GEMEENTERAAD VAN LEIDEN. 71 INGEKOMEN STUKKEN. voor Jongens. N°. 163. Leiden, 23 October 1884. Onder overlegging van de hierbijgaande stukken hebben wij de eer Uwe Vergadering mede te deelen dat er ook bij ons geene bedenkin gen bestaan tegen de inwilliging van het verzoek van E. J. Van Sonsbeek, om eervol ontslag uit zijne betrekking van eersten onderwijzer aan de Jongensschool Ist» klasse. Wij geven U derhalve in overweging het gevraagd ontslag te verleenen ingevolge zijn verzoek met ingang van 1 Januari 1885. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Aan den Baad der gemeente Leiden. De ondergeteekende, eerste onderwijzer aan de openbare lagere school lste klasse voor Jongens alhier, heeft bij dezen de eer U tegen 1 Januari a. s. eervol ontslag te verzoeken uit zijne tegenwoordige betrekking. Leiden, 20 October 1884. E. J. Van Sonsbeek. Leiden, 20 October 1884. Ter voldoening aan Uwe apostille van 20 October, heb ik de eer U te berichten, dat ik geen bezwaar heb tegen de inwilliging van het ver zoek van den onderwijzer lste klasse E. J. Van Sonsbeek, om hem tegen 1 Januari e. k. eervol ontslag te verleenen uit zijne betrekking, die hij gedurende geruimen tijd met de uiterste nauwgezetheid en de hoogste toewijding heeft vervuld. Het was steeds zijn lust en zijn streven, om den bloei van de school en de belangen van de hem toevertrouwde leerlingen te bevorderen. Aan H. H. Burg. en Weth. G. Japikse, dezer gemeente. hoofd der openb. lagere school der l8te klasse N°. 163:. Leiden, 20 October 1884. Door J. C. Klikee wordt bij nevensgaand adres gedeeltelijke teruggave verzocht van de door hem betaalde pachtsom voor het houden van een buffet op de Ruïne bij gelegenheid van de Onthulling van het Gedenktee- ken van Leiden's Ontzet den 3a«n October jl. Hoezeer wij erkennen dat de feiten in het adres aangevoerd juist zijn en dat ten gevolge van het ongunstige weer als anderszins belangrijk min der is ontvangen dan waarop naar alle waarschijnlijkheid had mogen worden gerekend, zoo achten wij het toch aan bezwaar onderhevig in deze vermin dering van pacht te verleenen. Er heeft namelijk eene openbare verpachting plaats gehad ten einde alle belanghebbenden in de gelegenheid te stellen naar de bediening van de van gemeentewege op de Ruïne geplaatste buffetten, mede te dingen, waardoor elke bevoorrechting van een of meer ingezetenen moest worden voorkomen. Aan de meestbiedenden is daarop de pacht gegund. Wordt nu de betaalde pachtsom geheel of gedeeltelijk teruggegeven dan wordt daardoor inbreuk gemaakt op het beginsel van openbare aanbeste ding, aangezien van eventueele teruggave in de voorwaarden van verpach ting geen sprake is geweest, en de andere gegadigden alsdan niet zonder grond zouden kunnen beweren dat, als zij hadden geweten dat bij ongun- stigen uitslag der onderneming vermindering zoude worden toegestaan, zij in dat geval bereid zouden zijn geweest eene hoogere som te bieden. Ofschoon wij het nu voorzeker betreuren dat door adressant in deze eenige schade is geleden, zoo achten wij ons niet gerechtigd tot inwilli ging van het verzoek te adviseeren en geven Uwe Vergadering mitsdien in overweging om daarop afwijzend te beschikken. