78 De heer Zaaijer. Gesteld, M. de V., dat deze post wordt goedgekeurd, wordt daarmede dan uitgemaakt dat een leeraar op 1000 zal worden aangesteld of zal de Raad daaromtrent later nog te beslissen hebben De Voorzitter. De Raad zal zeker in de gelegenheid worden gesteld, te dier zake eene nadere decisie te nemenwas de opheffing der instel ling niet voorgesteld dan kon de zaak nu uitgemaakt worden. Nu wij echter in eene periode van onzekerheid verkeerfen, blijft de organisatie onveranderd. In elk geval zou de Raad nog bij de voordracht tot be noeming van den leeraar over de al of niet wenschelijkheid van de aanstelling kunnen oordeelen. Door den post onveranderd te laten wordt in dat opzicht niets gepraejudicieerd, en behoudt de Raad het recht over de aanstelling te beslissen. De heer Zaaijer. Ik dank U. M. de V. De heer Van der Hoeven. Ik zou toch wel willen voorstellen om dien post van ƒ1000, van de begrooting te schrappen. Ik wijs op twee mogelijkheden, n.l. öf dat de inrichting tot opleiding van Oost-Indische ambtenaren geheel wordt opgeheven, öf dat, indien de inrichting blijft bestaan, dan toch die nieuwe leeraar niet wordt aangesteld. En zouden wij nu niettegenstaande die twee mogelijkheden, toch ƒ1000, voor dien leeraar op deze begrooting moeten brengen? dat wil zeggen: zullen wij in dit jaar die som, die misschien niet noodig is, toch doen opbrengen? Ik ben daartegen en doe een voorstel tot schrapping van dien post. De Voorzitter. Daar staat tegenover, dat als wij dezen post nu schrap ten en de inrichting bleef bestaan of de nieuwe leeraar werd wel aan gesteld, wij hem later toch weer op de begrooting moesten brengen. De heer Van der Hoeven. Goed, maar als dat nu eens niet gebeurt, dan moet die som toch door de belastingschuldigen worden opgebracht. De Voorzitter. Natuurlijk; maar als zij niet noodig is, dan wordt zij niet gebruikt en komt zij op het batig slot voor het volgende jaar. Wanneer zij niet op de begrooting stond, zou ik geen voorstel doen om haar er op te brengen; maar nu zij er eens op staat, berust ik er maar liever in, want de zaak blijft volkomen dezelfde. Daar het amendement van den heer Van der Hoeven genoegzaam on dersteund wordt, komt het in beraadslaging. De heer Buvs. Het komt mij voor dat de opmerking van den heer Van der Hoeven alleszins juist is en dat wij dus wel zullen doen zijn amendement aan te nemen. Immers mocht tot het behoud van de Inrich ting besloten worden, dan zou als deze post van 1000 op de begroo ting bleef staan, feitelijk weder beslist zijn om tot de aanstelling van een nieuwen leeraar over te gaan, ofschoon de vraag of die aanstelling al of niet wenschelijk is geheel op zich zelve staat en niet noodzakelijk in be vestigenden zin behoeft te worden beantwoord, ook al blijft de school bestaan. Aanvankelijk heb ik dat niet dus ingezien, maar ik herhaal: naar mijne opvatting is de aanmerking juist. De heer Bool. Ik geloof dat men dezen post van 1000 veilig op de begrooting kan laten staan. Er zijn twee verschillende zakende In richting zelf, en de benoeming van den nieuwen leeraar. Wij kunnen onmogelijk in moeilijkheden komen, nu het College van Dagelijksch Be stuur verklaart het aanwezen van dien post niet te zullen aanmerken als eene beslissing daaromtrent, zoodat niet tot eene benoeming zal worden overgegaan, dan nadat de Raad daartoe nader besloten heeft. Men ver menigvuldigt slechts het werk door dezen post onder de Onvoorziene Uitgaven te brengen, want als later het voorstel aangenomen wordt, moet men dan weêr een besluit nemen om den post over te brengen. Na de gedane verklaring blijft de Raad geheel vrij, waar de post ook geboekt staat. De heer Van der Hoeven. Mijn voorstel strekt niet om die 1000 te brengen onder de Onvoorziene Uitgaven, maar ze geheel van de be grooting te schrappen. Wij zullen in '86, volgens de berekening van de Commissie van Financiën, 148500 aan