40: hebben het tverk goed te kunnen uitvoeren, men het nu moet doen. Heeft iemand bezwaar tegen het voorstel, waarbij Burg. en Weth. ge machtigd worden om het land voor den'overblijvenden tijd per week te verhuren Niemand het woord verlangende, wordt het voorstel zonder hoofdelijke stemming aangenomen. 6°. Adres van de Curatoren van het Gymnasium. Dit adres luid als volgt: Leiden, 22 April 1885. Naar aanleiding van de studentenfeesten, die van Maandag 22 Juni a. s. af, gedurende eene week zullen worden gevierd, en hun te verwachten invloed op den gang van het gymnasiaal onderwijs alhier, hebben wij de eer, U het navolgende in overwegihg te geven: De ondervinding, bij vorige gelegenheden opgedaan, heeft geleerd, dat deze feesten nadeelig werken, door dat eene moeielijk te vermijden, ge- wijzigdé regeling der lessen, in verband met de verschillende feestelijkhe den, stoornis brengt in den goeden gang van het onderwijs. Ten einde dit nadeel te voorkomen, meenen wij, in overleg met den Rector, dat het wenschelijker is, gedurende de geheele feestweek vacantia te geven dan wijziging in de les-uren te brengen, en aan het bezwaar van vermindering der schooltijden te gemoet te komen, door de Pinkster- vacantie, die, volgens de verordening, van 24 Mei tot 1 Juni, dus slechts drie weken vóór den aanvang der feesten, zou moeten gegeven worden, voor dit jaar in te trekken. Wij hebben mitsdien de eer, U in overweging te geven, den Gemeen teraad Voor te stellen, te besluiten; dat, in dit jaar, de vierde vacantie, bedoeld bij art. 4 der verordening van 5 Juni 1877, betreffende de inrichting en het bestuur van het Gym nasium, niet worde gegeven met Pinksteren, maar gedurende de week der studentenfeesten van 22—29 Juni. Curatoren van het Gymnasium, C. Cock, Voorzitter. J. S. D. Van Doorn, Secretaris. De Voorzitter. Ik stel voor deze zaak dadelijk af te doen. Ik geloof, dat het voorstel eenvoudig en rationeel is. Daar mij eene voorafgaande schrif telijke gedachtenwisseling niet noodig voorkomt, stel ik voor overeenkom stig het vóorstel van heeren Curatoren te beschikken. Zonder hoofdelijke stemming wordt daartoe besloten. De Voorzitter deelt nog mede 1°. Het besluit van de Ged. Staten van Zuid-Holland van 7 April 1885 n°. 61, (Provinciaal blad n°. 27), houdende mededeeling dat bij kon. besl. van 26 Maart 1885 n°. 2, met ingang van 1 Juni a. s. aan den heer C. L. Walther op zijn verzoek eervol ontslag is verleend als school opziener in het Arrondissement 's Gravenhage. Wórdt voor kennisgeving aangenomen. 2°. dat thans 125000 in prolongatie is belegd. Aan de orde is: I. Benoeming van een lid der Plaatselijke Schoolcommissie. (Zie Ing. St. n°. 38). De Voorzitter. Mag ik de heeren Donner, Cock en Van der Hoeven uitnoodigen met mij het stembureau uit te maken? Benoemd wordt de heer Mr. J. S. Van Doorn, met algemeene stemmen. II. Idem van een Waagtneester. (Zie Ing. St. n°. 46.) Benoemd wordt de heer G. Van Rijk, met algemeene stemmen. III. Voordracht betrekkelijk de verbouwing der Bewaarschool in de Groenesteeg. (Zie Ing. St. n°. 21 en 49.) De Voorzitter. Burg. en Weth. vereenigen zich met het advies van de Commissie van Financiën om de inschrijving te verkoopen en de op brengst aan te wenden voor den bouw der Bewaarschool. Zonder hoofdelijke stemming wordt deze voordracht goedgekeurd. IV. Verzoek van het Bestuur van Tuinbouw, ter bekoming van een subsidie voor de Tentoonstelling van planten enz, (Zie Ing. St. n°. 