57
der rente en de verdere uitgaven ter zake van de school bij voortduring
zoude worden te gemoet gekomen. Zij kon noch mocht de mogelijkheid
onderstellen dat ooit door de Wetgevende Macht een zoodanig ingrijpende
maatregel zoude worden genomen, waardoor de Regeering verhinderd zoude
worden aan de gedane toezegging gevolg te geven en genoodzaakt tot de
zeker voor haar onaangename taak om het subsidie in te trekken.
Ware zulks het geval geweest en had men eenigszins kunnen vermoe
den dat het subsidie slechts gedurende eenige jaren zoude worden uitge
keerd, dan zoude voorzeker op andere en voor de gemeente-financiën min
der bezwarende wijze in de behoefte aan uitbreiding van het hier bedoeld voort
gezet onderwijs aan meisjes zijn voorzien. Zulks blijkt ten duidelijkste uit de
discussiën gevoerd in de zitting van 14 Juli 1879 naar aanleiding van het
voorstel tot oprichting der school.
De Meisjesschool Ist® klasse moest worden gesplitst en het was niet
doenlijk het hoofd der school bij voortduring te belasten met de leiding
van de beide afdeelingen, waaruit die school bestond.
Bovendien moest in meerdere localiteit worden voorzien, daar de be
staande school het groot aantal leerlingen niet meer kon bevatten. Ware
alstoen niet besloten tot de stichting van eene Burgerschool, dan zoude
alzoo moeten zijn overgegaan tot de oprichting van eene tweede Meisjesschool
voor uitgebreid of voortgezet lager onderwijs. Van de oprichtingskosten
en verdere jaarlijksche uitgaven voor het onderwijzend personeel zoude alsdan
eene Rijksbijdrage zijn genoten van 30 percent, zoodat de uitkeering van
een jaarlijksch subsidie van 4 a f 5000 voor de Hoogere Burgerschool
voor het Rijk wellicht financieel voordeeliger of althans niet bezwarender
was dan de wettelijke verplichting tot uitbetaling der bijdrage van 30 °/0
bovenbedoeld.
Bovendien worde niet uit het oog verloren dat, al mocht dan ook het
subsidie voor de Burgerschool wellicht iets meer bedragen dan de
30 van de kosten der lagere school die, bij gemis van eene Burger
school, had moeten worden opgericht, die meerdere uitgave in alle opzichten
zoude zijn gerechtvaardigd, daar toch de Staat zich ongetwijfeld niet be
hoort te onttrekken aan de ondersteuning ook van dit deel der vrouwe
lijke opvoeding.
Inmiddels is destijds niet besloten tot de oprichting van eene tweede
school voor uitgebreid lager onderwijs maar, op grond van het toegezegd
subsidie, tot stichting van eene Hoogere Burgerschool voor Meisjes en
zijn mede met het oog op den financiëelen steun van het Rijk de
noodige kapitalen beschikbaar gesteld voor het bouwen van een nieuw
schoollokaal.
De gemeente heeft aan de wenschen der Regeering ten aanzien van
de inrichting der school geheel voldaan en de betrekkelijke bepalingen
hebben dan ook de goedkeuring der Regeering mogen verwerven. De ge
meente heeft harerzijds hare verplichtingen uit de overeenkomst voort
vloeiende in alle opzichten nagekomen en nu kan, onzes inziens, niet
worden aangenomen dat de Wetgevende Macht zal blijven volharden bij
het ten vorigen jare genomen besluit, waardoor de Regeering wordt
verhinderd aan de wederkeerig op haar rustende verplichting te voldoen.
liet geldt hier eenigermate een schuld van eer, m. a. w. eene verplichting
voortvloeiende uit eene overeenkomst waarvan de nakoming niet in rech
ten kan worden gevorderd, en wij mogen niet onderstellen dat de Neder-
landsche Wetgever zich bij voorduring aan de erkenning en voldoening
van die schuld zoude willen onttrekken.
Wij zijn er daarom vast van overtuigd dat, wanneer de bevoegde
macht fe dezer zake voldoende wordt ingelicht en opmerkzaam gemaakt
op de wijze waarop onze Hoogere Burgerschool voor Meisjes is tot stand
gekomen, de Regiering wederom in staat zal worden gesteld aan hare
verplichting, al zij het dan ook eene verplichting tot welker vervulling
de tusschenkomst van den rechter niet kan worden ingeroepen, te voldoen
en het subsidie alzoo weder zal kunnen worden uitgekeerd.
Hiervoor bestaat te meer aanleiding nu de gemeente door de onlangs
in art. 240 der gemeentewet gebrachte wijziging (uitkeering van het
4/- der personeele belasting) eene zoo belangrijke vermindering harer
inkomsten zal moeten ondergaan; een verlies dat jaarlijks meer zal worden
gevoeld, daar het aandeel der gemeente in genoemde belasting telken
jare met een bedrag van ongeveer f 2000 vermeerderde, terwijl die
meerdere opbrengst alsnu geheel komt ten bate van het Rijk.
Op grond van een en ander geven wij Uwe Vergadering in overweging
te besluiten dat een adres zal worden gericht aan de Tweede Kamer der
Staten-Generaal, waarin wordt verzocht het Rijkssubsidie van f 5000
's jaars aan deze gemeente ten behoeve van de Hoogere Burgerschool
voor Meisjes, toegestaan bij Kon. Besluiten van 14 April 1881 no. 9 en
8 Februari 1883 no. 6, wederom op de Rijksbegrooting te willen brengen.
Mocht Uwe Vergadering daartoe besluiten dan zouden wij U tevens
in overweging wenschen te geven om in dit geval af te wijken van de
bepaling van art. 22 van het Reglement van Orde, krachtens welke een
adres moet worden ontworpen door eene Commissie uit den Raad en
spoedshalve aan ons college op te dragen het adres namens Uwe Vergade
ring en ter uitvoering van het genoemd besluit aan de Tweede Kamer
der Staten-Generaal in te dienen.
Het is toch in alle opzichten wenschelijk dat, wanneer tot het indienen
van het adres wordt besloten, dat adres naar de bevoegde macht worde
verzonden vóór de Rijksbegrooting in de afdeelingen wordt onderzocht,
terwijl dat onderzoek wellicht zoude kunnen plaats hebben alvorens
het adres in eene nadere zitting door Uwe Vergadering is vastgesteld.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 141. Leiden, 3 October 1885.
Nadat ons voorstel aangaande het subsidie voor de Hoogere Burgerschool
voor Meisjes was vastgesteld, vernamen wij dat de sectiën der Tweede
Kamer van de Staten-Generaal reeds op Maandag 5 October a. s. bijeen
komen ter behandeling van de Rijksbegrooting.
Wij hebben uit dien hoofde besloten spoedshalve een adres als in onze
bovenaangehaalde voordracht bedoeld, vanwege ons college aan de Tweede
Kamer in te dienen, vertrouwende daarmede in het belang der gemeente
te hebben gehandeld.
Wij geven Uwe Vergadering alsnu in overweging de indiening van het
adres door ons college met Uwe goedkeuring te bekrachtigen en daarvan
aan de Tweede Kamer mededeeling te doen.
Aan den Gemeenteraad. Burg en Weth. van Leiden.
Te Leiden ter Boekdrukkerij van A. VV. SIJTHOFF.