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Aan de Edel Achtb. Heeren Leden van den Raad der gemeente Leiden. Geeft met verschuldigden eerbied te kennen J. C. Klikee, Wijnhandelaar te Leiden dat Requestrant als pachter van een der buffetten op de Ruïne bij de onlangs plaats gehad hebbende feesten, zich zeer bezwaard acht met de gedane betaling tot een bedrag van ƒ112 plus f 7.61 voor onkosten van het contract dat wel is waar die betaling van dat hooge bedrag een vrijwillig bod betreft, doch om reden alles en alles ook is tegengeloopen, vooral wat het weer betreft, hetwelk zich juist op die oogenblikken als er wat voor het buffet zoude kunnen afvallen, zich het onstuimigst betoonde, zelfs zoo dat het geheele personeel in de tent en zelfs achter de toonbank nog geene beschutting kon vinden, want er was immers niets geene beschutting vóór de tent dat requestrant bij eene ontvangst van pl. m. ƒ160 buiten de bediening der muziekanten UEd. Achtb. bescheiden doet opmerken dat er bij eene uitgave van f 412.aan Pachtsom, 7.61 Onkosten-Pachtcontract, 3.27| Patent-aanslag, 24.versiering der tent ongerekend de uitgaven voor het personeel (12 personen) een groot ver lies geleden is; dat requestrant ten volle bewust van het vrijwillig offer dat gebracht werd, toch daarenboven zich streng gehouden heeft aan het verbod om de tribune niet te mogen laten bedienen en geene stoelen of tafels voor het buffet te plaatsen (in den regel bij buffetverpachtingen eene hoofdver dienste), handelingen welke in Burg. en Weth. oog te recht zeer onge past zouden geweest zijn, en volgens UEd. Achtb. zienswijze, buffettier toch de handen vol genoeg zoude hebben; dat requestrant het weer geheel tegen zich had, getuige ook de duister nis welke bijna den geheelen avond op de Ruïne heerschte, en zonder be schutting aan de voorzijde der tent was het zelfs onmogelijk, en door den instuwenden regen en door de vreeselijke windvlagen, de lichtjes of lampen aan te houden en klokke elf uren was alles zoo goed als uitgewaaid en het publiek verdween van de Ruïne, wederom tengevolge van hevige regen buien welke zich na het vuurwerk ontlastten. Dat wel is waar ter audiëntie van Burg. en Weth., requestrant op zijn mondeling gedaan verzoek een afwijzend antwoord ontving, doch bewust is dat die heeren enkel uit beginsel zijn verzoek niet konden ondersteu nen, hem evenwel de vrijheid latende zijn verzoek aan de beslissing van uw geacht college te onderwerpen Redenen waarom requestrant zich tot UEd. Achtb. is wendende met beleefd verzoek dat het UEd. Achtb. behagen moge, hem gedeeltelijk te willen te gemoet komen in de betaalde pachtsom, welke immers geble ken is, door zich stipt in allen deele te houden aan de instructiën van Burg. en Weth. veel te hoog te zijn geweest. Leiden, 18 October 1884. 't Welk doende, etc. J. C. Klikee. N°. 163. Leiden, 23 October 1884. Ter voldoening aan het raadsbesluit van 28 Augustus jl., waarbij het verzoek van A. G. Mulié, pachter van den Burg over het verschuldigde wegens gasaanleg, aan ons college werd teruggezonden tot verstrekking van nadere inlichtingen, hebben wij de eer aan Uwe Vergadering hierne vens over te leggen een door ons ingewonnen rapport van Commissarissen der Gasfabriek, in welk rapport, zoover zulks mogelijk is, de geschiedenis van den gasaanleg in den Burg sedert den aanvang van de exploitatie der Gasfabriek wordt uiteengezet. Op grond van het daarin aangevoerde en van de duidelijke bewoordin gen van de voorwaarden waaronder de adressant de pacht heeft aangegaan blijven wij van oordeel dat er noch rechtens noch uit een oogpunt van billijkheid aanleiding bestaat om aan het verzoek van adressant tot resti tutie van het betaalde voor het gebruik van de gasleiding en ontheffing voor het vervolg, een gunstig gevolg te geven, zoodat wij Uwe Vergade ring, onder verwijzing naar ons betrekkelijk rapport van 12 Augustus 1884 (Ing. St. n°. 127), voorstellen om afwijzend op het verzoek te beschikken. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Leiden, 15 October 1884. Ten einde de vraag, door Uw College bij missive van 4 September jl. gesteld, of, voor de, door vorige huurders aan de Gasfabriek betaalde huur van f 24.00, ook het gebruik werd verleend van gasornamenten, zoo volledig mogelijk te beantwoorden, geven wij U in korte trekken, voor zooverre de beschikbare gegevens dit toelaten, een historisch over zicht van de toedracht der zaak. Toen de exploitatie der Gasfabriek door de gemeente in 1848 werd aangevangen, verlangde de pachter van het Hotel den Burcht, aldaar, voor zooveel noodig, met gas te verlichten. Hij meende dat de gemeente verplicht was de leiding kosteloos te verschaffen, en door tusschenkomst van Fabricage werd overeengekomen, dat de gemeente „buizen, kranen en verderen toestel", tot het met gas verlichten van het gebouw koste loos zou aanleggen, mits de pachter daarvoor maandelijks f 2 huur aan de Gasfabriek voldeed. Destijds was de handel in gasornamenten, noch in Leiden, noch in Nederland, doorgedrongen, zoodat men genood zaakt was, deze ornamenten uit het buitenland te ontbieden. Daarom opende de Gasfabriek zelf gelegenheid tot levering aan gasverbruikers, en ontbood ook voor de Burcht de benoodigde ornamenten, voor eene som van f 186,90. Die ornamenten werden onder de huur begrepen. Toen de pacht in andere handen overging, bleven deze ornamenten aanwezig. Zij werden hier en daar verhangen, en waarschijnlijk werden, door den pachter, voor andere lokalen nieuwe bijgekocht. In 1868, dus 20 jaar later, trad de heer Feun als pachter op. Deze begreep, dat de aanwezige ornamenten voor dien tijd niet pasten in het kader van een behoorlijk ingericht logement. Hij bracht een gedeelte daarvan naar den zolder, en verschafte zich voor eigen rekening andere ornamenten, ja zelfs andere gasmeters. De Gasfabriek bleef de leiding, en de behouden oude orna menten, kosteloos onderhouden. In het verkooplokaal, aangezien dit door de gemeente ten dienste der notarissen was beschikbaar gesteld, werden in April 1873 de noodige ijzeren T hangers en wandlichten kosteloos geplaatst. Bij de optreding van onzen tegenwoordigen directeur werd, voor den inventaris de waarde van dit eigendom nader onderzocht. Men vond fragmenten van ornamenten op den zolder, en andere in gebruik op logeerkamers. De heer Feun bleef bereid, ofschoon dit niet gestipuleerd was in de pachtvoorwaarden, de huur te betalen, waarvoor hij door de Gasfabriek dan ook geregeld bij alle verandering, behalve aan zijne nieuwe ornamenten, kosteloos werd geholpen. Toen in 1878 de pachtvoorwaarden werden herzien, vroeg de directeur onzen Voorzitter, eene clausule in te lasschen, waarbij de verplichting voor den pachter was uitgedrukt om „voor het gebruik der gasleiding, eigendom der Gasfabriek, aan deze jaarlijks voor huur f 24 te betalen en meterhuur." Had men daarbij ornamenten willen opnemen, zoo had dit woord moeten worden uitgedrukt. Deze voorwaarden werden geaccepteerd, en voor den pachter werden, na zijne optreding, de leidingen herzien in Mei en Juli 1878. Noodpijpen, waarvan adressant spreekt, werden niet aangelegd. Wel bestond het plan tot geheele wijziging der leiding, omdat de verlichting, naar de vroegere methode van aanleg gemaakt, langzamerhand de gevolgen daarvan onder vond. Dit plan werd niet uitgevoerd, omdat men bij Fabricage met de noodige verbetering in het logement wilde wachten, totdat de behoefte was gebleken. Zal toch de leiding worden herzien, zoo volgen daaruit noodzakelijk allerlei werkzaamheden aan vloeren en muren, die beter gelijktijdig met andere restauratiën kunnen worden uitgevoerdzooveel doenlijk werd echter de verlichting verbeterd, zonder ornamenten aan te brengen. Wel bleef de pachter op sommige logeervertrekken in het gebruik der nog aanwezige van 1849. In Juli 1880 werd kosteloos de aanleg gemaakt voor de verlichting eener kegelbaan, en steeds, wanneer hulp aan de leiding gevraagd wordt,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1884 | | pagina 7