Het argument ook reeds door den heer Was gereleveerd dat de orde in de stad grootendeels aan de burgerij zelve zou zijn toe te schrijven, die steeds als rustig bekend stond, komt mij bijzonder zwak voor. Ik geloof, dat men in het algemeen van alle burgerijen hier te lande kan zeggen, dat zij rustig zijn, hetgeen echter niet weg neemt dat in alle burgerijen elementen aangetroffen worden, die de rust trachten te ver storen. Nu hangt het echter juist van den tact der politie en van hare wijze van handelen af om te zorgen dat die onrustige elementen de over hand niet verkrijgen en aanleiding geven tot onrust op groote schaal. Op den gedenkwaardigen 3den October heeft men kunnen zien hoe de politie met tact weet te handelen, wanneer er groote volksmassa's op de been zijn. Men zal moeten toestemmen dat er bij dergelijke gelegen heden altijd wel lieden zijn, die in zoodanigen staat verkeeren, dat zij de openbare rust in gevaar zouden kunnen brengen. Dan juist komt de tact van de politie te pas om te zorgen dat de geheele burgerij rustig blijft. De Commissaris kan dit natuurlijk niet alleen uitwerken, maar zoo ooit dan geldt hier de regel, dat zooals de chefs zijn de ondergeschikten worden. Van onzen Commissaris nu kan gezegd worden, dat hij getoond heeft zijn inferieuren te kunnen leeren, wat een agent of in 't algemeen een beambte der politie is en zijn moet. Het is dan ook niet alleen aan de rustige burgerij, maar hoofdzakelijk daaraan toe te schrijven, dat Leiden bekend staat als een rustige stad, waar nooit ongeregeldheden plaats hebben. Nu gaat men te ver, wanneer een ambtenaar door zijn verdiensten de stad tot dien staat gebracht heeft, met eenvoudig te beweren dat Leiden uit zich zelf rustig is. Er zijn altijd en overal burgers die alleen rustig zijn, omdat zij weten dat wanneer zij zich niet kalm houden, zij op een wijze, waaraan ieder goed gezinde zjjn bijval moet schenken, weder tot rust gebracht worden. Wanneer °P een oorlogsschip en ik doe bij het bezigen van deze vergelijking een beroep op mijne medeleden, de heeren Groll en Juta het bevel aan krachtige handen is toevertrouwd, is die wetenschap voor de bemanning voldoende om zich ordelijk te gedragen. Zoo ook met onzen Commissarishet onrustige gedeelte van onze bevolking weet, dat er een man aan het hoofd staat, die de orde weet te handhaven, en daarom houdt zij zich rustig. Verre evenwel daarvan, dat dit iets aan zijn verdiensten zoude ontnemen, worden deze daardoor verhoogd. Het voor komen van ongeregeldheden is nog meer waard dan ongeregeldheden, die eens bestaan, te onderdrukken. Er is wel eens aanmerking op gemaakt dat de Commissaris van Politie veel tijd aan justitieele zaken besteedt; dit is echter iets dat door zijn ambt gevorderd wordt, en waarvan men hem dus geen verwijt kan maken. Wanneer wij nu echter zien hoe het in Leiden gesteld is, moeten wij dan niet waardeeren dat wij iemand bezitten, die met tact zijn kennis en werkzaamheden dienstbaar maakt voor de Justitie? Wij hebben daarbij groot belang voor de veiligheid van personen en eigendommen. Ik zou bijna geen voorbeeld van diefstal, inbraak of iets dergelijks kun nen noemen, waarvan de daders niet ontdekt, en in den regel, zelfs zeer spoedig, werden aangehouden, indien zij al niet op heeterdaad werden be trapt. En zou het nu de ingezetenen van Leiden niet als ik het zoo noemen mag een assurantie-premie van 400 waard zijn om iemand te behouden, die voor de veiligheid van personen en eigendommen op zoo voorbeeldige wijze zorgt? Het gesprokene door den heer Bredius zou ik bijna met stilzwijgen kun nen