weet. Nog dit, om alle tegenwerping te voorkomen. Toen ik zoo even de vijftien aanwezige leden opnoemde, heb ik de heeren Van Wensen en Driessen, ofschoon zij van geloofsbelijdenis katholiek zijn, onder de liberale leden medegerekend. Niemand, die de antecedenten van die heeren in dezen onzen Raad kent, zal dit betwisten, zij zeiven trouwens het allerminst. Dat ik de vergadering zoo lang heb opgehouden met het aanwijzen van eene onjuistheid, voorkomende in de memorie van toelichting tot het aan hangig voorstel, vindt zijn grond en, naar ik hoop, zijne verontschuldiging in de omstandigheid, dat velen van de toenmalige leden hier thans geen zitting meer hebben en zich dus niet kunnen doen hooren. Ik meende dit aan de afwezigen verschuldigd te zijn. Ik kan van dit onderwerp niet afstappen zonder de uiting van den droevigen, ja smartelijken indruk, dien de opnoeming van zoo vele der bovenvermelde namen bij mij heeft ach tergelaten. Het is werkelijk treurig opvallend, hoe groot het aantal van hen is, die door den dood uit ons midden zijn weggerukt. Negen in nog geen volle acht jaren Allen mannen door ons zoo innig gewaardeerd en bemind! Verder acht, die om andere, gelukkig niet zoo treurige, redenen onzen kring hebben verlaten. En nu het voorstel zelf. Lacht reeds in het algemeen, M. de V., het vooruitzicht op het voeren van discussiën in dezen Raad mij niet bijzonder toe, het allerminst is dit zeker met mij het geval, wanneer er een onder werp aan de orde is, waarvan de aard een zoodanige is, dat hij de vrees wettigt, of minstens de mogelijkheid openstelt, dat de discussiën daar over het terrein der algerneene politiek zullen betreden, met andere woorden het terrein der verschillende politieke partij-inzichten en, helaas ook, der verschillende politieke partij-belangen. Dergelijke discussiën schijnen mij uitermate onvruchtbaar toe. Ik vrees, dat het voorstel thans aan de orde het gevaar of althans de mogelijkheid van zulke discussiën zou kunnen openstellen. Ik voor mij wensch daartoe geen aanleiding te geven en zal er mij bij gevolg toe bepalen om, zonder nadere motiveering, tegen het voorstel van Burg. en Weth. te stemmen. De heer Buys. Ik erken, dat er in de antecedenten van de Vergadering voor Burg. en Weth. afdoende redenen bestaan om het voorstel, waar over wij thans spreken, in te dienen. Ik voeg er dadelijk bij, dat ik het doel, dat Burg. en Weth. najagen, volkomen ben toegedaan, want ook naar mijne overtuiging heeft Leiden alle reden van klagen over de samen stelling van ons kiesdistrict. Intusschen zijn er een paar overwegingen, die mij tot op dit oogenblik huiverig maken, om met het voorstel van Burg. en Weth. mede te gaan, en die ik daarom met een enkel woord aan het oordeel der vergadering zou willen onderwerpen. Mijn eerste bezwaar lost zich op in de vraag een vraag waarop Burg. en Weth. in hunnen brief ook doelenof wel inderdaad een zweem van kans bestaat dat wij ons doel zullen bereiken? Ik voor mij geloof het niet, en al weet ik nu ook dat vragen altijd vrij staat, zoo moet toch een groote corporatie dunkt mij geen geheel ijdele vragen doen. Immers bij de behandeling van het thans aannangig wetsontwerp betreffende de indeeling der kiesdistricten schijnen Regeering en Kamer het hierover eens te zijn, dat men in het bestaande niet meer moet veranderen dan volstrekt noodig is om plaats te maken voor eenige nieuwe leden, ten einde dus te ontsnappen aan de verplichting tot Kamer-ontbinding, die door eene algerneene en ingrijpende verandering onvermijdelijk zoude worden. Welnu onze wensch is niet te verwezenlijken zonder ingrijpende verandering van het bestaande en zijne bevrediging ligt dus op dit oogenblik niet op den weg van de Kamer. Wel schrijven Burg. en Weth. in hunnen brief, dat er in geen enkel district van ons land een zoo groote behoefte aan wij ziging bestaat als in Leiden, omdat nergens de indeeling zoo onbillijk is, maar ik betwijfel of deze zienswijze in de Tweede Kamer door iedereen gedeeld zal worden. Ik behoef slechts Sneek te noemen, om U, M. de V., op een kiesdistrict te wijzen waar men om soortgelijke redenen en met evenveel recht als hier op verandering kan aandringen. Mijn bezwaar tegen eene ijdele demonstratie weegt bij mij te meer omdat

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1885 | | pagina 1