Aan den Gemeenteraad van Leiden. De ondergeteekende verzoekt UEd. Achtb. toestemming, tot het dempen der sloot voor het perceel, door hem aangekocht aan den Hoogen Rijndijk, onder Zoeterwoude, onmiddellijk grenzende aan de remises van de Leidsche Paardentram, bekend bij bet kadaster als een gedeelte van sectie A. n°. 3466. Tevens wenscht hij gaarne den eigendom te bekomen van die halve sloot, zoover die langs zijn terrein strekt, makende volgens bijgaand uit treksel van den heer Landmeter eene oppervlakte van 21 M2. van het aan de gemeente Leiden bëhoorende perceel sectie A. n°. 3689. Leiden, 12 September 1885. 't Welk doende, A. N. C. Van Hees. Leiden, 22 September 1885. De Commissie van Fabricage heeft de eer op de hierbij gevoegde requesten van A. J. Rijshouwer en A. N. C. Van Hees te berichten, dat daarbij vergunning gevraagd wordt tot het gedeeltelijk dempen van de sloot langs hunne eigendommen loopende aan den Hoogen Rijndijk, onder de gemeente Zoeterwoude, waarvan de helft toebehoort aan de gemeente Leiden en bij het kadaster der gemeente Zoeterwoude bekend staat onder sectie A. nu. 3689 dat die demping geen bezwaar heeft en integendeel de voortzetting ge- wenscht kan worden geacht, gelijk die ook reeds op sommige plaatsen is geschied, maar onder verplichting tot het leggen van een duiker, 't geen in dit geval onnoodig is, omdat de demping zich bepaalt tot dat gedeelte, dat geen uitwatering bezit, maar dat toch voor afwatering van het voet pad langs den Rijndijk, een zinkput met rooster wordt vereischt. De Commissie stelt derhalve voor, de vergunning tot het dempen te verleenen en den daardoor verkregen grond in eigendom af te staan tegen eën koopprijs van een gulden de centiare en onder verplichting tot het leggen van zinkputten met roosters met voldoende uitloozing op nader aan te wijzen plaats, onder toezicht van den Gemeente architect. 1°. aan A. J. Rijshouwer, ter grootte van drie en vijftig centiaren. 2°. aan A. N. C. Van Hees, ter grootte van een en twintig centiaren, uitmakende een gedeelte van het bovengenoemd perceel sectie A. n°. 3689. Aan heeren Burg. en Weth. De Commissie van Fabricage, der gemeente Leiden. N°. 138. Leiden, 28 September 1885. Onder ovei legging van nevensgaande verzoeken geven wij Uwe Verga dering in overweging, restitutie te verleenen, aan 1°. J. II. Bik, wegens vestiging in de gemeente met 1 September j!., voor een leerling der Jongensschool Ist® klasse 15), over de maanden Juli en Augustus ten bedrage van f 10, 2°. J. J. Commerell, wegens vertrek uit de gemeente met uit. Augustus voor een leerling der Meisjesschool 2da klasse 3), een leerling der Jon gensschool 2da klasse (f 3) en een leerling der Leerschool (f 3), over de maand September ten bedrage van f 3. 3°. Dr. W. C. Van Manen, wegens vestiging in de gemeente met Sep tember jl„ voor een leerling Meisjesschool Ist® klasse 11.25), een leerling Jongensschool Ist® kl. f 11.25) en twee leerlingen leerschool 6), óver de maanden Juli en Augustus ten bedrage van f 9.50, alsmede aan laatstgenoemden adressant te kennen te geven dat krachtens de be staande bepalingen ook bij vestiging in de gemeente tusschentijds voor de Hoogere Burgerscholen het volle schoolgeld verschuldigd is. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Aan den Gemeenteraad van Leiden. Geeft met verschuldigden eerb ied te kennen Johannes Hendrikus Bik, kapitein der genie van het Nederlandsch Oost-Indisch Leger, thans met verlof; dat hij zich met lo. September van dit jaar metterwoon in deze ge meente heeft gevestigd dat een zijner kinderen sedert dien tijd als leerling tot de Jongensschool 1ste klasse is toegelaten dat door hem het verschuldigde schoolgeld voor het bezoeken dier school óver het 3da kwartaal ten volle is betaald: dat hij nochtans meent, op grond van art. 2 der Verordening van 11 November 1880 (gemeenteblad no. 9 van 1882) aanspraak te kunnen maken op gedeeltelijke teruggave van het betaalde schoolgeld. Redenen waarom hij tot uwe Vergadering het eerbiedig verzoek richt, hem teruggave te willen verleenen van hetgeen door hem over het loopende kwartaal te veel werd betaald. 