32 en 48). De algemeene beraadslagingen worden geopend. De heer Van der Hoeven. M. de V. Ik ben het volkomen eens met het slót van het request, dat aan ons is ingediend; ook ik geloof dat het werk van deze afdeeling, en van de Maatschappij van Tuinbouw in het algemeen, nuttig en dienstig voor onze Gemeente is. Ik wil door de woorden, die ik ga spreken, dan ook niet geacht worden minder gevoel te hebben voor de bloementeelt in het algemeen; ik houd het er voor, dat die gunstigen invloed kan hebben op de ontwikkeling van ons volk, en ik zou dus met genoegen medewerken tot het tot standbrengen der tentoonstelling en gaarne voor het subsidie stemmen. Op dit oogenblik mag ik dit echter niet doen, omdat het bij mij nog niet vast staat, dat het verlangd subsidie werkelijk noodig is. Ik kom daartoe door het nazien der stukken, welke handelen over de vorige tentoonstelling, die heeft plaats gehad van 7 tot 14 Juli 1882. Het schijnt mij toe dat de aanstaande tentoonstelling minder omvangrijk zal zijn en op minder uit gebreide schaal zal ingericht worden. In 1882 toch bevatte het programma ruim 70 vragen betreffende planten, bouquetten, vruchten, groenten, enz. terwijl nu slechts óngëveer 30 Vragen uitgeschreven zijn voor planten, tafelversieringen, bouquetten, enz. De tentoonstelling wordt dus veel kleiner! Daarbij komt nog dat de afdeeling in 1882 slechts 170 leden telde, welk aantal successievelijk geklommen is tot 238 a 240 (deze cijfers staan in het gemeenteverslag), terwijl het ledenaantal nu bedraagt 220. En in 1882 slechts 170. Dus: in 1882 organiseerde eene afdee ling van 17Ö leden eene tentoonstelling van ruim 70 punten, waarvoor een subsidie van f 200 noodig was, waarmede, men schijnt uitgekomen te zijn; en nu betwijfel ik óf eene afdeeling van 220 leden, die eene tentoonstelling organiseert van nog niet de halve uitgebreidheid het betreft toch maar 30 vragen eveneens 200 subsidie noodig heeft. Zoolang ik dit betwijfel, M. de V., kan ik mijn stem met vóór het verzoek uitbrengen. De heer Damsté. Ik zal mijne stem ook niet kunnen geven, M. deV., aan het Voorstel om deze kleine som als subsidie toe te staan voor het aangegeven doel. Het komt mij toch voor dat Leiden geen belang bij deze tentoonstelling heeft, omdat wij, voor zooverre mij bekend is, geen enkelen bloemist (misschien één) onder onze inwoners tellen. Is er dus sprake van subsidie voor eene tentoonstelling, dan moet het bestuur van Tuinbouw die bij de gemeenten Leiderdorp, Oegstgeest en Zoeterwoude aanvragen. c De Voorzitter. Naar aanleiding van het gesprokene door den heer Van der Hoeven, merk ik op dat zijne vergelijking met de vorige ten toonstelling niet kan opgaan; betrekkelijk zullen toch de onkosten van deze tentoonstelling ofschoon zij minder nummers zal bevatten weinig minder bedragen dan die van 1882. Er zijn verschillende kosten, die even groot blijven, ongeacht de uitgebreidheid der tentoonstelling; ik zal dit aantoonen door een paar cijfers te noemen uit de begrooting van ontvangsten en uitgaven, die ik hier voor mij heb. Volgens deze is noodig voor uitgeloofde medailles 460aan advertentiekosten, druk werk enz. 450, dat is te zamen 910. Door het toetreden van nieuwe leden als een gevolg van de tentoonstelling wordt eene ontvangst geraamd van 75, aan inschrijvingen 167. Aan bijdrage van het Hoofdbe stuur eene som van 50, van de afdeeling zelve 100, zijnde een totaal van 392, zoodat er een tekort blijft van ƒ518. Wanneer nu de gemeente het subsidie van 200 toestaat, dan blijft er nog 318 over, welke alleen gedekt kunnen worden door entrées. Dit is dan ook de eenige bron van inkomst welke nog genoemd moet worden. Ik geloof, dat men wel zeer optimistisch moet zijn gestemd, om te meenen dat die som aan entrées zal worden opgehaald; de Maatschappij zal dus