34 ming van „Diverse Onkosten" tot een bedrag van 808.16|, terwijl „Onderhoud van Gebouwen ad f 1349.911 en „Verschillende Benoodigdheden 6509.13^ van de Rekening en Verantwoording, in eens in het gedrukt Verslag te voorschijn komen onder de benaming van „Leverantiën en Reparatiën" tot een bedrag van 7859.05. Ten einde voortaan de verschillende posten beter met elkander te kun nen vergelijken, en in het vervolg het onderzoek meer gemakkelijk te maken, meende Uwe Commissie dit onder de aandacht van H.H. Com missarissen te mogen brengen. Overigens maakt Uwe Commissie geene bedenkingen om de rekeningen goed te keuréh de Exploitatierekening in ontvangst tot een som van 293795.24 in uitgaaf 262148.28 Saldo 31646.96 de Rekening van het Uitbreidings- en Vernieuwingsfonds: in ontvangst tot een som van 17923.93| in uitgaaf 11829.95 Saldo f 6093.98| onder bepaling dat H.H. Commissarissen in hunne eerstvolgende rekening dë beide saldo's zullen verantwoorden. Wat het batig saldo betreft dat, volgens de exploitatierekening 84066.22 bedraagt, dit stellen wij U voor in de gemeentekas te storten. Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën enz. N°. 95. Leiden, 29 Juni 1885. Ingevolge art. 2 der Verordening houdende reglement van de Bank van Leening (Gem.blad n°. 9 van 1874) wordt hiernevens aangeboden eene in alphabetische orde gestelde voordracht voor de benoeming van eenen Commissaris dier inrichting, ter vervulling van de vacature wegens de periodieke aftreding van Mr. C. Cock: als: Mr. C. Cock, Mr. H. Van der Hoeven en Mr. S. Le Poole. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden flo_ 96 Leiden, 2 Juli 1885. Aangezien de toevloed van beleeners aan onze Bank in de laatste maanden zoo belangrijk is toegenomen, dat het op den duur hoogst moeilijk wordt op geregelde wijze in de behoeften van den dienst te voorzien, meenen wij dat er nu afdoende redenen bestaan om, gebruik makende van de bevoegdheid bij art. 23 van het door den Koning goedgekeurde reglement toegekend, over te gaan tot de oprichting van hulpkantoren. Wij hebben daarom de eer Uwe Vergadering voor te stellen op een nader te bepalen tijdstip twee van die hulpkantoren te vestigen en wel op den voet geregeld bij het hier nevensgaande ontwerp-reglement. Wij wenschen deze vestiging beschouwd te hebben als eene proef, op zoo eenvoudig mogelijke wijze ingericht, opdat de Raad, zonder bezwa rende verplichtingen voor de toekomst te aanvaarden, op deze proef zou kunnen terugkomen zoodra hem dit noodig zal toeschijnen. In overeenstemming met dit plan worden de beambten van de hulp kantoren niet in vasten dienst aangesteld en ontvangen zij ook geen ander loon dan een deel van de inkomsten, welke het hulpkantoor zal afwerpen. Geldelijke verplichtingen van noemenswaardige beteekenis zullen alzoo voor de gemeente uit de vestiging van de hulpkantoren niet voort vloeien, behalve de verplichting om aan de Bank de kapitalen te ver strekken, welke voor de exploitatie van de hulpkantoren noodig zijn, maar de renten van die kapitalen worden door de interessen, welke de belee ners opbrengen, ruimschoots gedekt. Wij hebben gemeend in het bijgaande ontwerp-reglement in geene bij zonderheden te moeten treden omtrent de inrichting van de comptabiliteit bij de hulpkantoren, aangezien alleen de ervaring kan leeren, hoe die het best moet worden ingericht en dus het Bestuur der Bank de vrijheid niet kan ontberen om op de voorschriften daaromtrent zoo dikwijls en zoo spoedig terug te komen als noodig zal blijken. Trouwens art. 5 alin. 4 van het Reglement geeft daaromtrent reeds aan Commissarissen de noo- dige bevoegdheid. Wij meenen ons op dit oogenblik daarom tot de vestiging van twee hulpkantoren te moeten bepalen omdat bij de oprichting van meerdere de inkomsten van elk kantoor niet meer voldoende zouden zijn om daaruit alle kosten van administratie te dekken en dus het nemen van eene proef zonder gevaar voor beduidende verliezen mogelijk te maken. Commissarissen van de Bank van Leening, J. T. Boys, Voorzitter. Aan den Gemeenteraad. W. De Jongh, Secretaris. REGLEMENT voor de hulpkantoren van de Bank van Leening te Leiden. Art. 1. Naast en te gelijk met het hoofdkantoor worden voor het beleenen en lossen van panden voorloopig en tot daaromtrent nader mocht worden beslist, opengesteld twee hulpkantoren, door de letters A. en B. van elkander en van het hoofdkantoor onderscheiden. Zij vormen met het hoofdkantoor een onafscheidelijk geheel en zijn voor het beleenen en lossen van panden, behoudens de hier volgende bepalingen, gebonden aan al de regelen, voorkomende in het Reglement van 12 Juli/20 November 1873. Art. 2. De hulpkantoren zijn geopend: gedurende de maanden November, Decem ber, Januari en Februari: het eene van des morgens 9 tot 'smiddag 3 en des avonds van 6 tot 9 uren, het andere van des morgens 9 tot 's middags 12 en des avonds tot 9 uren, gedurende de overige maanden van het jaar, het eene van 's morgens 8>/2 tot 's middags 3 en des avonds van 6 tot 9 uren, het andere van 's morgens 8»/i tot 's middags 12 en des avonds van 3 tot 9 uren. Op den Zaterdagavond