76 Leiden is niet zoo groot als Londen of Parijs, en in 15 minuten kan men reeds een groot gedeelte onzer stad afloopen. De opzichters zijn ver plicht op de gebreken van de straten te letten, en dat kunnen zij beter doen als zij wandelen, dan wanneer zij op den tram staan. Daar komt nog bij, dat 't den schijn heeft alsof een bedekt subsidie aan de tram- way-maatschappij wordt gegeven die van den aanvang af met groote flinancieele moeilijkheden te kampen heeft gehad. En dien schijn zou ik willen vermijden. Ik herhaal 't dat wanneer 't bijv. een ingenieur gold, dan kan 't er nog mee door, maar de opzichters kunnen volgens mijne mee ning gerust wandelen. De Voorzitter. Wanneer de heer Cock met het uitvoerend gezag be last is, dan zal hij volkomen gelijk hebben wanneer hij de opzichters laat loopen, indien hij meent dat dit in het belang der zaak beter is. Wij zijn van een andere meening; niet omdat wij bevreesd zijn dat zij zich te zeer zullen vermoeien, maar omdat de tijd die er door wordt uitgewonnen, ruimschoots opweegt tegen de uitgaaf. Ik wil hem dan ook wel zeggen dat ik voor mij volstrekt geen plan heb in het vervolg dat abonnement op te zeggen, tenzij de Raad een formeel besluit mocht ne men, dat alle uitgaven vooraf aan zijn oordeel onderworpen moeten worden. Wij zouden ons daarin moeten schikken maar ik twijfel of de zaken er beter door zouden gaan. Volgens mij moet, eenmaal de post door den Raad goedgekeurd zijnde, de wijze waarop hij besteed wordt aan het oordeel van het Dagelijksch Bestuur worden overgelatenhet is niet mogelijk om besluiten uit te voeren, wanneer wij geen spijker zouden kunnen laten slaan, of geen plank laten aanbrengen, wanneer de Raad in dier voege gebruik maakte van zijn recht van contr&le als hier wordt bedoeld en aanmerkingen maakt als hier gemaakt worden. Voor 7/8 blijft het geheele beheer der begrooting eene zaak van vertrouwendat zal iedereen moeten toegeven die eenig besef van eene gemeente-administratie heeft. En wanneer nu het Dagelijksch Bestuur of de Commissie van Fabricage, die zeker beter dan eenig lid van den Raad daarover kunnen oordeelen, het raadzaam achten dergelijke kleine uitgaven te doen, dan vordert minstens de beleefdheid tegenover de uitvoerders der Raadsbesluiten dat men zich daaraan onderwerpt. De gemeente-architect heeft het recht om uit de toegestane posten over elke uitgave te beschikken, mits zij niet hooger loopt dan 50 gulden, zonder zelfs vooraf de toe stemming van de Commissie van Fabricage te vragen of haar vooraf te raadplegenen nu zou men het Dagelijksch Bestuur het recht willen betwis ten om over eene uitgave van 72 gulden te oordeelen I Ik geloof dat dit te ver gaat De heer Cock. Ik zou vreezen door de zaak verder te bespreken, eene discussie uit te lokken, die, echter niet door mijn toedoen, eene minder aangename richting zou nemen. Ik zal er mij dus toe bepalen te zeggen, dat ik bij mijn gevoelen blijf persisteeren. De heer Juta. Het is juist om het geringe bedrag, dat de Commissie geen voorstel heeft willen doen dezen post met 72 gulden te verminderen. Dat neemt niet weg dat de Commissie van oordeel is dat die 72 gulden niet noodig zijn. Zij meent dat, vooral nu er slechts één tramlijn bestaat, het hoogst zelden zal voorkomen dat een opzichter der fabricage-werken juist over een eenigszins grooten afstand den weg zal moeten afleggen waarlangs de tram loopt; en voor die enkele keer kan die opzichter te voet gaan. Leiden is te klein voor zulke abonnementen. Een feit is het dat alle andere straten en wegen dezer gemeente even dikwijls door de opzichters zullen bezocht worden, als die waar zij ge bruik van den tram kunnen maken; waarom zou het nu juist tijdroovend zijn als zij voor die enkele keeren deze laatstgenoemde straten doorliepen De Commissie kan zich dat niet voorstellen, doch acht intusschen het bedrag te gering om een voorstel te doen het te schrappen. De Voorzitter. De Commissie van Fabricage kan beter dan iemand