80 aan de gemeentekas, terwijl daarentegen een ander deel, namelijk dat besteed aan de gaslabriek, zeer productief is geworden. Ot het nu echter aangaat met U te zeggen, dat de aanzienlijke winst welke de fabriek in 1884 afwierp, ook voor het nageslacht in de plaats komt van de ver loren rente, zou ik betwijfelen. Wie toch durft voorspellen wat er na 60 of 70 jaren nog van die winsten zal overblijven, vooral waar het eene nijverheid geldt als de gasfabricage. En nu uitsluitend komende tot de schulden, in de laatste jaren aan gegaan, zoo heeft de Commissie van Financiën eene dubbele grief tegen het daaromtrent door het tegenwoordige Dagelijksch Bestuur gevolgde systeem. De eerste grief is deze dat Burg. en Weth. er in zijn geslaagd den Raad over te halen om terug te komen van een stelsel, dat -hij vroeger niet zonder moeite had aanvaard, het stelsel namelijk om wan neer kapitalen werden losgemaakt voor den bouw van scholen of andere publieke werken, die kapitalen in kleine termijnen terug te betalen. Wel heeft de Gemeentewet dit niet uitdrukkelijk voorgeschreven, maar het strookt onbetwistbaar met de in die wet neergelegde beginselen. Immers wanneer zij gebiedt dat schulden geregeld moeten worden afgelost, dan zal zij ook wel bedoelen dat kapitalen, van het voorgeslacht afkomstig en tijdelijk gebruikt voor allerlei nuttige ondernemingen, moeten worden teruggegeven. Door dat stelsel te laten varen, zijn nu de bedoelde kapi talen voor altijd voor de gemeente verloren, dat wil zeggen, hebben zij voor altijd opgehouden rentegevend te zijn. De tweede grief betreft meer in het bijzonder het onderwerp dat ons nu bezig houdt, n.l. de wijze van schuldvorming. Men versta mij intus- schen wel: ik heb er hoegenaamd geen bezwaar tegen, dat groote som men worden opgenomen voor het maken van openbare werken, al zijn die niet productief; ik heb er dikwijls zelf toe medegewerkt en ben zeer bereid dit ook in de toekomst te doen. Maar onze grief is deze, dat men zelfs op zeer lange termijnen leeningen sluit en daarmede dekt hoogst onbeduidende uitgaven, zooals hier 4000 voor het dichtgooien van een kleine gracht, die niet veel beter is dan een sloot. En nu geloove men niet dat wij ons juist aan deze 4000 zoo bijzon der veel laten gelegen liggen. Waarlijk niet, hoe men die som ook vinde en wie haar ook betale, zij zal noch ons noch onze nakomelingen ai m maken Neen het kwaad schuilt voor ons in de theorie, in dat dogma waaraan Burg. en Weth. met warmen geloofsijver vasthouden als het laatste woord van alle finan- cieele wijsheid en dat in ons oog daarentegen de kanker is welke de be langen van de toekomst in gevaar brengt, het dogma namelijk, dat alle uitgaven, groot of klein, die ook aan het nageslacht ten goede komen mede door dat nageslacht moeten worden gekweten. Ik ben reeds vroeger in de gelegenheid geweest te zeggen, dat, wan neer men het door ons afgekeurde stelsel consequent wilde toepassen, er voor de door ons zelven te dekken uitgaven niet veel anders zoude over blijven dan de 'tractementeri, want van schier alle uitgaven zullen ook de na ons komenden partij trekken. En zelfs voor die tractementen zou men nog eene schifting kunnen maken, want de arbeid onzer ambtenaren komt niet ons alleen ten goede. Neen, M. de V„ om gerechtigd te zijn leenin gen te sluiten is vóór alles dit noodig: dat het te doen is om uitgaven, welke op een gegeven oogenblik de draagkracht van de belastingschuldi gen overtreffen. Het motief om te leenen moet gelegen zijn in het hoog bedrag van de som, die men noodig heeft en het recht om dat te doen moet men zoeken in het feit, dat ook het nageslacht van ons werk pro fiteert. Dit zijn, meen ik, de twee voorwaarden welke onveranderlijk samen moeten gaan om eene leening te kunnen wettigen. Burg. en Weth. den ken er intusschen anders over, voor hen geldt het slechts de tweede vraag, namelijk of de toekomst voordeel trekt van het werk dat wij uit richten. Blijkt dit dan meenen zij, altijd te moeten leenen, hoe onbedui dend ook de som zij die men noodig heeft. En nu zou ik het in allen ernst aan deze vergadering willen gevraagd hebbenof zij werkelijk ge looft dat men zulk een stelsel twintig of dertig jaren in zijne uiterste consequentie kan toepassen zonder onze nakomelingen tot machteloosheid te doemen! Immers de uitgaven, die wij nu buitengewoon gelieven te noe