GEMEENTERAAD VAN LEIDEN.
37
INGEKOMEN STUKKEN.
N°.
Alvorens de Ontwerp-Verordening betreffende het verleenen van pensioen
en wachtgeld aan gemeente-ambtenaren en bedienden door Uwe Verga
dering worde in behandeling genomen, meent de Commissie, die ze voor
droeg, daaromtrent nog de volgende beschouwingen en voorstellen aan
haar oordeel te moeten onderwerpen.
Aanleiding tot een nader rapport vinden wij al dadelijk in de wijzi
gingen, welke de Commissie van Financiën voorstelt in gemelde Ontwerp
verordening te brengen. (Zie n°. 57 Ing. Stukken).
Wat de eerste der door haar voorgestelde wijzigingen betreft, kunnen
wij niet ontveinzen daarvan met bevreemding kennis te hebben genomen.
Wat is toch het geval? Bij Uwe Vergadering wordt herhaaldelijk de
vraag ter sprake gebracht of het onderwerp der pensioenen bij de veror
deningen van 1876, Gemb). n°. 1 en 1877 Gembl. n°. 1 niet is geregeld
op eene wijze, die hoe langer zoo meer bezwarend zal blijken voor de
financiën der gemeente. Uwe Vergadering—besluit de zaak tot een punt
van opzettelijk onderzoek te ma' en benoemt eene Commissie uit haar
midden, met opdracht dat onderzoek in te stellen en, onder aanbieding
van een bepaald voorstel, te berichten of, en zoo ja, op welke wijze aan
dat toenemend bezwaar kan worden te gemoet gekomen. De Commissie,
met die taak belast, constateert de gegrondheid der vrees, dat de bestaande
regeling op den duur een bezwarende lastpost voor de financiën der ge
meente zal zijn zij wijst op de oorzaken van de snelle toeneming dier
uitgavenzij erkent met het oog op die oorzaken hoe weinig het bezwaar
der toenemende uitgaven voor pensioenen voor eene dadelijke opheffing
vatbaar is en toont aan dat de eenig mogelijke tempering van het kwaad
in de toekomst moet gezocht werden in eene wijziging in minder milden
zin der grondslagen van de bestaande regeling, waartoe zij o. m. voorstelt
de bijdrage van 1 pet. tot 21/i pet. te verhoogen.
En nu komt de Commissie van Financinën betoogen dat eene verhoo
ging der bijdrage van 1 tot 2ya pet. zal strekken tot financieel nadeel
der gemeente, want dat dan ook de traktementen zullen moeten verhoogd
worden, wat misschien niet noodig zal zijn wanneer de bijdrage op 1 pet.
bepaald blijft.
Met dit betoog der Commissie van Financiën kunnen wij ons in geenen
deele vereenigen.
De traktementen der ambtenaren en bedienden van de gemeente zijn
voldoende of ze zijn dit niet. Dit is eene kwestie, welke geheel op zich
zelve staat en dan ook geheel op zich zelve beoordeeld en beslist moet
worden. Zijn die traktementen voldoende, eene hoogere bijdrage voor de
pensioenen zal ze niet onvoldoende maken. Zijn zij niet voldoende, dan
moet daarin voorzien worden, niet omdat eene hoogere bijdrage voor
pensioenen wordt gevorderd, maar eenvoudig omdat die traktementen
onvoldoende zijn.
Het bezwaar der Commissie van Financiën kan, naar ons inzien, niet
ernstig gemeend zijn. Yan een tractement van bijvoorbeeld f 600 zal, in
plaats van f 6, voortaan 15 en van een van f 1000, in plaats van
f 10, voortaan eene bijdrage van f 25 gevorderd worden en nu zou het
noodig zijn om die meerdere bijdrage van 9 of 15 der traktementen
te verhoogen 1 En met welke sommen zullen dan die traktementen verhoogd
worden? Met die van f 9 of 15 of met een hooger bedrag? Men ziet
dat men slechts aan de uitvoering heeft te denken om te ontwaren dat
het betoog inderdaad niet houdbaar is.
