42 en hun plan om te solliciteeren opgeven. Ik geef echter alleen nu de indruk weer, dien het voorstel op het eerste abord op mij gemaakt heeft; wil men daarover heden niet beslissen dan zou de vraag nog nader overwogen kunnen worden in de Commissie van Fabricage, bij het Onderzoek der ver schillende adressen, die op onze oproeping zullen zijn ingekomen. Ik wijs er echter op dat hieraan een ander bezwaar verbonden is, nl. dat de sollicitanten in het denkbeeld zullen verkeeren naar eene vaste be trekking te dingen en het dus twijfelachtig is of zij eene voorwaardelijke benoeming van dien aard zouden aannemen. Wenscht echter de Raad nog heden eene beslissing te nemen, dan ben ik gaarne bereid de leden, die dit wenschen, het woord te verleenen. De heer Van Dissel. Ik geloof, dat het verkeerd zou zijn om onder den indruk van de woorden door den heer Donner gesproken, zonder eene beslissing genomen te hebben, tot eene oproeping over te gaan. Ik ben overtuigd dat de voorgestelde maatregel slecht zal werken, maar acht het bepaald noodig dat men vóór de oproeping uitmaakt of men handelen wil, zooals de heer Donner ons heeft aangeraden of niet. Er komen reeds nu dagelijks solicitanten in de stad om te spreken over en te vragen naar de openkomende betrekking. Welke inlichtingen zal men moeten geven? Zeker ook dat de benoeming wellicht geschieden zal bij wijze van proef neming voor twee jaren. Wat zal het gevolg hiervan zijn? De sollicitant, vooral de zeer goede, zal dunkt mij dan zijn hoed opnemen, beleefd voor de inlichtingen be danken en niet meer terugkomen. Op zulke vernederende voorwaarden moet men geene benoemingen doen in eene zaak waar zoo veel vertrou wen moet worden geschonken. Stel nu eens, dat er iemand gevonden was, die minder gevoelig dan ik mij hem voorstel het zich zou laten welgevallen als noodhulp hierheen te komen met de onzekerheid of gij hem na twee jaren zult inhuren. Wat heeft die tijdelijke titularis voort durend in zijnen diensttijd voor oogen? Hij weet, dat als hij iets voorstelt, waarmee eene toevallige meerderheid van den Raad zich niet kan ver eenigen, al moge zijn werk ook goed wezen, hij kans loopt na het ver strijken van den proeftijd zijn ontslag te krijgen. Wat een ontzenuwenden last legt men op zoo iemand! Wanneer hij voor zijn eigen toekomst wil zorgen zal hij tegelijkertijd naar eene andere betrekking moeten uitzien, om, wanneer hij na de twee jaren niet gecontinueerd wordt, niet ineens op straat te staan. Ik vind het in alle opzichten de beste manier om ons een slechten Gemeente-architect te bezorgende kansen tenminste om een goeden te krijgen verminderen er zeer sterk door. Het onbeslist laten dezer zaak is m. i. wellicht nog het allerslechtste; ik zou het dus wenschelijk achten de quaestie nu uit te maken. Tusschen Juli en nu is de tijd niet zoo heel lang; het onderzoek, dat aan eene benoeming moet voorafgaan, neemt ook nog eenigen tijd in beslag. Wij kunnen dus de zaak niet uitstellen en later eene beslissing nemende tijd ontbreekt ons hiertoe. Eene oproeping te doen en het zwaard van Damocles boven den nieuw te benoemen titularis te laten hangen, is m. i. zoo zeer tegen het belang van de gemeente dat ik tot dien maatregel niet kan meewerken. De heer Habtevelt. Ik zou ongaarne herhalen, M. de V., wat zooeven zoo goed is gezegd en dus alleen verklaren dat ik mij volkomen vereenig met het door den heer Van Dissel aangevoerde. Ik kan mij eveneens niet voorstellen, dat wij goede sollicitanten zouden krijgen, wanneer wij hun moeten zeggen„het is mogelijk dat ge na twee jaren uw ontslag krijgt, wanneer ge aan den Raad om deze of gene reden niet bevalt." Er is echter nog een bezwaar. De nieuw be noemde architect zal natuurlijk gaarne aan het pensioenfonds deelnemen, maar hoe kan hij dit doen, wanneer hij niet zeker is, dat hij voortdurend aan de gemeente verbonden blijft? Ik raad dan ook de aanneming van eene dergelijke bepaling ten sterkste af. De heer Donner. Wat het laatste gezegde betreft van den heer Van Dissel, M. de V., dat wij een besluit moeten nemen, daarmede kan ik mij volkomen vereenigen, echter niet met de bewering dat wij dan de minste zouden moeten zijn. Mijne verwachting is juist omgekeerd. Wie zich bewust is voor zijn taak berekend te zijn, zal er zich niet vernederd door gevoelen, en er geen gevaar in zien de betrekking onder die voorwaarde te aanvaarden. Ik verwacht de bekwaamsten zullen zich het eerst aanbieden. Zoo geheel ongebruikelijk is eene tijdelijke benoeming niet, zelfs de hoogste betrekking in onze stad, die van Burgemeester is tijdelijk. Bovendien wij hebben niet te vragen wat is het gebruik Maarwat is het meest in het belang van onze stad De heer Van Dissel. M. de V. 1 Ik verheug mij zeer dat er tusschen den heer Donner en mij reeds een punt van overeenstemming is en ik wil op een tweede punt wijzen waarin ik het met den heer Donner geheel eens ben, namelijk dat zijn voorstel enkel moet beoordeeld worden uit het oogpunt van het belang der Gemeente. Ik zie er niet zoo zeer tegen op aan de betrokken personen die onaangename mede- deeling te doen, dit is geenszins de hoofdreden, maar