men, hebben met de gewone dat gemeen, dat zij elk jaar met groote regelmaat terugkeeren. Welnu Burg. en Weth. aan wier consequentie op dit gebied ik gaarne hulde breng zien er niet tegen op om krach tens hun systeem ook posten van enkele honderd guldens door leening te dekken en het zal misschien niet lang meer duren of zij gaan ook de kwartjes en dubbeltjes met het nageslacht verrekenen. Noem mij éèn groote gemeente, één goed geordende financieele admi nistratie waar men niet schroomt het stelsel toe te passen dat hier zoo onvoorwaardelijk in bescherming wordt genomen. Wilt gij een voorbeeld om het verschil te vatten tusschen hier en elders, let dan op het bud get, ons allen in meerdere of mindere mate bekend, het budget van ons Koningrijk. Bepaal U slechts tot één enkel Departement, het Departe ment van Waterstaat bijv. en denk aan de kapitale sommen daar uitge trokken voor verbetering van rivieren, kanalen, havens enz. Stel voor een oogenblik dat men op al die uitgaven ons stelsel ging toepassen, dat men ten laste van het nageslacht ging brengen alle uitgaven, van welke ook dat nageslacht vruchten zal plukken, en zeg mij dan hoe vele of hoe weinig jaren er naar uw oordeel moeten verloopen eer dat Neder land bezwijkt onder het wicht van zijn schuldenlast. Ik ben er een paar maal in geslaagd, met en zonder de Commissie van Financiën, den Raad te brengen tot het besluit om het stelsel, hier door mij bestreden, niet te aanvaarden en met grooten aandrang kom ik hem vragen mij nu ook dezen keer ter zijde te staan. Mij dunkt de ver gadering moet met mij overtuigd zijn dat eene gemeente, welke jaarlijks ruim ton gouds voor haar onderwijs kan opbrengen, ook nog wel in staat is voor het dempen van eene gracht ƒ4000 af te staan. En gold het hier nu nog maar eene leening bestemd om de uitgave over enkele eerstvolgende jaren te verdeelen, men zou er in kunnen berusten; maar wij zoeken het geld dat wij noodig hebben in eene leening voor den tijd van 86, zegge 86 jaren aangegaan. Omstreeks drie vierde gedeelten van de twintigste eeuw roepen wij te hulp om ons in deze grootsche onder neming, het dempen van eene onbeduidende gracht, bij te staan, en wan neer alles wel wil dan zal men in 1960 of 1970 de laatste bijdrage beta len in het reuzenwerk dat wij in het volgende jaar op onze schouders nemen. Inderdaad, M. H., ik meen dat wij een verderfelijk stelsel volgen, en dat wij onmogelijk op die wijze kunnen blijven voortgaan zonder groote belangen in de waagschaal te stellen. Nog eens tegen het leenen voor groote werken heb ik voor mij geenerlei bezwaar, maar eene groote leening te sluiten, aflosbaar in 86 jaren, en een deel van die leening als het ware te versnoepen voor allerlei onbeduidende werkjes, die wij voor eigen rekening behoorden te nemen, ziedaar wat niet aangaat. Wij kunnen op die wijze wel den druk van den hootdelijken omslag verlichten maar ten koste van het nageslacht. Juist dat is mijne hoofdgrief tegen het stelsel dat Burg. en Weth. aanbevelen, dat zij scheiding maken tusschen de belangen van het heden en die van de toekomst. Ik behoef er den Raad niet aan te herinneren, dat wij hier niet zitten om de zaken te doen van het levende geslacht, dat wij hier zitten voor een nobeler taak; dat wij Leiden vertegenwoordigen, m. a. w. dat wij hier opkomen voor de rechten en belangen van de blijvende gemeenschap; de gemeenschap die was eer wij waren en die er nog zijn zal als men ons en onze discussiën sinds lang zal vergeten hebben. In naam van dit blijvende belang protesteer ik tegen een financieel stelsel dat dit belang prijs geeft. De Voorzitter. Ik heb met aandacht geluisterd naar de belangrijke redevoering van den heer Buys, en 't geen mij daarin het meeste is opgevallen, is in welke sterke termen die geachte spreker een onjuiste voorstelling heeft gegeven van de wijze waarop wij leeningen sluiten. Het is volkomen onjuist dat wij groote sommen leenen om daaruit kleine postjes te betalen; als men zich de moeite wil geven de voor dracht voor de leening van 500,000 na te zien, dan kan men zich overtuigen, dat deze bestemd was en ook voor zoover er over beschikt is, uitsluitend gebruikt is, voor groote werken. De leening was bestemd grootendeels voor de werken aan de Gasfabriek, de Hoogere Burger school voor meisjes, hot Gymnasium en de school op de Boisotkade. Om tot eene