't Welk doende, Leiden, 21 September 1885. J. II. Bik. Aan den Gemeenteraad van Leiden. Geeft met verschuldigden eerbied te kennen J. J. Commerell, deurwaarder bij de directe belastingen dat hij met ultimo Augustus is verplaatst naar Amsterdam, waardoor zijne drie kinderen de openbare school hebben verlaten waarvoor hij het geheele kwartaal heeft betaald. Reden waarom hij de vrijheid neemt zich tot UEd. te wenden met verzoek dat hem één maand restitutie moge worden verleend. 't Welk doende, Leiden, Augustus 1885. J. J. Commerell. Geeft met verschuldigden eerbied te kennen: de ondergeteekende, Dr. W. C. Van Manen, hoogleeraar; dat hij zich met zijn gezin, sedert het begin dezer maand, alhier heeft gevestigd dat vier zijner kinderen zijn geplaatst op gemeentescholen: één (Johanna) bij Mej. Jesse, één (Hugo) bij den Heer Japikse, twee (Daniël en Henricus) bij den Heer Van Dijk, en een vijfde (Elisabet) op de Hoogere Burger school voor Meisjes dat hij werd verzocht, schoolgeld te betalen lo.voor het geheele derde kwartaal, hoewel slechts gedurende één maand onderwijs kan worden genoten; 2o. wat de oudste betreft: over een geheel kwartaal, dat den l®ten September ingaande reeds verstreken was; dat hij bovendien over de voorafgaande maanden schoolgeld verschul digd is in zijn voorgaande woonplaats, evenals „plaatselijke belasting", gelijk hier het schoolgeld voor de H. B. S. wordt geheeten. Redenen waarom hij verzoekt, te worden ontslagen van de verplichting om alhier voor de genoemde kinderen schoolgeld te betalen over de maanden Juni, Juli en Augustus. Leiden, 17 September 1885. 't Welk doende, Aan den Raad der gemeente Leiden. W. C. Van Manen. N°. 139. Leiden, 82 September 1885. Wegens de benoeming van den lieer A. J. Krantz tot lid van den Gemeenteraad, hebben wij de eer, ter aanvulling van het getal leden van het Bestuur buiten den Raad, het volgend dubbeltal aan te bieden lo. den Heer M. W. Jaeger, 2o. den Heer P. Van Bleiswijk Ris. Bestuurderen der Stedelijke Werkinrichting. Aan den Gemeenteraad J. Van Heukelom Jr., Voorzitter, van Leiden. II. C. Juta, Secretaris. N°. 110. Leiden, 1 October 1885. In de Memorie van Toelichting op de ontwerp-begrooting voor 1886 spraken wij de hoop uit dat de Rijkssubsidiën voor de Hooge Burgerscholen voor Meisjes wederom zouden worden hersteld en gaven de wenschelijkheid te kennen dat een daartoe strekkend adres aan de bevoegde macht werd ingediend. Bij nadere overweging zijn wij in deze meening versterkt, terwijl ook bij de behandeling van de begrooting in de sectiën op de mogelijkheid van het herstel van het subsidie voor deze gemeente is gewezen en wij achten het van het hoogste belang dat thans door Uwe Vergadering de noodige stappen worden gedaan ten einde daartoe te geraken. In de zitting van 14 Juli 1879 werd besloten dat in deze gemeente, eene Hoogere Burgerschool voor Meisjes met vijfjarigen cursus zal worden opgericht, wanneer blijken zal dat de hooge Regeering gene gen is daarvoor een subsidie toe te staan in overeenstem ming met die aan andere gel ij ksoortige instellingen ver leen d. Bij missive van den Minister van Binnenlandsche Zaken dd. 26 Februari 1880 werd daarop medegedeeld dat Z. E. bereid was aan den Koning eene voordracht te doen om aan deze gemeente ten behoeve van bedoelde school een Rijkssubsidie van 4000 'sjaars te verleenen eri dat Z. E. bij de te maken regeling en bepaling van het bedrag der schoolgelden wenschte er voor gezorgd te zien dat door de