voorbijgaan, omdat die spreker dezelfde argumenten gebruikt, welke hij reeds meermalen in het midden heeft gebracht en die telkenmale op dezelfde wijze werden beantwoord. Ik ontken nu eenmaal ik weet waar lijk niet voor de hoeveelste maal dat de financieele toestand van Leiden slecht zou zijn. Ofschoon het mij onbekend is uit welke bronnen de heer Bredius heeft geput, dat hier 7 °/0 van het belastbaar inkomen gevorderd wordt, wil ik aannemen, dat dit cijfer juist is: doch het is een feit dat de belasting in den laatsten tijd niet verhoogd is, niettegenstaande de uitgaven belangrijk toegenomen zijn. Daaruit blijkt dat de welvaart in deze gemeente toenemend is. De sluitpost van de ontvangsten, de inkom sten belasting, moge al eens 20.000 hooger of lager zijn, in verhouding tot het eindcijfer der begrooting, is dat verschil niet belangrijk genoeg om daaruit te concludeeren dat de financieele toestand van Leiden onrust barend zoude zijn. Kunnen wij ons dus de weelde veroorloven waarvan de heer Bredius spreekt, zonder dat wij de toevlucht behoeven te nemen tot het opleggen van nieuwe lasten, dan is dit slechts een bewijs van den toenemenden bloei onzer gemeente en er bestaat nu geene meerdere reden dan in de voorafgegane jaren, voor het beweren dat op haar zware lasten drukken. Slaan wij slechts onze oogen op, dan ziet men overal nieuwe gebouwen verrijzen en verfraaiingen aanbrengen oude huizen wor den vernieuwd, de meeste winkels worden verfraaid en uitgebreid en dit alles moet wel den indruk geven van toenemenden bloei en welvaart. Ik zie dan ook niet in dat het argument van den heer Bredius eenig gewicht in de schaal legt tegen ons voorstel en beveel dit dan ook met vol ver trouwen in de welwillende beslissing van den Raad aan. De heer Damsté. M. de V.Nog een enkel woord in antwoord op het door U gesprokene omtrent de woningen. Ik vind dat het volstrekt niets bewijst dat de Commissaris te Utrecht toevallig hetzelfde verwoont als onze Commissaris. De woning is dan waarschijnlijk niet zoo goed of hij is buitengewoon gelukkig geweest in het vinden van eene woning. Het is een feit dat de woningen in Groningen stellig minstens 50 meer moeten opbrengen dan in Leiden. De Voorzitter. Ik wensch hierop alleen te antwoorden, dat het be doelde feit niet door mij als argument is gebezigd, maar bij wijze van toevallige mededeeling in den Raad is gebracht, om te doen uitkomen, dat het woningen-argument der Commissie van Financiën weinig afdoende was. Trouwens op de ééne plaats is deze op één andere gene zaak duurder. Bij de beslissing dienen wij als maatstaf aan te nemen de traktemen ten, die in de verschillende gemeenten, welke het meest met de onze overeenkomen, betaald worden. Dezen maatstaf hebben Burg. en Weth. bij het doen van hun voorstel dan ook gevolgd. De heer Bredius. M. de V.! Door U is beweerd, dat de belasting in den laatsten tijd niet verhoogd is. Ik heb de verschillende stukken niet bij mij om dit afdoende te weerleggen, doch meen mij zeer goed te her inneren, dat in de laatste jaren het belastingcijfer steeds gestegen is. Hoe dit echter ook zij, meen ik vooral er op te moeten wijzen, dat, wanneer de gemeente niet van toevallige baten geprofiteerd had, zooals o. a. het vergunningsrecht, waarop zij nooit had kunnen rekenen, en van de sommen, die van de Gasfabriek worden genomen, die dienen om den last der steeds klimmende uitgaven te verlichten, het nog gevoeliger zou worden ondervonden, tot welke hoogte de uitgaven zijn geklommen. Daarbij kan ik niet toegeven, dat, wanneer de belastingschuldigen alleen voor- en ten behoeve van de gemeente 