volgens mijne stellige overtuiging is de maatregel tegen het belang van de gemeente omdat het zoo niet de manier is om kundige architecten te verkrijgen. Dat het voorstel Donner er echter stellig toe zal leiden dat de minst goede der sollicitanten zal worden benoemd heb ik niet beweerd, maar wel dat men eene keuze zal gaan doen uit de minder goede, en daarin zit juist het kwaad. De heer Buys. Het zij mij vergund M. de V., nog een enkel woord te voegen bij hetgeen zooeven gesproken is en ten einde mijnerzijds nog een ander bezwaar kenbaar te maken, dat ik heb tegen het voorstel Donner. Ook voor mij staat het vast dat men den maatregel door den geachten spreker bedoeld niet kan invoeren zonder bij de benoeming van een archi tect onze keuze zeer te beperken, omdat op zulk eene voorwaarde naar alle waarschijnlijkheid juist de beste candidaten niet zullen mededingen. Stond nu tegenover dit wezenlijk nadeel een zeer belangrijk voordeel over, dan zou men misschien tot het besluit kunnen komen dat dit laatste moest overwegen. Maar is het voordeel van over twee jaren eene nieuwe keuze te kunnen doen wel inderdaad zoo groot? Bestaat de vrijheid die men den Raad in de toekomst wil verzekeren niet meer in naam dan in der daad In welke mate zou ik willen vragen moet de eerst gekozen ambte naar tegenvallen om hem na twee jaren niet op nieuw te benoemen Wij zijn en blijven menschen. Wij doen eene keuze, wij benoemen een persoon, het is nu mogelijk dat hij niet in alle opzichten voldoet aan de hoogge spannen verwachting van sommigen, maar zouden wij dan na verloop van twee jaren zoo dadelijk bereid zijn hem te zeggen: wij herkiezen U niet. Immers neen. Wij zullen niet vergeten dat dergelijk besluit den man van onze eerste keuze, die voor deze betrekking een andere opofferde, zijn mid del van bestaan ontrooft. De voordeelen zijn dus werkelijk vrij proble matisch en de nadeelen daarentegen zeer reëel en daarom geloof ik, dat wij wel zoo verstandig zullen doen met onmiddellijk tot eene definitieve benoeming over te gaan. Zeker de benoemde zou in die mate kunnen tegenvallen, dat wij herbenoeming onvoorwaardelijk moesten weigeren, maar is bij de ruime keus die wij vermoedelijk zullen hebben de vrees voor eene volstrekt slechte benoeming niet vrij wel illusoir? De Voorzitter. Ik heb met genoegen gezien dat hetgeen ik oorspron kelijk als mijn eerste indruk heb medegedeeld door verscheidene leden beaamd en krachtig verdedigd is geworden. Ik zal niet behoeven te zeggen, dat ik zal stemmen tegen het voorstel van den heer Donner. Over de vergelijking die hij gemaakt heeft tusschen de tijdelijke benoeming van Burgemeesters en die, volgens zijnen maatregel, moet ik opmerken dat het eene bepaling is, welke in de wet is opgenomen en door alle Burgemeesters gedeeld wordt. De Raad heeft echter de gelegenheid volgens de gemeentewet contróle op het werk van den stads-architect uit te oefenen en daarin staat hij gelijk met alle gemeente-ambtenarenwanneer namelijk van hem mocht blijken, dat hij in zijne betrekking niet voldeed, dan heeft de Raad het recht hem te schorsen of ontslag te geven. Ik herhaal het: de nadeelen van den maatregel van den heer Donner zijn groot, en het voordeel is zeer gering. Verlangt de heer Donner zijn voorstel in stemming gebracht te zien? De heer Donner. M. de V. Ik beschouw hetgeen door mij gesproken is niet als een voorstel, maar als eene opmerking, die ik meende ten beste te moeten geven. Wat daartegen is ingebracht, wordt door mij nog niet toegegeven, maar ik begeer er, daar het geen voorstel is, geene stem ming over. De Voorzitter. Ik stel alsnu voor, ten eerstebij acclamatie den gemeente-architect het aangevraagde ontslag te verleenen, onder dank betuiging voor de vele trouwe en ijverige diensten in die betrekking aan de Gemeente bewezen. (Teekenen van bijval). Aldus wordt besloten. De Voorzitter. En ten tweede: om bij de oproeping voor een nieuwen stads-architect de jaarwedde vast te stellen op f 2500, met vijf twee- jaarlijksche verhoogingen van f 100, zoodat de jaarwedde na 10 jaren zal bedragen f 3000. Dienovereenkomstig wordt besloten. XI. Verzoek van J. Parmentier, om een waterstoep te leggen. (Zie Ing. St. n°. 50). Zonder discussie of hoofdelijke stemming goedgekeurd. Op zijn verzoek verkrijgt de heer Donner het woord tot het richten van een vraag aan Burg. en Weth. De heer Donner. M. de V. Ik wenschte aan het Dagelijksch Bestuur te vragen of het een termijn gesteld heeft, binnen welken de rails der tramlijn HaarlemmerstraatHaven opgebroken moeten zijn en of wij spoe dig de overblijfselen van die tramlijn kwijt zullen wezen. Ik zou ze gaarne nog vóór de Universiteitsfeesten opgeruimd zien. De Voorzitter. Daaromtrent is nog geen bepaald besluit genomen. Ik kan echter wel mededeelen, dat het opbreken der rails waarschijnlijk gelijken tred zal houden met het herstellen van de straat; beide zaken zullen tegelijkertijd geschieden. De heer Donner. Dank U, M. de V. Niets meer aan de orde zijnde, wordt de vergadering gesloten. Te Leiden ter Boekdrukkerij van A. W. SIJTHOFF.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1885 | | pagina 10