anders beoordeelen, hoeveel tijd uitgewonnen kan worden door den opzich ters een abonnement te geven. Maar men maakt van deze zaak door haar aldus te behandelen een quaestie van wantrouwen. Stelt men in de uitvoerende macht geen vertrouwen genoeg om aan haar oordeel het nut van dergelijke uitgaven over te laten, dan weet ik niet hoe ver de be moeiingen van den Raad met de uitgaven der geheele begrooting wel moeten gaan. De heer Buys. Het spijt mij, M. de V., dat gij dien indruk gekregen hebt, van hetgeen de Commissie van Financiën geschreven heeft. Ik zal er nu alleen dit van zeggen, dat alleen eene geheel verkeerde opvatting van dat schrijven dezen indruk verklaren kan. De Voorzitter. Ik verschil met den vorigen geachten spreker in ge voelen, speciaal omtrent den vorm, waarin de opmerking gemaakt is. Op hoogen toon wordt ons daarin de les gelezen en te kennen gegeven dat wij ons in het vervolg van dergelijke uitgaven te onthouden hebben. Het kan aan mij liggen 'tis best mogelijk maar 'tis zoowel de toon geweest waarop de aanmerking werd gemaakt als de aanmerking zelve die mij aanstoot heelt gegeven. De Voorzitter der Commissie van Financiën beweert nu, dat de aanmerking op een humanen toon is ge maakt, maar dat wij de zaak te hoog opnemen Ik betwist dat, en ik sta niet alleen in deze opvatting. Het rapport van de Commissie van Financiën over de begrooting is daarenboven een rapport aan den Raad, en niet een rapport aan Burg. en Weth. Ik herhaal 't, de toon van de Commissie van Financiën was alles behalve humaanintegendeel zeer uit de hoogte. De heer Buys. Nog een enkel woord, niet over de quaestie zelve, maar over de wijze waarop de opmerking, door de Commissie van Financiën gemaakt, door U, M. de V.wordt bejegend. De Commissie schijnt het heden maar niet goed te kunnen maken in de oogen van het Dagelijksch Bestuur. Deelt zij algemeene beschouwingen mede over onzen finaniceelen toestand, dan heeten hare opmerkingen te algemeen, en staat zij stil bij speciale zaken, dan verwijt men haar dat zij zich in kleinigheden ver liest. Maar hoe wil men dan dat de Commissie zich kwijte van de taak, haar door den Raad opgelegd, wanneer men haar dus van elke kritiek, die zij zich veroorlooft, een grief komt maken? Ik heb dan ook ernstig bezwaar tegen de wijze waarop hier van uwe zijde, M. de V., discussie wordt gevoerd, omdat zij zoo licht aanleiding geeft dat men, om zich eene onaangename woordenwisseling te besparen, zwijgt daar waar spre ken toch zeer noodig zou zijn geweest. Ik zeg dit waarlijk niet voor mij zei ven, want ik ben veel te lang aan parlementaire discussiën gewoon om mij door welke onaangename woordenwisseling ook te laten weer houden juist datgene te zeggen wat ik zeggen wilde; maar andere leden in deze vergadering kunnen anders oordeelen en in dat geval wordt deze wijze van debatteeren een onvermengd kwaad. Ik kan mij toch niet voorstellen dat door dergelijke intimidatie de belangen onzer Gemeente werkelijk zouden worden bevorderd. De Commissie van Finan ciën heeft hier een uitgave geconstateerd, die naar haar wijze van zien niet te rechtvaardigen was, en dus oordeelende zou zij eenvoudig haren plicht hebben verzaakt door daarop niet de aandacht van den Raad te vestigen. En welke is nu de grief die men tegen de Commissie aanvoert? Vol gens U geldt zij niet de opmerking zelve, maar den hoogen en inhu- manen toon waarop die werd voorgedragen. Hoe kan hier nu echter van inhumaniteit sprake zijn? Wat is het geval? Bij het onderzoek van de rekening had de Commissie de hier besproken uitgave gevonden en deze had haar niet weinig getroffen. Het gold intusschen een onbeduidend be drag en daarom meende de Commissie, ten einde aan hare opmerking geen hatelijk karakter te geven, niet te moeten voorstellen deze begroo- tingssom met dat kleine bedrag te verminderen. Zij achtte het voldoende de aandacht van Burg. en Weth. te vestigen op die uitgave en het ver trouwen uit te spreken, dat deze in het