7 percent moeten opbrengen, de belasting laag zoude zijn te noemen. Ik voor mij houd ze voor hoog; doch ieder heeft daarin zijn eigen wijze van zien, en ik kan mij best begrijpen dat sommigen ze nog laag vinden. Velen met mij zijn echter van een ander gevoelen en noemen haar zelfs exorbitant hoog. De Voorzitter. Daar ik het op dit punt met den heer Bredius toch niet licht eens zal worden, wensch ik slechts zeer kort te antwoorden. Het spreekt van zelf, dat wanneer de gemeente sommige inkomsten miste en sommige uitgaven daarentegen verhoogd werden, er een zekere wanverhouding zou ontstaan, die ons zou noodzaken veel achterwegen te laten. Wij hebben echter alleen te doen met den feitelijken toestand en in verband daarmede bestond er geen noodzakelijkheid het belastingcijfer te verhoogen. De sluitpost der inkomsten (de inkomstenbelasting) blijft natuurlijk met eenige speling 120,000, een bedrag dat wij sinds jaren gehad hebben. Ik noem een afwijking van 20,000 niet zoo groot om daaruit de conclusie te trekken dat de gemeente financieel welvarend of het tegenovergestelde zou zijn. Het voorstel van Burg. en Weth. hierop in stemming gebracht, wordt aangenomen met 15 tegen 6 stemmen, die van de heeren Bredius, Juta, Damsté, Land, Knappert en Cock. III. Idem tot verplaatsing van de bloemmarkt naar den Apothekersdijk. (Zie Ing. St. n°. 142). Zonder discussie of hoofdelijke stemming goedgekeurd. IV. Idem tot terugbetaling van een gedeelte der bijdragen in de kosten van demping enz. der sloot langs den Stationsweg. (Zie Ing. St. n°. 147 en 156). Zonder discussie of hoofdelijke stemming goedgekeurd. De heer De Fremery hield zich buiten stemming. V. Verzoek van J. H. Zitman, om continuatie van de levering van schoolboeken enz. (Zie Ing. St. n°. 148 en 156.) Zonder discussie of hoofdelijke stemming toegestaan. VI. Idem van Gebrs. Reinke, om een keldergat te maken in de Dwars- korenbrugsteeg. (Zie Ing. St. n°. 149). Zonder discussie of hoofdelijke stemming toegestaan. VII. Suppletoire staat van begrooting, dienst 1884, van het H. G. of Arme Wees- en Kinderhuis. (Zie Ing. St. n°. 150). Zonder discussie of hoofdelijke stemming goedgekeurd. VIII. Verzoek van L. P. H. Eykman, om ontslag als leeraar aan de Hoogere Burgerschool voor Jongens. (Zie Ing. St. n°. 151). Zonder discussie of hoofdelijke stemming eervol verleend met ingang van 1 December. IX. Begrooting voor 1885 van het R. K. Wees- en Oudeliedenhuis. (Zie Ing. St. n°. 152). Zonder discussie of hoofdelijke stemming goedgekeurd. X. Idem van het Evangelisch-Luthersch Wees- en Oudeliedenhuis. (Zie Ing. St. n°. 152). Zonder discussie of hoofdelijke stemming goedgekeurd. XI. Idem van het Nederl.-Israëlietisch Armbestuur. (Zie ing. St. n°. 152), Zonder discussie of hoofdelijke stemming goedgekeurd. XII. Idem van het H. G. of Arme Wees- en Kinderhuis. (Zie Ing. St. n°. 153). Zonder discussie of hoofdelijke stemming goedgekeurd. XIII. Idem van het Gereformeerd Minne- of Arme Oude Mannen- en Vrouwenhuis. (Zie Ing. St. n°. 153). Zonder discussie of hoofdelijke stemming goedgekeurd. XIV. Idem van het R.-K. Armbestuur. (Zie Ing. St. n°. 153). Zonder discussie of hoofdelijke stemming goedgekeurd. XV. Idem van Vrouwen-Kraammoeders. (Zie Ing. St. n°. 153). Zonder discussie of hoofdelijke stemming goedgekeurd. XVI. Idem van het Stedelijk Werkhuis. (Zie Ing. St. n°. 154). Zonder discussie of hoofdelijke stemming goedgekeurd. XVII. Idem van de Bank van Leening. (Zie Ing. St. n°. 159). Zonder discussie of hoofdelijke stemming goedgekeurd.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1884 | | pagina 3