69 Zitting van Donderdag 30 October 1884, geopend 's namiddags te twee urm. Voorzitter de heer Burgemeester L. M. DE LAAT DE KANTER. Te behandelen onderwerpm: Tegenwoordig 22 leden, als: deheeren Grol], Bool, Juta, Damsté, Bredius, Zaaijer, Land, Van Dissel, Buys, Le Poole, Donner, Knappert, Zaalberg, De Geus, De Goeje, Was, Van Wensen, De Fremery, Verster, Cock, Van der Hoeven en de Voorzitter. De heeren Hartevelt en Driessen hebben kennis gegeven verhinderd te zijn de Vergadering bij te wonen. De aanteekeningen van het verhandelde in de zitting van Donderdag 23 October worden gelezen en goedgekeurd. De Voorzitter deelt mede: 1°. Missive van de Ged. Staten der provincie Zuid-Holland van 21/24 October jl. B. n°. 2360 (3de afd.) G. S. n°. 16 ten geleide van de goed gekeurde rekening der gemeente over 1883. 2°. Missive van J. H. Zitman, houdende dankbetuiging voor de gunstige beschikking op zijn verzoek om continuatie der onderhandsche aanbe steding van de levering van schoolboeken enz. ten dienste van de open bare lagere scholen voor den tijd van drie jaren. Worden voor kennisgeving aangenomen. De Voorzitter legt vervolgens over: 1°. Verzoeken van L. P. Krantz en J. W. C. Milders om afschrijving van plaats, dir. belasting dienst 1884. 2°. Bezwaarschriften van A. Van Bergen Henegouwen en J. Van der Plas tegen hunnen aanslag in de plaats, dir. belasting dienst 1884. Worden gesteld in handen van Burg. en Weth. en de Comm. van Fin. 3°. Verzoek van Mr. H. Ter Haar, leeraar aan de H. Burgerscholen, om vergunning tot het geven van eenige lesuren aan de Handelsschool te Amsterdam in de Staatswetenschappen en het Handelsrecht. Wordt gesteld in handen van Burg. en Weth. Aan de orde is: Begrooting van de inkomsten en uitgaven der gemeente voor 1884. De Voorzitter. Ik zal beginnen met gelegenheid te geven tot het voe ren van algemeene beschouwingen en dan, zooals gebruikelijk is, eerst aan de orde stellen de uitgaven en daarna de inkomsten. Ik open dus de alge meene beraadslagingen. Niemand het woord verlangende wordt de gelegenheid daartoe weder gesloten. De Voorzitter. Met goedvinden van den Raad zal ik de volgnummers achtereen opnoemen en onmiddellijk tot het volgende overgaan, tenzij een van de leden het woord verlangt. Op die wijze zal veel tijd bespaard worden. Aldus wordt besloten. De heer Cock komt ter Vergadering. Volgns. 58.76 worden goedgekeurd. Volgn. 77. Kosten voor verteringen ten behoeve van het huishoudelijk bestuur, bureau van stemopneming en commissiên. De heer Cock. In de Memorie van Toelichting staat, M. de V., dat in 1885 gewone verkiezingen zullen plaats hebben voor de Tweede Kamer der Staten-Generaal en den Gemeenteraad, waarvoor een bedrag van ƒ350 noodig wordt geacht. Ik vermoed echter zeker weet ik het wel niet dat er dat jaar, nu de Kamers eerst onlangs ontbonden zijn, in het geheel geen verkiezingen zullen plaats hebben voor de Tweede Kamer. De Voorzitter. Bij het opmaken van de begrooting was de Kamer nog niet ontbonden. Stelt de heer Cock voor dezen post te verminderen? De heer Cock. Ja, M. de V., en wel met 150. De Voorzitter. Het Dagelijksch Bestuur neemt het amendement van den heer Cock over en stelt mitsdien voor volgn. 77 te verminderen met 150. Aldus wordt besloten. Volgn. 78 en 79 worden goedgekeurd. Volgn. 80. Kosten van de kiezerslijsten en van het uitoefenen der kies- verrichtingen. De heer Juta. Moet nu dit nummer in verband met het zooeven ge nomen besluit niet eveneens verminderd worden De Voorzitter. Ik geloof dat de opmerking van den heer Juta gegrond is en stel dientengevolge voor volgn. 80 met 50 te verminderen. Aldus wordt besloten. Volgn. 8187 worden goedgekeurd. Hoofdstuk I wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Volgn. 8890 worden goedgekeurd. Volgn. 91. Onderhoud van bruggen en overzetveren. De heer Damsté. M. de V.Ik heb de eer voor te stellen dezen post met f 1400 te verminderen. Het amendement van den heer Damsté wordt ondersteund en kan dus een onderwerp van beraadslaging uitmaken. ZlTTlNQVKRSLAO 1884. De heer Juta. M. de V.Ik zal niet herhalen, hetgeen reeds verleden jaar bij de behandeling der begrooting, vóór en tegen het verlagen van deze brug is gezegd. Alleen wenschte ik de opmerking te maken dat door het verstraten van de Kraaierstraat, het niveau dezer straat verhoogd is, zoodat de toegang aan weerszijden van de brug verhoogd is geworden, waardoor de opgangen tot die brug eveneens minder steil zijn geworden. Daarbij komt het mij voor dat, indien het voorstel van Burg. en Weth. werd aangenomen en de brug alzoo verlaagd, het onderhoud der nieuwe brug op den duur kostbaarder zal zijn, dan dat van de gemetselde, welke er nu ligt. Ook dit is een argument te meer om den bestaanden toestand te handhaven. De Voorzitter. Het laatste argument van