39
Zitting van Donderdag 23 April lg§5,
geopend 's namiddags te twee uren.
Voorzitter: de heer Burgemeester L. M. DE LAAT DE KANTER.
Te behandelen onderwerpen:
1". Benoeming van een lid der Plaatselijke Schoolcommissie. (38)
2°. Idem van een Waagmeester. (46)
3°. Voordracht betrekkelijk de verbouwing der Bewaarschool in de Groe-
steeg. (21 en 49)
4°. Verzoek van het Bestuur van Tuinbouw, ter bekoming van een
subsidie voor de Tentoonstelling van planten enz. (32 en 48)
5°. Idem van L. Sillevis, tot het vernieuwen van een brug in den Lagen
Rijndijk. (41)
6°. Idem van P. Van Roon, ter bekoming van een stukje gemeente
grond. (42)
7°. Voordracht betrekkelijk het plaatsen van paaltjes langs eenige
vaarten. (43)
8°. Verzoek van het Bestuur van het Gereformeerd Minnehuis, ter beko-
koming in gebruik van gemeentegrond. (44)
9°. Voordracht tot aankoop van Inschrijving op het Grootboek. (45 en 48)
10®. Idem betrekkelijk het verzoek van J. W. Schaap, om ontslag als
gemeente-architect. (47)
11°. Verzoek van J. Parmentier, om een waterstoep te leggen. (50)
Tegenwoordig 22 leden, als: de heeren Driessen, Was, Kaiser, De Goeje,
De Geus, Zaalberg, Van der Hoeven, Van Hoeken, Verster, Le Poole,
Kerstens, Buys, Land, Van Dissel, Damsté, Hartevelt, Bool, De Fremery,
Donner, Cock, Juta en de Voorzitter.
De Voorzitter. Mijne Heeren 1 Ik open deze vergadering onder den
treurigen indruk waarin gij zeker allen verkeert, van het even treffend
als onverwacht overlijden van een onzer meest geachte medeleden, den
heer Groll, die ons na een slechts korte ongesteldheid is ontvallen. Hij
was een man van zeldzame bekwaamheden, die op een leeftijd, waarop
wij allen nog op de schoolbanken zaten, daarvan reeds blijken gaf en zich
boven anderen onderscheide.
Ik zal echter over de carriere van den heer Groll niet uitweiden; ge
weet allen dat hij, in welke betrekking ook geplaatst, die altijd met eere
heeft vervuld en daarin altijd heeft getoond een man te zijn van meer
dan gewone beteekenis. Ook hier in den Raad was men daarvan zoozeer
doordrongen, dat hij, reeds dadelijk nadat hij hier zitting had genomen
in verschillende van Uwe Commissiën werd benoemd. In al die opzichten
wordt zeker zeer vee) aan hem verloren; doch wat wij nog meer dan dat
betreuren is het verlies dat wij lijden in zijn persoonik meen te kunnen
zeggen, dat hij als 't ware behoorde tot die zeldzaam voorkomende per
sonen, die rechtens geene vijanden hebbensteeds was hij dezelfde aan
gename, opgewekte man.
Allen, die hem kenden, stelden zijn vriendschappelijken, aangenamen om
gang op hoogen prijs. Is het verlies van dergelijke personen niet naar
waarde te schatten, het is zeker dat zij in dankbare en vriendschappelijke
herinnering blijven voortleven bij allen, die op eenigerlei wijze met hen
in aanraking komen. Ik twijfel ook geen oogenblik, Mijne Heeren, of ik
ben de tolk van U allen, wanneer ik verklaar, dat wij het afsterven van
ons geacht medelid diep betreuren, en dat de nagedachtenis van den heer
Groll bij ons steeds in de meest vriendschappelijke herinnering zal
blijven voortleven.
De aanteekeningen van het verhandelde in de zitting van Donderdag
9 April worden gelezen en goedgekeurd.
De Voorzitter deelt mede:
1°. Missive namens Mevrouw de Wed. J. Groll, houdende kennisgeving
van het overlijden van haren echtgenoot, in leven lid van den Gemeenteraad.
