GEMEENTERAAD VAN LEIDEN. 41 INGEKOMEN STUKKEN. N°. 109. Leiden, 8 Augustus 1885. Wij hebben de eer aan Uwe Vergadering mede te deelen dat het Kohier der Plaatselijke Directe Belasting thans gereed is en dat de belastbare som bedraagt 5.549.125, zoodat tot de vaststelling kan worden overgegaan. Op de begrooting voor dit jaar is onder Volgn. 6 wegens opbrengst dier belasting geraamd een bedrag van 117.500. Intusschen zal deze post om verschillende redenen moeten worden verhoogd, ten einde te voorko men dat de uitgaven, uit deze begrooting te voldoen, niet uit de gewone ontvangsten kunnen worden bestreden. Vooreerst moet de raming van de winst der Gasfabriek, op Volgn. 30 uitgetrokken op 76000, wegens de prijsverlaging van het gas met 1 April jl. verminderd worden met ongeveer f 14000; vervolgens zal het geraamd Rijkssubsidie voor de Kweekschool voor onderwijzers (Volgn. 48) een be drag van ongeveer 2800 minder opbrengen op grond van de weigering van den Minister van Binnenlandsche Zaken om ook voor de aan de Kweekschool verbonden Leerschool het subsidie van 500/o der kosten be doeld bij art. 12 der wet op het Lager Onderwijs toe te kennen. In de derde plaats is het subsidie voor de Hoogere Burgerschool voor Meisjes ad 5000 (Volgn. 41), blijkens bericht van den Minister van Binnenlandsche Zaken, met 1 October a. s. ingetrokken, zoodat op dit arti kel 1250 minder zal worden ontvangen. Verder is na de vaststelling van de begrooting tot eenige uitgaven be sloten, als o. a. van 3000 voor de verbetering van het Raamland onder Zoeterwoude en van 1000 tot verhooging van het subsidie voor de Stedelijke Werkinrichting, in welke uitgaven door af- en overschrijving van den post voor Onvoorziene Uitgaven is voorzien. Met het oog op een en ander meenen wij in overweging te moeten geven Volgn. 6, Opbrengst der Plaatselijke Directe Belasting, met 21000 te verhoogen en, ten einde de begrooting in ontvangst en uitgaaf te doen sluiten, den post voor Onvoorziene Uitgaven met gelijk bedrag te verhoo gen. Door af- en overschrijving van dien post kan dan later, zoo noodig, in het te kort op andere artikelen worden voorzien. Een suppletoire staat van begrooting strekkende tot verhooging der begrooting met voornoemd bedrag van 21000 wordt hierbij ter vast stelling aangeboden. Het bedrag van de opbrengst der Plaatselijke Directe Belasting wordt alsdan 138500. Tot vinding van dit bedrag vermeerderd met 5 °/0 voor kwade posten zal eene heffing van 2.6 °/0 van het belastbaar inkomen noodig wezen. Dienovereenkomstig is het Kohier door ons opgemaakt tot een gezamen lijk bedrag van 144277.25 en wij stellen U alsnu voor tot de vaststel ling van het Kohier over te gaan. Na bekomen goedkeuring van de Gedeputeerde Staten zal alsdan de heffing kunnen geschieden in 4 termijnen. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. HO. Leiden, 31 Juli 1885. Overeenkomstig de bepaling van art. 219 der wet van den 29sten Juni 1851 (Staatsblad n°. 85), hebben wij de eer aan Uwe Vergadering over te leggen de rekening en verantwoording der inkomsten en uitgaven dezer gemeente, over het jaar 1884 met de daarbij behoorende bescheiden, die ons volgens art. 115 dier wet door den Gemeente-ontvanger op den 14den Juli 1885 ter hand zijn gesteld. Naar aanleiding daarvan nemen wij de vrijheid U tot toelichting dezer rekening mede te deelen, dat de gelden, welke bij het sluiten der gemeente rekening over het jaar 1883 ter voldoening van de kosten voor de fundeering van het gedenkteeken voor Leiden's ontzet ad 551.50, van de achterstallige coupons der aangegane geldleening ten bedrage van ƒ76, en van de nog uit te voeren werken aan de nieuwe Iloogere Burgerschool voor Meisjes ad 4131.33 en het nieuwe Gymnasium ad 3423.71 als ter aanzuivering van de nadeelige sloten der trekpaden sedert 1878 tot en met 1883 ad 28925 en tot kapitaal belegging van de door de Kweek school voor Zeevaart afgeloste kosten van aanplemping van grond ten be hoeve dier inrichting ad 277 onbetaald waren gebleven en waarvan de betaling bij besluit Uwer "Vergadering in dato 28 Augustus 1884, goed gekeurd den 308ten September 1884 ten laste van het artikel „onvoorziene uitgaven" der begrooting van 1884 was aangewezen, thans zijn voldaan en verantwoord onder volgn. 