Hoofdei. Omslag moeten op brengen, en nu zal, wanneer wij die 1000 schrappen, daarvan het ge volg zijn, dat dit bedrag wordt gereduceerd tot ƒ147500. Ziedaar het praktisch resultaat van mijn voorstel. De Voorzitter. Indien het voorstel tot opheffing wordt verworpen en de leeraar wordt toegestaan, zullen wij die 1000 op de begrooting moeten brengen en zou de inkomstenbelasting moeten worden verhoogd. Wordt daarentegen het voorstel aangenomen, dan zal er gelegenheid zijn om het art. inkomstenbelasting nog met die 1000 te verminderen. De beslissing zal, lang vóór dat het kohier over 1886 gereed is, in een of anderen zin genomen zijn. Welk verschil bestaat er nu of men het nu doet of eenige maanden later. Ik geef toe, dat als de post er niet op stond, ik niet noodig zou vinden hem er op te brengennu hij er ech ter eenmaal in opgenomen is, acht ik het beter hem te laten staan. In stemming gebracht wordt het amendement van den heer Van der Hoeven met 15 tegen 9 stemmen verworpen. Voor stemden de heeren Van Hoeken, Van der Hoeven, De Geus, Cock, Buys, Van Dissel, Zaaijer, Juta en Bredius. Volgn. 145147 worden goedgekeurd. Hoofdstuk VII wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd. Volgn. 148 wordt goedgekeurd. Volgn. 149. Art. 2. Kosten van de Gemeente-Apotheek. De Voorzitter. Tegen de verhooging met 300 van de jaarwedde van den gemeente-apotheker zijn door de Commissie van Financiën be denkingen gemaakt. Verlangt ook iemand daarover het woord? De heer Verster. Ik kan mij niet vereenigen, M. de V., met de gronden waarop de Commissie van Financiën geen termen vindt om het tractement van den gemeente-apotheker te verhoogen. Zij zegt dat de nieuwe toestand die zal geboren worden, slechts eenig meerder toezicht zal vorderen. Ik houd mij overtuigd dat de nieuwe regeling wel degelijk tot meer werkzaamheden voor den gemeente-apotheker zal aanleiding geven en daarom zou ik het niet anders dan billijk vinden dat in die zelfde mate zijne bezoldiging werd verhoogd. Ik zal dus gaarne mijne stem aan het voorstel van Burg. en Weth. geven. De heer Zaalberg. Ik ben van het tegenovergestelde denkbeeld, M. de V.! Ik geloof niet dat de apotheker eene vermeerdering van tractement noodig heeft. Hij zal een tweeden bediende krijgen op een jaarwedde van 700, en als dat iemand is die de vereischte bekwaam heden heeft, dan worden de omvang der betrekking en het toezicht niet zoo belangrijk uitgebreid, dat daarvoor verhooging van jaarwedde ver- eischt wordt. De apotheker zal nu ruim 7000 recepten meer ter bereiding ontvan gen, doch daartegenover staat dat hij een tweeden bediende zal hebben, aan wien het gereed maken der recepten ook zal worden opgedragen. Nu heeft hij volgens het verslag over 1884 metéén bediende ruim 16800 recep ten te bereiden en als de recepten ten behoeve van de R. C. armen, ten gevolge van de gewijzigde regeling, ook ter gereedmaking aan den stadsapotheker zullen worden opgedragen, dan zullen ruim 23800, doch dan door drie personen, gereed te maken zijn, zoodat de apotheker en zijn bediende dan elk voor zich zelf minder recepten zullen hebben te bereiden dan nu. Ik zie daarom niet in, dat het noodig is zijn tractement met 300 te verhoogen, te meer nog daar zijn tegenwoordige jaarwedde niet gering is te noemen en reeds voor eenige jaren is verhoogd geworden. De heer Knappert. Wanneer het toch waar is, M. de V., dat de gemeente-apotheker, door de verandering die zal plaats grijpen, meer werk heeft gekregen, zal de belooning eenigszins dienen te worden ver hoogd. Wellicht is 300 wat veel en stel ik daarom voor de verhooging te bepalen op ƒ150. Dit voorstel wordt niet voldoende ondersteund en komt alzoo niet in behandeling. De Voorzitter. Een enkel woord ter verdediging van het voorstel. Ik ben het in zooverre met den heer Zaalberg eens, dat het totaal aantal recepten over drie personen verdeelende, de gemeente-apotheker voor zijn