De Commissie van Financiën gelooft dat bij de keuze, die de meeste
ambtenaren hebben om ook eene andere gemeente te dienen, deze bij ge
lijk traktement aan de andere gemeenten de voorkeur zullen geven, daar
geene andere groote gemeente van Nederland eenige bijdrage heft voor
het pensioen. Wij gelooven dat in deze redeneering èn het bezwaar der
bijdrage èn de vrijheid der keuze om deze of gene gemeente te dienen
niet weinig overschat worden, terwijl zij zeer zeker ook den band miskent,
die een geregelde bijdrage voor pensioen tusschen de gemeente en hare
ambtenaren en bedienden doet geboren worden.
Wat de bijdrage betreft, vinden wij het bestaan van uiteenloopende
gevoelens omtrent het te heffen percentage alleszins verklaarbaar. Zoo hadden
wij eene stêm verwacht ten gunste eener heffing niet van 2y2, maar van
2 pet., omdat ook het Rijk dit bedrag vordert van de onderwijzers. (Zie
artikel 41 der wet van den 17aen Augustus 1878 (Staatsbl. n°. 127).
Maar die bijdrage laten gelijk zij is, zoo als door de Commissie van
Financiën wordt voorgesteld, meenen wij ten sterkste te moeten ontraden.
Dan toch zou er zoo goed als niets gedaan worden om den financielen
druk, dien de pensioenen nog gedurende langen tijd in toenemende mate
voor de gemeente zullen opleveren, te temperen en dit zouden wij onver
antwoordelijk achten. Willen andere gemeenten zich den last der pensi
oenen geheel getroosten, het staat haar vrij. Elke gemeente behoort in
dit opzicht met hare eigen krachten te rade te gaari. Doch wij blijven
van oordeel, dat, waar eene regeling als de door ons voorgestelde de
toekomst der gemeente-ambtenaren en bedienden op zoo afdoende wijze
verzekert, eene bijdrage van hunnentwege alleszins billijk en rechtmatig is
te achten.
Wij meenen aangetoond te hebben dat de grond, dien de Commissie
van Financiën aanvoert om die bijdrage op 1 pet te laten, van dien
aard is, dat hij geen den minsten invloed mag uitoefenen. Maar boven
dien heeft die Commissie bij het aanvoeren van dien grond geheel voorbij
gezien, dat voor de bestaande ambtenaren en bedienden de heffing van
1 pet behouden blijft en de hoogere bijdrage slechts van de nieuw aan
e stellen ambtenaren en bedienden zal gevorderd worden. Deze omstan-
u "heid ontneemt aan dien grond elke waarde, zelfs voor hen, die onze
me ing niet deelen dat hij, als twee verschillende zaken verwarrende,
geen invloed ten deze mag uitoefenen.
In de tweede plaats stelt de Commissie van Financiën voor in de ver
ordening de bepaling op te nemen, dat geen wachtgeld zal worden ver
leend dan na een zeker aantal dienstjaren, welk aantal zij op twee
wenscht te bepalen.
Naar ons oordeel bestaat er weinig grond voor deze wijziging. Het
laat zich toch niet denken dat men ambtenaren of bedienden definitief
zal aanstellen tot betrekkingen, waarvan men op het oogenblik der be
noeming weet of kan onderstellen dat ze eerlang zullen worden opgehe
ven. Het is dan steeds gebruikelijk den titularissen tijdelijk te benoemen
welke tijdelijke benoeming alle aanspraak op pensioen of wachtgeld voor
komt. Is het echter bij het doen eener definitieve benoeming niet bekend
dat de betrekking zal worden opgeheven en geschiedt dit niettemin, dan
bestaat er naar ons inzien ook geen reden om den titularis anders te
bejegenen dan zijne ambtgenooten, met wie hij door zijne benoeming
geheel is gelijkgesteld. De hardheid, waartoe de opheffing van eenige be
trekking voor de betrokken personen leidt, is zeker niet minder omdat
deze nog slechts korten tijd geleden daartoe werden aangesteld; zij is
zelfs nog grooter te achten en uit dien hoofde kunnen wij ook deze
wijziging niet aanbevelen.
Na deze bespreking van het rapport der Commissie van Financiën zij
het ons vergund in ons voorstel een paar wijzigingen aan te brengen,
die ons noodig en wenschelijk voorkomem.
Zoo meenen wij dat hij, die gedurende vier of twee jaren op wacht
geld is geweest, doch niet herplaatst is in eenige betrekking der gemeente,
des verlangd, zijne aanspraak op pensioen moet kunnen behouden, daar
het zeer zeker niet in de bedoeling kan liggen hem deze te onthouden.