179 van hoofdstuk, XI met uitzondering even wel van genoemd bedrag ad 277, hetwelk reeds in aanmerking is ge nomen bij de berekening van de te kapitaliseeren gelden van den dienst 1884, onder volgn. 173 van hoofdstuk X. Vervolgens deelen wij U mede: 1°. dat van de beschikbare gelden ad 3210.57 op den post „kosten van gemeenschappelijke zaken enz." volgn. 169, alsnog gevonden moet worden het nadeelig slot der rekening van het onderhoud der trekpaden over 1884, vermits de tegen den pachter van den tol aan het Delftsche trekpad ingestelde rechtsvordering, waartoe machtiging werd verleend bij Raadsbesluit van den 18den October 1883, nog niet is beëindigd, waardoor de vereffening van dat saldo alzoo niet heeft kunnen plaats hebben 2°. dat op volgn. 158 van hoofdstuk IX alsnog te betalen valt eene som van 143 wegens in te vorderen coupons, verschenen 1 Juli 1884 en 1 Januari 1885, uitmakende met de nog in te wisselen coupons ad ƒ2 van den dienst 1883, een bedrag van 145; terwijl uit den post Aflos sing van de bijzondere geldleening een bedrag van ƒ3000 gevonden moet worden voor 3 stuks uitgeloote doch niet ingewisselde obligatiën, elk ad 1000 van de aangegane geldleening; 3°. dat van de som ad 76845.57, die bij de goedkeuring der rekening van 1883 van de geldleening op den dienst 1884 is overgebracht, in dat jaar reeds is beschikt over een bedrag van 4500 voor het verlengen van het riool der Langebrug van de Zonneveldsteeg tot het Steenschuur, ingevolge Raadsbesluit van 4 October 1883 en over een bedrag van 4135 voor de werken in zake de demping en rioleering van de sloot langs den Stationsweg, blijkens Raadsbesluit van den 27eten Maart 1884, zoodat een som van 68210.57 beschikbaar blijft voor het doen van buitengewone uitgaven waaromtrent nog geen besluit genomen is. Deze genoemde bedragen, hoezeer in de begrooting voor het dienstjaar 1884 begrepen, konden evenwel vóór het sluiten der gemeente-rekening van dat jaar niet worden uitgegeven. Dientengevolge nemen wij de vrij heid aan Uwe Vergadering ter vaststelling over te leggen een suppletoire begrooting, strekkende om een bedrag ad 6355.57 te vinden uit het ge deelte van het vermoedelijk beschikbaar overschot van den dienst 1884 en het artikel „onvoorziene uitgaven" der begrooting voor 1885 met ge noemde som te verhoogen, alsmede een staat bedoeld bij art. 14 der voorschriften, betreffende de gemeente-rekening, om bedoelde uitgaven recht streeks uit den alsdan verhoogden post van onvoorziene uitgaven te voldoen en tevens mede ter vaststelling aan te bieden een suppletoire begrooting, ten einde op den dienst 1885 over te brengen de som ad 68210.57 die, zooals reeds is medegedeeld, van de geldleening alsnog beschikbaar is, doch waaraan nog geen bestemming is gegeven. Ter opheldering van het verschil tusschen de eindcijfers der begrooting en die van de rekening zij verder het volgende opgemerkt. Beginnende met de ontvangsten blijkt dat minder is ontvangen eene som van ƒ79078.81, daar het totaal bij de begrooting is geraamd op de som van ƒ809504, welke som evenwel krachtens Raadsbesluiten van 27 Maart, 17 Juli, 28 Augustus, 11 September 1884 en 15 Januari 1885 goedgekeurd door de Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland den 15 April, 29 Juli, 30 September, 15 September 1884 en 24 Februari 1885 is ver hoogd met een bedrag van ƒ135782.61 en alzoo gebracht op 945286.61 terwijl werkelijk is ontvangen de som van f 866207.80. De posten, waarop minder ontvangen is dan de daarvoor op de begroo ting geraamde sommen, bestaan in de navolgende als: Hoofdstuk II, afd. I, volgn. 