aandeel geen vermeerdering van werk heeft; maar zijne verantwoor delijkheid is de helft grooter geworden. Hij blijft de verantwoordelijke chef van de apotheek en nu valt het toch niet tegen te spreken, dat in zooverre zijn werk vermeerderd is dat hij veel meer toezicht heeft te houden. Het kwam ons, voorgelicht door personen die wij moeten aan nemen als bevoegde beoordeelaars voor, dat de toch op zich zelf niet hooge som van ƒ300 eene billijke belooning was voor dat vermeerderd toezicht en die meerdere verantwoordelijkheid. De heer Juta. Een enkel woord slechts om te waarschuwen tegen die telkens op de begrooting terugkeerende posten voor verhooging van trac- tementen, loonen enz.men dient hiermee uiterst voorzichtig te wezen. Men moet niet vergeten, dat ofschoon het betrekkelijk kleine posten zijn, zij eenmaal aangenomen zijnde, elk jaar terugkeeren en dat zij bij elkaar opgetrokken na verloop van jaren een groot bedrag op de begrooting vormen. Ik heb die verschillende sommetjes over een tijdsverloop van tien jaren opgeteld, en ben tot een totaalcijfer van ƒ13400 gekomen. Nu zal men mij toch toegeven dat tien jaren in het leven eener ge meente geen groot tijdsverloop is, en dit totaalcijfer der verhoogingen tot voorzichtigheid moet stemmen bij het overwegen der voorstellen tot nieuwe verhoogingen. Bij genoemd bedrag is niet gerekend op de verhoogingen van het on derwijs. Men zij dus voorzichtig, en late zich niet te licht tot 't toe staan van die kleine sommetjes overhalen, welke jaar in jaar uit op de begrooting terugkomen. De heer Was. Ik wensch even tegen deze beschouwingen op te komen, alsof het werk van den Gemeente-apotheker belangrijk zou worden vermeer derd. Ik geloof, dat de toestand eenigszins anders ismijne meening is, dat hij tot nu toe juist te weinig werk heeft gehad door de toevallige omstandigheid dat een gedeelte zijner taak, tengevolge van het contract met de Wed. Coebergh, aan een ander was opgedragen. Als ik de ver klaringen van bevoegden gelooven mag, dan zal de vermeerdering van het aantal recepten, met omstreeks 7000, hem volstrekt niet te veel werk geven. Het komt mij voor, dat het nog twijfelachtig is, of de vermeerde ring van het personeel met één bediende wel noodig isdoor bevoegde deskundigen is mij medegedeeld, dat de gemeente-apotheker met zijn tegenwoordig personeel, 24000 recepten op zijn gemak kan afwerken. Wat hiervan zijn moge, verhooging der jaarwedde acht ik niet gemoti veerd. De apotheker geniet toch reeds een aardig inkomen, nl. 1500 tractement, 200 voor vuur en licht, 200 voor het schoonhouden der lokalen en 50 voor een dienstbode en bovendien vrije woning. Mij dunkt, dat dit een behoorlijk tractement is voor een gemeente-ambtenaar, die niet met werk overladen is. Ik kan natuurlijk over den aard der betrekking geen oordeel vellen, maar ik ga af op verklaring van bevoegde personen, die mij verzekerd hebben, dat het werk van den gemeente-apotheker, met het oog op den tweeden bediende, eer vermindert dan toeneemt. De Voorzitter. Ik verklaar mij ook onbevoegd om zelf in deze quaestie een oordeel te vellen, en ga dus af op hetgeen ons van bevoegde zijde is medegedeeld, dat belangrijk verschilt van de opinie der deskundigen die den heer Was voorlichtten. Den heer Juta heb ik niet in de rede willen vallen, maar ik moet toch opmerken dat hij het artikel niet heeft bestreden, maar algemeene be schouwingen over, of liever tegen tractements-verhooging heeft gevoerd wat hij gezegd heeft kan volkomen juist zijn, terwijl toch even juist had kunnen zijn dat de bezoldiging van den gemeente-apotheker nu verhoogd moest worden. Indien niemand verder over dit artikel het woord wenscht te voeren, zal ik nu in stemming brengen het voorstel om den post met f 300 te verminderen. Het voorstel wordt met 18 tegen 6 stemmen aangenomen. Tegen

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1885 | | pagina 10