vervolg niet meer op de rekening zoude voorkomen. Is nu zulk eene opmerking inhumaan Zoo ja, dan moet ik erkennen dat uwe begrippen van humaniteit en de onze zoo verbazend ver uiteenloopen, dat wij beter zullen doen daarover in het vervolg niet meer van gedachten te wisselen. Ik neem overigens de vrijheid hierbij te voegen, dat die herhaalde aanmerkingen over de wijze waarop de Commissie hare gevoelens uitdrukt, mij weinig passend voorkomen. De Commissie van Financiën zit hier niet om lessen te ontvangen in de hollandsche taal. Zij gunt Burg. en Weth. hun stijl, maar vraagt verlof om den haren te schrijven. De Voorzitter. Ik doe opmerken dat, wanneer de discussie een minder gewenschte wending heeft genomen, eerst door den heer Cock en later door den heer Buys daartoe de eerste aanleiding is gegeven. Wat overigens de zaak zelve betreft, betwist ik volstrekt het recht niet aan den Raad om over een dergelijken post te spreken of zelfs de uitgaaf te verbiedenmaar wat ik beweerde en trachtte te betoogen is dat dan een zelfstandig bestuur eene onmogelijkheid wordt. Alle énergie en werkkracht wordt verlamd, wanneer wij bij elke daad die wij uit te voeren hebben ons angstvallig moeten afvra gen of wij ons ook wellicht blootstellen aan afkeurende beoordeelingen van den Raad, als waarvan nu sprake is. Volgn. 102106 worden goedgekeurd. Hoofdstuk III wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd. Volgn. 107 en 108 worden goedgekeurd. Hoofdstuk IV wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd. Volgn. 109115 worden goedgekeurd. Volgn. 116. Art. 8. Kosten der Schutterij. De Voorzitter. Ik stel voor eerst de begrooting van de Schutterij te behandelen in ontvangst en uitgaaf ad f 9509. Zonder discussie of hoofdelijke stemming voorloopig vastgesteld. Dit art. wordt daarna goedgekeurd. Volgn. 117121 worden goedgekeurd. Hoofdstuk V wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd. Volgn. 123124 worden goedgekeurd. Hoofdstuk VI wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd. Volgn. 125. Art. 1. Kosten van het Gymnasium. De Voorzitter. Dit art. moet met f 34 worden verhoogd voor de periodieke tractementsverhooging van den leeraar L. Punt. Het artikel wordt aldus gewijzigd goedgekeurd. Volgn. 126. Art. 3. Kosten van de middelbare scholen. De heer Zaaijer. Met een enkel woord, M. de V., wil ik de reden opgeven, waarom ik zal stemmen tegen het amendement der Commissie van Financiën, om de voorgestelde jaarwedde van den concierge der Hoogere Burgerschool voor meisjes met 50 gulden te verminderen. In het algemeen ben ik er niet voor om gunstig te beschikken op aanvragen om verhooging van tractement van beambten, die nog zoo kort in dienst der gemeente zijn geweest. Daarom heb ik in het vorige jaar ook tegen de toen voorgestelde verhooging gestemd. Toen de concierge zijne betrekking aanvaardde had hij zich voorge steld dat hij in zijne vrije uren als timmerman, welk beroep hij vroeger uitoefende, nog wat zou kunnen verdienen. Dit werd hem echter niet toegestaan, naar ik meen terechtmaar bovendien zijn zijne werkzaam heden in den laatsten tijd belangrijk vermeerderd door de vele lessen, die in het gymnastieklokaal der Hoogere Burgerschool aan leerlingen der lagere scholen gegeven worden. Daarbij bewijst nu de concierge vele diensten en op grond daarvan komt het mij billijk voor hem de voorge stelde tractementsverhooging van f 50 toe te kennen. De heer Buys. Het geldt hier eene onbeduidende zaak, maar toch een beginsel, 't Heeft al den schijn alsof men den Raad wil dwingen op zijn ten vorigen jare genomen besluit terug te komen. Toen werd, buiten de Commissie van Toezicht om, eene verhooging van 100 aangevraagd, maar door den Raad afgewezen als volstrekt ongemotiveerd. En nu komt men op de zaak terug maar vermindert de oorspronkelijke aanvrage met de helft, terwijl men die verdedigt met de opmerking dat de concierge V

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1885 | | pagina 8