Deze missive luidt als volgt:
Aan den Raad der gemeente Leiden.
Het is mij een treurige plicht U te moeten meedeelen dat mijn echt
genoot, de heer J. Groll, na eene kortstondige ziekte, is overleden op
den 20st8n April 11.
Mij van uwe deelneming overtuigd houdende.
Hoogachtend
namens de weduwe
Leiden, 22 April 1885. O. Groll.
Wordt besloten deze mededeeling met een brief van rouwbeklag te be
antwoorden.
De heer Cock komt ter vergadering.
De heeren Van Wensen, Bredius en Zaaijer, hebben kennis gegeven ver
hinderd te zijn de vergadering bij te wonen.
2°. Dispositie van de Ged. Staten der provincie Zuid-Holland van 14/17
April B. n°. 995 (3de afd.) G. S. n°. 70/1, ten geleide van het goedge
keurd raadsbesluit tot voldoening van een bedrag van f 2611.111 uit den
post: „Onvoorziene Uitgaven." (Teruggave van te veel genoten subsidie
kosten Lager Onderwijs over 1883).
3°. Missive van de Ged. Staten der provincie Zuid-Holland, dd. 13/21
April jl. B. n®. 962 (3d8 afd.) G. S. n®. 3, houdende mededeeling dat
over het jaar 1884 bij wijze van voorschot een bedrag van f 44348.10
zal worden uitgekeerd aan deze gemeente als subsidie in de kosten Lager
Onderwijs.
Worden voor kennisgeving aangenomen.
4®. dat op 26 April jl. heeft plaats gehad de opneming der boeken en
kas van den Gemeente-ontvanger, waarvan procesverbaal is opgemaakt dat
in de leeskamer ter inzage is nedergelegd en in afschrift gezonden aan
de Ged. Staten.
ZlTTINQVERSLAQ 1886.
De Voorzitter legt vervolgens over:
1®. Verzoek van de Gebr. Van Wijk Co., om vergunning tot het leggen
van eene warmwaterpijp van hunne fabriek naar de Uiterstegracht.
Worden gesteld in handen van Burg. en Weth.
2®. Verzoeken van J. H. W. Coene en A. W. J. Snouck Hurgronje, om
afschrijving van plaats, dir. belasting, dienst 1885.
Worden gesteld in handen van Burg. en Weth. en de Comm. van Fin.
3®. Adres van I. A. Bos e. a. houdende aanbeveling van J. J. De Graaf
voor de betrekking van Waagmeester.
Te behandelen bij punt 2 der gedrukte agenda.
4®. Adres van R. Koekkoek, in zake den afstand van grond van den
Nieuwen Rijn bij de Kaarsenmakersstraat aan regenten van het Geref.
Minnehuis.
Dit adres luidt als volgt:
Aan den Gemeenteraad van Leiden.
De ondergeteekende Reinier Koekkoek, fabrikant in stoomhoutzagerij
enz., kennis genomen hebbende van het Gereformeerd Minnehuis (ingeko
men stukken n". 44), wendt zich eerbiedig tot Uwe Vergadering met de
dringende bede dat door haar aan dit verzoek geen gevolg gegeven worde
dat ondergeteekende van 1 November 1884 het perceel, waaraan de
strook grond gelegen is, in huur en koop heeft;
dat hij, indien dit gedeelte hem ontnomen werd, met zijn fabriek niet
zou kunnen voortgaandaar hij voor het grootste gedeelte van het water
gescheiden is, en dan geen ruimte over heeft genoeg voor zijn bedrijf;
dat hij, in de vaste meening verkeerd heeft, dat de vergunning aan
J. Van der Wiel gegeven, een blijvende was, ook voor een volgend
huurder of bezitter;
dat hij daarom den Raad nu nog dringend verzoekt genoemde strook
grond hem niet te ontnemen, maar hem op gelijke voorwaarden als
J. Van der Wiel toe te staan.
Met achting en in afwachting van eene gunstige beschikking,
UWEdel Achtbaren Dienaar,
Leiden, 22 April 1885. R. Koekkoek.