altijd een deficit hebben. Ik moet den heer Damsté doen opmerken dat de omstandigheid, dat er in Leiden slechts één bloemist gevonden wordt, een gevolg is van de eigenaardige situatie onzer gemeente, welke binnen zeer nauwe grenzen beperkt is. Ik geloof, dat ook de andere bloemisten, ofschoon niet onmid dellijk tot onze gemeente behoorende, toch daartoe, waar het eene tentoon stelling als deze betreft, gerekend moeten worden. Ik meen alzoo dat er alleszins termen bestaan om aan deze zoo nuttige zaak het gevraagd subsidie te verleenen. De heer Van der Hoeven. M. de V., ik ben U zeer erkentelijk voor de zooeven genoemde cijfers, en had het wel wenschelijk gevonden dat die aan den Raad waren bekend gemaakt door opname in de Ingekomen Stukken. Ik kan U echter alleen mijne dankbaarheid betoonen, omdat ik overigens niet voldaan ben en aan die cijfers niet veel heb, daar ik niet kan beoordeelen of b. v. de 460, uitgetrokken voor medailles, veel of weinig is. Ik zou dien post moeten vergelijken met rekeningen van vroe gere tentoonstellingen, even als die voor knechts enz. ad 450 en de 318 voor entreés. Ik herhaal, dat ik daarover op het oogenblik niet kan oordeelen en zal dus tot mijn leedwezen bij mijne vorige opinie moe ten blijven volharden. De Voorzitter. Eene vergelijking met de vorige tentoonstelling zou ons niet verder brengen, want het spreekt van zelf, dat een onderneming op grootere schaal, aan entrées ook natuurlijk meer moet opbrengen. Men kan deze quaestie niet bij wij-ze van een regel-van-drieën oplossen. De raming van 318 is geloof ik zelfs zeer hoog gesteld, daar de ont vangsten door den aard van deze tentoonstelling minder zullen zijn dan die der vroegere, terwijl de uitgaven ongeveer dezelfde zullen blijven. De heer Van der Hoeven vraagt ook of de som van ƒ460 voor medailles veel of weinig is; op deze vraag kunnen wij geen antwoord geven, daar wij ons dan in plaats van het Tentoonstellings-Bestuur zouden plaatsen deze som is vastgesteld en daaraan kunnen wij niets veranderen. De medegedeelde cijfers zijn eene raming en kunnen dus zoowel mee- als tegenvallendoch de uitgaven zullen zeker niet minder bedragen dan is opgegeven. De héér Van dbr Hoeven. Het wordt bijna onbescheiden over deze kleinigheid ten derden male het woord te vragen. Een kleine opmerking slechts: wanneer eene tentoonstelling met 70 vraagpunten niet-meer kost, doch wel meer oplevert, dan eene tentoonstelling met 30 vraag punten, dan moest er, dunkt mij, eene met 70 worden gehouden. Daardoor zou dan meer aan entrées ontvangen worden en het gemeente-subsidie onnoodig zijn. De Voorzitter. Ik maak u opmerkzaam, dat men in 1882 van een ander gevoelen was, want de Raad heeft toen het subsidie toegestaan en tevens dat vele onkosten bij eene grootere en eene kleinere tentoon stelling even groot blijvenals voorbeeld zou ik slechts behoeven te wijzen op de advertentiën of drukwerk, waarvan de onkosten dezelfde blijven of men eene tentoonstelling van 30 of 70 vraagpunten aankondigt en zoo zou ik u meer onderdeelen kunnen noemen. Wij moeten ons echter niet plaatsen op het standpunt van het Bestuur van Tuinbouw, de maat schap pij regelt de tentoonstelling en richt tot ons het verzoek om subsidiehet is aan ons om dit toe te staan, of te weigeren. In stemming gebracht, werd het subsidie toegestaan met 15 tegen 7 [stemmen, die van de heeren: Van der Hoeven, Van Hoeken, Van Dissel, Damsté, Donner, Cock en Was. V. Verzoek van L. Sillevis, tot het vernieuwen van een brug in dën Lagen Rijndijk. (Zie Ing. St. n9. 48:) 1 v Ui -e I

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1885 | | pagina 8