ronde som te komen is de leening tot 500,000 volge- maaktdoch hetgeen voor de genoemde werken niet noodig was is reeds weder afgelost. Het geld bestemd voor de school op de Boisotkade, die nog niet is gebouwd, is nog aanwezig. Neen, mijne Heeren, die zooge naamde leeningen worden in het geheel niet gesloten; het is bloot een naam die aan de zaak wordt gegevenfeitelijk wordt de uitgaaf, waar voor de zoogenaamde leening bestemd is, gedekt door de sommen die op een ander artikel der begrooting als aankoop van kapitaal wordt gebracht en die voortspruiten uit eene samenvoeging van kleine ontvangsten van gelden, die als kapitaal moeten worden beschouwd en dus ook als zoodanig worden behandeld. Ik heb hier voor mij en neem dit als voor beeld ons voorstel van 3 Januari 1884, waarbij in overweging wordt gegeven om voor geldbelegging in een of anderen zin aan te wijzen, 38 van B. Vliegenthart voor een gedeelte sloot tot aanplemping ƒ1198.50 van het Bisdom van Haarlem voor grond langs de Haarlem mertrekvaart; ƒ12 van A. L. Van Doorn voor een gedeelte sloot ter demping; 1437.81 van Notaris P. Muller voor bouwgrond bij het Plantsoen9 van regenten van het hofje Joost Fransen van de Lin- denspoort voor grond; 60 van C. Blansjaar voor grond aan den Zijl singel en 66 van A. J. Koole voor een gedeelte Singelsloot ter aari- plempinsr. Uit dergelijke sommetjes, die voortspruiten uit den verkoop van kleine stukken grond enz., worden die zoogenaamde leeningen ge vonden. Indien de 4200, die de Commissie van Financiën voorstelt te schrappen, door haar eene onbeduidende som worden genoemd, welken naam geeft zij dan aan de verschillende sommen die ik zooeven opnoemde en die te zamen nog slechts ongeveer van deze 4200 uitmaken. En nu zegt de Commissie van Financiën, dat wij op die wijze schulden op schulden stapelen Ik verzoek haar het artikel der begrooting aan te wijzen, waarin die opeengestapelde schulden te vinden zijn. De heer Buys heeft gezegd, dat wij op die wijze zouden eindigen met afrekenen met dubbeltjes en kwartjesmaar inderdaad, waar het op kapitaliseeren aankomt, scheelt dat niet veel. In 1885 is o. a. tot aan koop van kapitaal aangewezen een postje van 3,50, voortspruitende uit den verkoop van 0.70 MJ gemeentegrond in de Wielmakersteeg. Met dezelfde ijzeren consequentie, die ons verweten wordt waar het de toepassing van ons beginsel betreft, wordt ook het geld aangewezen tot aankoop van kapitaal, dat uit den aard der zaak als zoodanig be schouwd moet worden. Indien de Commissie van Financiën even con sequent in haar beginsel was als wij in het onze, dan behoorde zij voor te stellen die gelden voor gewoon gebruik in de gemeentekas te storten, in plaats van ze aan te wijzen voor aankoop van kapitaal. De heer Buys heeft met groot gezag gezegd dat er om te mogen leenen twee voor waarden aanwezig moeten zijn, nl. dat de uitgaaf te groot is om in eens te kunnen worden opgebracht en dat het werk waarvoor de leening bestemd is, ook voor de toekomstige geslachten zal dienen, en liet er op volgen dat Burg. en Weth. „doodeenvoudig" een van die twee voor waarden op zij hadden gezet. De geachte spreker bedoelde waarschijnlijk dat dit z ij n e roeening is. Ik weet althans niet waar dit als eene uit gemaakte zaak is bepaald. Ik respecteer natuurlijk zijne meening: maar wensch dat ook de onze geëerbiedigd worde. Tegenover het stelsel van den heer Buys stel ik het onzeen nu zetten wij niet een "van zijne twee voorwaarden op zij, maar wij ontkennen dat zij bestaat. Wij erken nen geen andere voorwaarden dan deze eene dat de billijkheid vordert dat de werken, die ook ten nutte van het nageslacht worden aangelegd, ook ten deele door het nageslacht worden bekostigd: en wij strijden tegen de onbillijkheid, dat het thans levende geslacht, behalve met zijne eigene uitgaven, ook nog zoude worden belast met die voor zijne nakomelingen. Bij de algemeene beschouwingen heb ik heden morgen naar het mij voorkomt op overtuigende wijze aangetoond dat wij aan het nageslacht ruimschoots overgeven, wat wij van het voorgeslacht ontvingen. Behalve 3| maal de rente die vroeger de inschrijvingen op de grootboeken af wierpen, staan daar al die gebouwen en groote werken die ik toen op noemde. De heer Buys oppert echter den twijfel of wij na 60 of 70 jaren

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1885 | | pagina 12