Te behandelen bij punt 8 der gedrukte agenda.
5®. Adres van J. Moraal te Leiderdorp, houdende verzoek om het Raam-
land voorbij de Utrechtsche brug te huren voor den overigen tijd van
het loopende jaar.
Dit adres luidt als volgt:
Aan den Gemeenteraad van Leiden.
De ondergeteekende Jan Moraal wonende te Leiderdorp, geeft met ver
schuldigde achting te kennen;
dat hij vernomen hebbende, dat het aan Uwe gemeente behoorende
Raamland onder de gemeente Zoeterwoude onverhuurd is, zich de vraag
veroorlooft of Uwe gemeente geneigd zou zijn dit aan hem voor den overi
gen tijd van dit jaar op nader overeen te komen voorwaarden te verhu
ren, om dit te beweiden met runderen en schapen.
't Welk is doende,
Leiderdorp, 22 April 1885. J. Moraal.
De Voorzitter. Zooals het verzoek is gedaan, is het niet voor inwilli
ging vatbaar. Het Raamland kan echter voor enkele weken worden ver
huurd in afwachting van den tijd, waarop een begin zal worden gemaakt
met de uitvoering der plannen, waartoe in de vorige raadszitting werd
besloten. Ik stel daarom voor Burg. en Weth. te machtigen om voor dien
korten tijd het land aan Moraal te verhuren tegen een prijs per week,
overeenkomende met den laatst ontvangen huurprijs per jaar.
De heer Van der Hoeven. Wanneer bestaat het voornemen met die
werkzaamheden te beginnen?
De Voorzitter. Ik kan dit niet met juistheid zeggen; het bestek is
opgemaakt en is nu in proef. Waarschijnlijk zal het dus nog vier of vijf
weken duren. Het land brengt echter nu niets op; ik weet wel dat de
te ontvangen huur niet groot zal zijn, maar wat er van komt is eene
toevallige bate voor de gemeentekas.
De heer Van der Hoeven. Zou het dan niet beter zijn, M. de V.,
om met die werkzaamheden te wachten tot het najaar? De opbrengst
is dan dezen zomer grooter en de tijd gunstiger.
De Voorzitter. Dit laatste punt heeft aanleiding gegeven tot eene
gedachtenwisseling tusschen de heeren Van Hoeken en Kerstens waarbij
de Raad zich heeft vereenigd met de beschouwingen van den heer
Kerstens. Wachten wij tot het najaar, dan bestaat er gevaar, dat er veel
water op het land komt. Valt er dan een vroege vorst in dan laat het
land zich niet meer bewerken.
De heer Kerstens. M. de V. Ik kan mij wel vereenigen met het ge
voelen van den heer Van der Hoeven. Men heeft er al zoo lang meê ge
wacht, dat men nu ook wel tot het begin van het najaar kan wachten.
De Voorzitter. Als de heer Kerstens mij kan meedeelen omtrent welken
datum het najaar begint, dan zou ik het mogelijk met hem eens kunnen
zijn. In ons vochtig vaderland is men daarvan echter nooit zeker; ik
herinner slechts aan de zomers van ik meen 1877 en 1879, waarin zoo
veel regen gevallen is: mocht dit jaar ook weder zoo regenachtig zijn,
dan zal het land reeds in het begin van het najaar onder water staan.
De heer Kerstens. Wanneer wij een normalen zomer hebben, d. i.
niet buitengewoon veel regen valt, dan kan men wel tot September wachten.
De Voorzitter. Dat ben ik volkomen met u eens; maar de quaestie
is of wij een normalen zomer zullen hebben. Ik heb indertijd uw gevoelen
ondersteund en ik vind op het oogenblik geene aanleiding van meening
te veranderen; ik blijf er bij, dat, wanneer men de meeste kans wil