den heer Juta kan ik aller minst toegeven. Het bovendek van de brug blijft van steen en ik kan dus in het geheel niet inzien waarom het onderhoud duurder zou zijn dan tegenwoordig. Ik wil gaarne toegeven dat de straat, zooals trouwens iedere weg die verlegd wordt, nu iets hooger is, maar dit kan toch geene aan leiding zijn om het verlagen der brug als onnoodig te beschouwen. De argumenten zijn echter verleden jaar uitvoerig besproken, en destijds gold niet zoozeer het noodige of onnoodige van het werk, maar meer het finan cieel bezwaar. Ik geloof niet dat het voorstel toen werd verworpen of het amendement tot vermindering van dien post werd aangenomen, omdat het verlagen werkelijk werd afgekeurd; iedereen, die aldaar geweest is zal moeten toestemmen dat het bepaald een misstand en voor de bewoners zeer wenschelijk is dat er verandering kome. De heer Juta. Moeilijk kan ik de motieven beoordeelen, M. de V., die de leden verleden jaar er toe gebracht hebben hun stem tegen het voorstel uit te brengen. Wel kan ik verklaren dat mijn motief was, dat ik de verlaging niet noodig vond. Meermalen passeer ik de brug, maar ik heb nog nimmer bemerkt dat last of nadeel werd ondervonden. Ik geloof wezenlijk dat het een goede, sterke brug is, die met eenig onderhoud, nog langen tijd dienst kan doen. Ik blijf mij dus tegen het verlagen daarvan verklaren. De Voorzitter. Daarover bestaat ook geen verschil van gevoelen. Niemand zal beweren, dat de brug niet sterk genoeg iszij zal het waarschijnlijk langer uithouden dan een van ons allen! Maar het is een misstand en de brug is lastig voor de passage. Iedereen kent het onaan gename van zulke hooge bruggen en de uitgave om verandering in dien toestand te brengen, is waarlijk niet zoo groot. Het amendement van den heer Damsté om dit artikel met 1400 te verminderen wordt daarna aangenomen met 13 tegen 8 stemmen; vóór stemden de heeren: Donner, Zaalberg, De Goeje, Verster, Cock, Groll, Juta, Damsté, Bredius, Zaaijer, Land, Buys en Le Poole. Tegen stemden de heeren: Knappert, De Geus, Was, Van Wensen, De Fremery, Bool, Van Dissel en de Voorzitter. Hoofdstuk II wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomon. Voln. 100103 worden goedgekeurd. Volgn. 104. Art. 5. Kosten ter zake van het innen van renten wegens inschrij vingen op de Grootboeken der Nationale Schuld. De heer Juta. Ik wensch alleen de vraag te doen, of deze post onver anderd blijft, hoewel Burg. en Weth. in hun rapport het goedkeuren dat hij met 10 verminderd wordt. De Voorzitter. Daar de Commissie van Financiën het beter oordeelde 25 voor dezen post te behouden, hebben Burg. en Weth., ook met het oog op het onbeduidende bedrag, gemeend geen voorstel tot vermindering te moeten doen. Volgn. 104 en 105 worden hierop zonder hoofdelijke stemming goed gekeurd. Hoofdstuk III wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Volgn. 106 en 107, en daarna het geheele hoofdstuk IV worden zonder discussie of hoofdelijke stemming goedgekeurd. Volgn. 108. Art. 1. Jaarwedde van de Commissarissen van Politie. De Voorzitter. Ik stel voor dezen post reeds thans met 400 te verhoogen, hoewel de vermeerdering der bewuste jaarwedde nog niet door de Gedeputeerde Staten is goedgekeurd. De heer Donner. Zoude het niet beter zijn die vermeerdering te bren gen op den post voor onvoorziene uitgaven, evenals de voorgestelde ver hooging der jaarwedden van den Burgemeester en den Ontvanger? De Voorzitter. Ik geloof ook dat het voorstel van den heer Donner de voorkeur verdient. Dienovereenkomstig wordt besloten en volgn. 108 hierop zonder hoofde lijke stemming goedgekeurd. Volgn. 109. Belooning van de inspecteurs, dienaars en verdere beambten van politie, mitsgaders van de veldwachters. De heer Damsté. M. de V.Ik stel voor dezen post te verminderen met 2460, met de bedoeling dat in het vervolg door onze politie geen toezicht meer zal worden uitgeoefend in naburige gemeenten. Mochten hiervoor slechts twee in plaats van vier agenten gemist kunnen worden, dan heb ik er vrede mee dat de door mij voorgestelde vermindering slechts voor de helft geschiedt. Op de som sta ik niet, maar ik kan er niet langer toe medewerken een begrootingspost goed te keuren die gedeeltelijk strekt om een naburige gemeente van de op haar rustende verplichting te ontheffen. Ik heb hier het oog op het politie-toezicht aan het Station. Ruim 30 jaren geleden, toen de lijn van de Ilollandsche Spoorwegmaatschappij pas aangelegd was, reden er 3 a 4 treinen in beide richtingen, terwijl er thans de Stoomtrams medegerekend misschien 50 langs Leiden loopen. Nu meen ik dat het niet aangaat, dat de gemeente Leiden vrijwillig een last op de schouders neemt, die de gemeente Oegstgeest verplicht is te dragen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1884 | | pagina 1