nieuwe inrichting geen schade worde toegebracht aan de belangen der reeds bestaande school voor meer uitge breid lager onderwijs voor Meisjes. Het Reglement der Hoogere Burgerschool werd alsnu in de zitting van 28 October 1880 vastgesteld en de verordeningen regelende het getal, de jaarwedden, de benoeming en het ontslag der leeraressen en leeraren, alsmede de heffing en invordering van schoolgeld in de zitting van 11 November d. a. v. Deze verordeningen werden goedgekeurd respectievelijk bij beschikking van den Minister van Binnenlandsche Zaken van 2 December 1880 en bij Kon. Besluit van 14 April 1881 n°. 6, waaruit bleek dat naar het oordeel der Regeering aan den bij de toezegging van het subsidie uitgedrukten wensch was voldaan. Bij Koninklijk Besluit van 14 Juni 1881 n°. 9 werd daarop met ingang van 1 Juni te voren een Rijkssubsidie van 4000 'sjaars verleend en de school geopend met 1 Juni van dat jaar voorloopig in eenige lokalen van het schoolgebouw op de Oude Vest, die voor dat doel tijdelijk werden ingericht. Op den duur waren deze lokalen echter voor de Meisjesschool niet ge schikt en boden geen genoegzame ruimte aan voor het vermeerderd aan tal leerlingen, zoodat in de zitting van 1 Juli 1882 tot de oprichting van een gebouw voor de Hoogere Burgerschool op de Ruïne werd besloten en daarvoor een bedrag van f 70.000 met inbegrip van f 10.000 voor meu bilair werd beschikbaar gesteld, over welke gelden in haar geheel is be schikt, aangezien de werkelijke uitgaven hebben bedragen f 69999.30. Met het oog op deze aanzienlijke uitgave hebben wij destijds gemeend de tusschenkomst van den Inspecteur van het Middelbaar onderwijs te moeten inroepen, ten einde te bevorderen dat het Rijkssubsidie op ƒ5000 per jaar zoude worden vastgesteld, welk bedrag ook aan andere gemeenten ter zake werd toegekend. Dat verzoek mocht met een gunstigen uitslag worden bekroond, want spoedig daarop ontvingen wij van den Minister van Binnenlandsche Zaken bij brief van 26 Juli 1882 het verblijdend be richt dat de noodige gelden zouden worden aangevraagd om het Rijkssub sidie te brengen op voormeld bedrag en bij missive van de Ged. Staten van 13/17 Februari 1883 werd ons medegedeeld dat bij Kon. Besluit van 8 Februari te voren n°. 6, te rekenen van 1 Januari 1883 het bij Kon. Besluit van 14 Juni 1881 n°. 9, ten behoeve van de Middelbare School voor Meisjes verleend subsidie van 4000 tot wederopzeggens was ver hoogd tot f 5000 'sjaars. Door deze geldelijke toelage werd voorzeker op voldoende wijze tegemoet gekomen aan de financieele bezwaren die met de oprichting en in stand houding der school waren verbonden. Intusschen kon destijds voorzeker niet worden vermoed dat zoo spoedig de bestaande toestand zoude worden omvergeworpen. Bij de behandeling van de Rijksbegrooting voor 1885 toch werden tengevolge van de aanneming met de meerderheid van één stem van een daartoe strekkend amendement, de gelden benoodigd \oor de uitkeering der vastgestelde subsidiën voor de Meisjesscholen eenvoudig van de begrooting geschrapt, door welken maat regel uit den aard der zaak de betrokken gemeentebesturen uit een finan cieel oogpunt in ongelegenheid moesten worden gebracht. Uit het vorenstaande immers blijkt dat, wat onze gemeente althans be treft, de oprichting der school geheel in verband stond met de toezegging van een Rijkssubsidie en dat die school niet zoude zijn tot stand gekomen wanneer geen subsidie ware verleend. De gemeente heeft zich alstoen aanzienlijke uitgaven getroost in het be lang van dit deel van het onderwijs en zelfs een schuldenlast op zich ge nomen ten einde tot de oprichting van een nieuw gebouw te kunnen over gaan, in de gegronde onderstelling dat zij door Rijkshulp in de betaling

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1885 | | pagina 2