blijven de beide kantoren zoowel des zomers als des winters opengesteld tot halfelf of zooveel langer als noodig is om het publiek, op het sluitingsuur aanwezig, van dienst te zijn. Art. 3. De panden, in de hulpkantoren beleend, worden, naar de soort van de in onderpand gegeven voorwerpen, op de daarvoor bestemde plaats zorg vuldig bewaard. Met uitzondering van de panden beleend tegen tien gulden en daar boven, welke daags na de beleening naar het hulpkantoor worden over gebracht, blijven de panden zeven dagen in het hulpkantoor bewaard. De binnen dien tijd niet geloste panden worden op den achtsten dag naar het hoofdkantoor verzonden, na vooraf op het tegeneinde van den pand brief, in volgorde van de op de lijst openstaande panden, een banknommer te hebben verkregen, overeenkomende met dat, hetwelk de hiervoor be stemde kolom van het register aanwijst. In onderscheiding van de op de lijsten doorgehaalde weekpanden worden zij bankpanden genoemd. Art. 4. De panden, overeenkomstig het voorgaande artikel in het hulpkantoor teruggebleven, worden zoolang zij zich daar bevinden en dus gedurende de eerste zeven dagen na de beleening uitsluitend bij dat kantoor gelost en wel dadelijk en op de eerste aanvrage tegen overgifte van den pand brief en kwijting van de verschuldigde hoofdsom en rente. Panden voor meer dan tien gulden beleend of die langer dan zeven dagen onafgehaald bleven, worden gelost, naar verkiezing van den daarop rechthebbende, of dadelijk aan het hoofdkantoor bf aan het hulpkantoor waar de leening plaats had, binnen 24 uren na de daartoe gedane aanvrage. De aanvrager ontvangt in het laatste geval een bewijs van de over gifte van den pandbrief en van de betaling der verschuldigde gelden, dat daags daarna, bij de afhaling van het pand moet worden ingetrokken. Art. 5. Van de panden, in het hulpkantoor gelost, blijven de ingetrokken be wijzen of kortebrieven in dat hulpkantoor bewaard. De langere deelen van den brief, die aan de panden waren gehecht, worden eiken dag bijeengevoegd en met de afzonderlijke nota's, vermel dende aantal, kapitaal en interest, naar het hoofdkantoor verzonden. De lijsten van beleening en lossing worden dagelijks, vóór de verzending der panden, door den hoofdbeambte onderteekend. Art. 6. De pandbrieven door de hulpkantoren aan het hoofdkantoor ter lossing aangeboden, gaan vergezeld vau een lijst, vermeldende het aantal, de voorgeschoten sommen en den interest. Art. 7. Commissarissen van de Bank van Leening bepalen welke registers in het belang eener goede contróle aan de hulpkantoren zullen worden ge houden, stellen het model van die registers vast en geven de noodige voorschriften omtrent hunne geregelde afsluiting. Art. 8. Ter behoorlijke voorziening in den dienst zijn aan elk hulpkantoor werk zaam een hoofdbeambte en een tweede beambte, terwijl een bediende, meer in het bijzonder met de loopende werkzaamheden belast, aan de beide kantoren gezamenlijk verbonden wordt. Art. 9. De beambten in het vorige artikel bedoeld, behooren niet tot de vaste ambtenaren van de Bank van Leening, maar blijven slechts zoo lang in haren dienst werkzaam als de gemeenteraad de hulpkantoren handhaaft. Commissarissen zijn nogtans bevoegd den dienst bij de hulpkantoren op te dragen aan een der vaste beambten van het hoofdkantoor en hem aldaar tijdelijk door een ander te vervangen. Art. 10. De beambten worden op aanbeveling van den controleur benoemd, ge schorst en ontslagen door Commissarissen, i Art. 11. De eerste en tweede beambte stellen, alvorens hunne bediening te aan vaarden, ten genoege van Commissarissen zakelijken of persoonlijken borg tocht, en wel de eerste beambte tot een bedrag van ƒ6000 en de tweede van 2000. Art. 12. Van het administratielocfn vervalt één vierde gedeelte aan de Bank, terwijl het overblijvende drie vierden gedeelte aan de beambten van het hulpkantoor waar het is ingevorderd, als loon voor hunne diensten ten goede komt, en wel aan den eersten beambte 55 percent, aan den tweeden 35 percent en aan den bediende het overschot van het aan elk der beide kantoren voor de beambten beschikbare deel. Art. 13. Het hulpkantoor wordt gehouden in de woning van den hoofdbeambte, die voor de keus van die woning en van de daarin voor kantoor en berg plaats van panden in te richten lokalen gehouden is aan de goedkeuring van Commissarissen. Mochten voor de eerste inrichting van die lokalen eenige buitengewone werken noodig zijn, dan worden die van wege de Bank uitgevoerd. Als huur van het hulpkantoor en van de bewaarplaats der panden ont vangt de hoofdbeambte uit de Bankkas 325, en als schadeloosstelling voor het verwarmen, verlichten en schoonhouden dier lokalen 100 sjaars. De kosten van verzekering der panden komen ten laste van de Bank en van harentwege wordt aan de hulpkantoren al het materieel verstrekt, dat zij voor het voeren van hun beheer noodig hebben. Art. 14. Is buitengewone hulp noodig, dan zijn Commissarissen bevoegd daarin te voorzien, mits zij tot belooning van die hulp en van alle bijzondere

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1885 | | pagina 4