Wij geven Uwer Vergadering daarom in overweging aan het slot van
artikel 5 nog eene alinea te laten volgen van dezen inhoud
„De op wachtgeld gestelde ambtenaar of bediende, die na de vier of
twee jaren, bedoeld bij het derde lid van dit artikel, niet in eene betrek
king der gemeente is herplaatst, kan zijne aanspraak op pensioen behou
den en hiervoor als gedurende zijn wachtgeld blijven bijdragen, mits hij
zich binnen eene maand na het verstrijken dier jaren ter zake verklare."
Voorts wenschen wij artikel 9 der ontwerp-verordening te laten weg
vallen. Eene nadere overweging van deze bepaling heeft ons tot de over
tuiging geleid dat zij, ofschoon ook reeds in de bestaande verordening
voorkomende, geen aanbeveling verdient. Met een gepensionneerde heeft
de gemeente geheel afgerekend; het contract, dat als het ware stilzwij
gend omtrent zijn pensioen tusschen hem en de gemeente werd gesloten,
is in werking getreden en geene handeling, welke ook, behoort daarop
nog invloed te kunnen uitoefenen. Bovendien lijdt het geen twijfel of de
rechter, die ter zake van het bij het artikel bedoelde kwaad heeft te
oordeelen, beoordeelt dat kwaad in zijn ganschen omvang en legt des
wege eene straf op, als overeenkomstig het wetboek van strafrecht dat
kwaad ten volle treft. En nu gaat het naar ons inzien niet aan, dat de
gemeente die straf nog zal verzwaren. Zij zou daardoor niet alleen treden
op het gebied van den strafrechter, maar ook te zwaar straffen daar die
rechter reeds heeft veroordeeld naar al de eischen, die bij de wet zijn
gesteld.
Deze laatste beschouwing maakt de bepaling ook ongeraden voor den
wachtgelder, op wien zij trouwens thans voor het eerst zou worden
toegepast.
Eindelijk meenen wij te moeten voorstellen den datum van inwerking
treding der verordening in artikel 12, dat, na het wegvallen van artikel 9,
artikel 11 zal worden, te stellen op 1 Januari 1885.
De Commissie voor de regeling der pensioenen,
J. Bool.
Leiden, den 26sten Mei 1884. J. T. Buys.
C. Cook.
N°. 80. Leiden, 28 Mei 1884.
Ter vervulling der vacature aan de school der 3<Je klassen0. 1, ontstaan
tengevolge van het aan den onderwijzer D. Vente verleend eervol ontslag,
hebben wij de eer U hierbij aan te bieden eene voordracht, opgemaakt
in overleg met den Arrondissements-Schoolopziener, na ingewonnen advies
van het hoofd der betrokken school, dat ter inzage van de leden in de
Leeskamer is nedergelegd, ter benoeming van een derden onderwijzer of
onderwijzeres, op eene jaarwedde van f 550, als:
1°. Arie De Geus, te Oegstgeest;
2°. Hubertus Hermanus Van der Plas, te Wassenaar, en
3°. Mejuffrouw Maria Sophia Altman, tijdelijk 3<Jo onderwijzeres alhier.
Wij nemen de vrijheid U te verzoeken tot eene benoeming te willen
overgaan.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 81. Leiden, 29 Mei 1884.
Onder overlegging van nevensgaande stukken geven wij Uwe Vergade
ring in overweging onder de door de Commissie van Fabricage voorge
stelde voorwaarden vergunning te verleenen aan J. B. S. Barendse om
een trottoir of stoep te leggen vóór zijn huis aan den Wittensingel en
aan J. Den Hertog om een waterstoep te leggen aan het Utrechtsche
Jaagpad.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
Aan den Raad der gemeente Leiden.
Geeft met verschuldigden eerbied te kennen, J. B. S. Barendse, wonende
aan den Wittesingel onder Zoeterwoude nabij de Naakte Sluis;
dat hij voornemens is aan genoemde Singel een woonhuis te bouwen
op een daar liggend perceel
dat hij voor het te bouwen huis een trottoir wenscht te maken ter
breedte van een meter;
dat het hem wenschelijk voorkomt het bedoeld trottoir op den Singel-
grond te leggen, waarvoor beleefdelijk de toestemming Uwer Vergadering
wordt verzocht;