GEMEENTERAAD VAN LEIDEN. 63 INGEKOMEN STUKKEN. 34 34 42 38 44 51 401 36i 42 34 33 23 14 165 43 40 57 23 57 32 25 53 50' 57 44 73 1Ï54 45 45 54 59 49 49- 42 33 51 48 48 45 "568 12 16 12 10 4l" 9 7 29 15 27 1 88 3 3 6 15 1 4 3 ~35~ 12 5 13 ~Ï8 N°. 140. Leiden, 4 September 1884. Wij hebben de eer aan Uwe Vergadering hierbij ter kennisneming over te leggen het op ons verzoek door de Plaatselijke Schoolcommissie uitge bracht advies omtrent de vraag of de oprichting van eene vierde school 3da klasse op dit oogenblik al of niet noodzakelijk is. Op de daarbij aangevoerde gronden adviseert de Commissie thans nog geen uitvoering te geven aan het reeds voor geruimen tijd opgemaakt en onlangs door den Districts-schoolopziener goedgekeurd bouwplan voor de oprichting van eene vierde school 3da klasse op de Boisotkade, maar alvorens gedurende eenigen tijd den loop der schoolbevolking na te gaan en althans de eerstvolgende inschrijving van nieuwe leerlingen af te wachten. Wij hebben ons met dit advies geheel kunnen vereenigen en daarom tot dusverre geene voorstellen tot oprichting van eene vierde school als bovenbedoeld, tot aanwijzing van de plaats en tot beschikbaarstelling van de noodige gelden bij Uwe Vergadering aanhangig gemaakt. Voor het aannemen van eene afwachtende houding in deze bestaat bovendien te meer aanleiding nu bij de Wet van 11 Juli jl. (Stbl. n°. 123) art. 24, 5da lid der Wet op het Lager Onderwijs in dien zin is gewij zigd dat op geene school meer dan zeshonderd kinderen gelijktijdig mogen worden toegelaten, terwijl het maximum vroeger op vierhon derd was vastgesteld. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Leiden, 16 Juli 1884. Aan Heeren Burgemeester en Wethouders van Leiden. In antwoord op Uwe missive dd. 3 Juli 1884, n°. 583, hebben wij de eer U te berichten, dat wij de oprichting van de geprojecteerde school 3da klasse aan de Boisotkade op dit oogenblik, in verband met het aantal kinderen op de bestaande scholen niet noodzakelijk achten. Ter verduidelijking van die meening, hebben wij de eer hiernevens twee staten over te leggen A. Overzicht van het getal leerling van de scholen 3da klasse, (na aftrek der extranei), bij de verschillende inschrijvingen, sedert die van het voor jaar van 1877; B. Overzicht van de verdeeling der leerlingen over de verschillende lokalen der bestaande scholen 3da klasse. Blijkens staat A., is bij de beide laatste inschrijvingen, wel het totaal cijfer der leerlingen aan de scholen 3aa klasse toegenomen, maar is het vroegere maximum (in 1881) nog niet bereikt, en het is niet met zeker heid te voorspellen, dat genoemd cijfer in den eersten tijd belangrijke verhooging zal ondergaan. Blijkens staat B., bestaat op de school n°. 1 (Hoofd de heer Van der Harst) in één lokaal, op n°. 2 (Hoofd de heer Brouwer) in twee lokalen en op n°. 3 (Hoofd de Heer Wuyster) in vier lokalen gebrek aan ruimte; maar is op alle scholen, in verreweg het grootste gedeelte der vertrekken, nog ruimte beschikbaar. Het getal beschikbare plaatsen in de niet geheel gevulde lokalen, op alle scholen te zamen, (41 88 35 1641, overtreft dan ook het overcompleet in enkele, (12-f-18-f-23 53), verre. Vooral op de school van den heer Brouwer is het getal onbezette plaatsen (70) aanmerkelijk. Geheel verschillend met den toestand in 1881, toen de kinderen der omliggende gemeenten de scholen 3aa klasse nog bezochten en eene ge- lijdelijke stijging, door geene daling, zooals in 1882 en 1883, onderbro ken, de bevolking dier scholen zoodanig had doen toenemen, dat inder daad een algemeen gebrek aan ruimte bestond, kan men nu van te weinig ruimte slechts ten opzichte van enkele lokalen spreken. Dadelijke behoefte aan eene nieuwe school bestaat er dus, gelooven wij, niet, en door een oordeelkundig gebruik van de nog onvervulde ruimte kan gemakkelijk aan de overbevolking van enkele klassen worden tege moet gekomen. Slechts wanneer die overbevolking aanmerkelijk grootere verhoudingen aannam, zou eene nieuwe school noodig zijn, en, nu de voorbereidende werkzaamheden zijn afgeloopen, eene uitstekende plaats gevonden en een uitmuntend plan gereed is, kan de uitvoering daarvan, indien werkelijk belangrijke toename plaats heeft, slechts betrekkelijk weinig tijd kosten. In dezen stand van zaken, meenen wij U in overweging te moeten geven, nog eenigen tijd den loop der bevolking van de scholen 3da klasse na te gaan, (waaraan ook wij onze volle aandacht zullen blijven wijden), en althans de eerstvolgende inschrijving en hare gevolgen op de beschik bare ruimte in de verschillende lokalen af te wachten, alvorens tot den bouw der ontworpen school verdere stappen te doen. De Plaatselijke Schoolcommissie, D. Bierens de Haan, Voorzitter. J. S. D. Van Doorn, Secretaris. A. SCHOLEN 3da KLASSE. INSCHRIJVINGEN. GEHEEL AANTAL LEERLINGEN (na aftrek extranei). Voorjaar. Najaar. Totaal. Voorjaar. Najaar. 