6. Plaatselijke directe belasting, 404.78 Idem bij suppletoire kohier. 409.45 Hiervoor is op de begrooting geraamd. 128700. Vermeerderd met 5 °/0 voor kwade posten. 6435. Zoodat geheven moest worden 135135. Het totaalcijfer van het kohier bedraagt slechts t 134412.68 dus minder dan geheven moest worden 722.32 Voor de suppletoire kohieren is geraamd een bedrag van2500. terwijl de totaalcijfers bedragen 2185.69 dus minder dan de raming314.31 Samen 1036.63 Hoofdstuk II, afd. IV, volgn. 9. Opbrengst van brug-, kaai-, haven-, kraan-, sluis-, dok-, boom- en veergelden 407.37| Door de gedeeltelijke vernieuwing van de Schrijversbrug is de bovenbouw dier brug eenigermate hooger geworden. Het gevolg hiervan is geweest dat sommige vaartuigen, welke vroeger aan de betaling van bruggeld onderhevig waren, thans die brug kunnen passeeren zonder dat deze vooraf geopend behoeft te worden, hetgeen voornamelijk een mindere opbrengst op den post heeft teweeg gebracht. Ook de mindere scheepvaartbeweging, die alhier in het af - geloopen jaar is waargenomen, heeft tot deze vermindering bijged ragen. Hoofdstuk II, afd. IV, volgn. 12. Opbrengst voor het gebruik of genot van openbare gemeentewerken, bezittingen of inrichtingen en dat van door of van wege het gemeen tebestuur verstrekte diensten, niet bedoeld in de voor gaande artikelen265.011 De mindere opbrengst op dit artikel is een gevolg van de weinige herstellingen der straten, welke tengevolge van het leggen of verleggen van gas- en duinwaterpijpen en rails van den Tramway hebben plaats gehad en waarvan de kosten wegens arbeidsloonen en verbruikte materialen door de Gasfabriek, de duinwater- en tramway-maatschappijen worden vergoed. Hoofdstuk II, afd. IV, volgn. 13. Leges en voordeelen der Gemeente-Secretarie, alsmede voor verrichtingen van den ambtenaar van den Burgerlijken Stand volgens art. 5 der wet van 23 April 1879 (Staatsblad n°. 72) 200.07| In verband met de ontvangsten over 1882 is ter zake geraamd 1500. De werkelijke ontvangsten bedragen 1299.92|, zoodat de legesgelden minder hebben opge bracht 200.072, veroorzaakt door het minder aantal huwelijken op buitengewone dagen of uren voltrokken. Hoofdstuk II, afd. IV, volgn. 15. Opbrengst van school geld Middelbaar onderwijs1016.25 Hoofdstuk II, afd. IV, volgn. 16. Idem (Lager onderwijs) 1056.70 17. Idem (Bewaarschool) 128.35 Voor het Middelbaar onderwijs is de mindere opbrengst voornamelijk gelegen in het verlaten van de school vóór het laatste kwartaal is ingetreden, waardoor slechts voor 9 maanden van het jaar aan schoolgeld geind wordt. Voor het lager onderwijs is die vermindering hoofdzakelijk toe te schrijven aan het minder aantal leerlingen op de scholen der lste klasse, terwijl het minder aantal kinderen op de bewaarscholen de opbrengst van schoolgeld beneden de raming heeft doen houden. Hoofdstuk II, afd. IV, volgn. 18. Ontvangsten wegens het bezichtigen van het Museum in de Lakenhal. 40.10 Hoofdstuk II, aid. V, volgn. 20. Belasting op de honden. 33.75 22. lJkloon op de botervaten. 45.15^ Hoofdstuk III, volgn. 23. Huur ol pacht van landen en landerijen235, Wegens nader te verhalen gebleven huur van het land gelegen in den Boschhuizerpolder onder Zoetèrwoude.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1885 | | pagina 1