4877 171 163 334 1395 1474 1878 184 177 361 1395 1476 In October 1878 werd de School n°. 3 i geopend. 1879 190 184 374 1484 1546 1880 209 159 368 1544 1569 1881 178 194 372 1592 1632 1882 170 122 292 1600 1566 1883 170 178 348 4561 1583 1884 181 1599 Vertrekken. Zitplaatsen. «5 cn «1 55 W J O O t/2 a 2 o X pq I II III IV V VI I II III IV V VI VII VIII I II III IV V VI VII VIII IX X XI XII 68 68 98 92 88 80 494 52 104 52 104 52 104 52 104 "624 48 48 52 52 48 48 48 48 52 52 48 48 1>92 Klasse. Ta 16 III IV II V VI VII VIII IX X XI XII IX VIII VI XI V X XII VII IV II III I X IX II I VI V XII XI IV III VIII VII 12 Leerlingen. Plaatsen over. Plaatsen te kort. 1 12 in het St.Elisabethshof. 23 N°. 1411. Leiden, 8 September 1884. Door de Gedeputeerde Staten is ons toegezonden een aan Z. M. den Koning gericht adres van R. N. Van der Maaren, Commissaris van Politie alhier om verhooging van jaarwedde, met verzoek omtrent deze zaak den Gemeenteraad te hooren en het adres vergezeld van een extract uit de betrekkelijke raadsnotulen terug te zenden. Geroepen in deze advies aan Uwe Vergadering uit te brengen, meenen wij het verzoek te moeten ondersteunen. Bij de beoordeeling van het verzoek komen onzes inziens twee zaken in aanmerking: 1°. de omvang der betrekking; 2°. de wijze waarop die door den tegenwoordigen titularis wordt waargenomen. Wat het eerste punt aangaat kan eene vergelijking met de bezoldiging van andere gemeenten vastgesteld, als een juiste maatstaf worden aange nomen, uitgaande van de meening dat deze, onlangs geregeld, in over eenstemming is gebracht met den omvang der betrekking. Daarenboven komt het ons billijk voor dat in aanmerking worde ge nomen dat Leiden is eene Academiestad en daardoor alhier, meer dan in andere gemeenten met gelijk zielental, van de diensten en vooral van den tact der politie wordt gevorderd. Uit een ingesteld onderzoek is alsnu gebleken dat de traktementen der Commissarissen van Politie in de volgende plaatsen geregeld zijn als volgt: Te Groningen 3000, waarbij nog ongeveer ƒ400 kan worden gevoegd voor de waarneming van het ambt van Waterschout.' Te Utrecht, waar drie Commissarissen van Politie zijn, respectievelijk 3200, 2600 en 2600. Te Delft 2500. Te Arnhem 2300 vermeerderd met 500 voor vrije woning. Te Haarlem en Leeuwarden 2600. Eene vergelijking met Leiden, waar het traktement thans mede ƒ2600 bedraagt, toont, naar het ons voorkomt, aan dat de titularis hier ter stede in minder gunstige omstandigheden is geplaatst dan zijne ambtgenooten in andere plaatsen. De gemeenten Utrecht en Groningen leveren in deze den zuiversten maatstaf op. Als Academiesteden staan zij echter wat den omvang der daaruit voorspruitende werkzaamheden betreft, beneden Leiden, terwijl de bezoldiging aanmerkelijk hooger is. Te Delft met een zeer aanzienlijk lager aantal inwoners is de bezoldi ging slechts ƒ100 lager dan hier, zoodat ook daar de bezoldiging betrek kelijk veel hooger is dan te Leiden. Van de andere plaatsen met gelijke of hoogere bezoldiging kan gezegd worden dat zij een veel minder omvattenden werkkring hebben dan Leiden, waaruit reeds van zelf volgt dat de gelijk- of achterstelling in traktement niet met de billijkheid is over een te brengen. Wat het tweede punt aangaat, de wijze waarop de betrekking door den tegenwoordigen titularis wordt waargenomen, deze is inderdaad alles zins loffelijk. Zoowel in zijne verhouding tot de Rijks-als tot de gemeente politie mag ongetwijteld verklaard worden dat deze niets te wenschen overlaat. De orde en veiligheid zijn in Leiden voorbeeldigdat desniettegen staande nu en dan misdrijven gepleegd worden en ongeregeldheden voorko- men, ligt in den aard der zaakdoch behalve dat de laatste van hoogst onbeduidenden aard zijn en zich tot enkele baldadigheden bepalen, zijn in de laatste jaren geen voorbeelden bekend dat van eenig alhier gepleegd

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1884 | | pagina 1