GEMEENTERAAD VAN LEIDEN.
29
INGEKOMEN STUKKEN.
N°. 66. Leiden, 7 Mei 1884.
Onder overlegging van bijgaande stukken hebben wij de eer Uwe Ver
gadering mede te deelen dat er bij ons geen bezwaar bestaat tegen de
inwilliging van het verzoek van D. Vente, om ontslag uit zijne betrek
king van derden onderwijzer aan de school der 3de klasse n°. 1.
Wij geven U derhalve in overweging het gevraagd ontslag eervol te
verleenen ingevolge het gedaan verzoek tegen 15 Juni a. s.
Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders, enz.
Aan den Edel achtb. Raad der gemeente Leiden.
Geeft met verschuldigden eerbied te kennen, ondergeteekende, Dirk Vente,
3de onderwijzer aan de Openbare School der 3d0 klasse n°. 1 dat hij
eervol ontslag uit zijne betrekking tegen 15 Juni a. s. vraagt.
Hoogachtend.
Uw dienstw. dienaar,
Leiden, 5 Mei 1884. D. Vente.
Leiden, 6 Mei 1884.
Ter voldoening aan Uw apostille van gisteren, waarbij gevoegd een
verzoek van den 3den onderwijzer D. Vente, om met 15 Juni e. k. eervol
uit zijne betrekking te worden ontslagen, heb ik de eer U te melden, dat
bij mij geene bedenkingen bestaan tegen de inwilliging van adressants verzoek.
Het hoofd der Openbare School
Den Heer Burgemeester der 3da klasse n°. 1,
der gemeente Leiden. A. Van der Harst.
N°, 681. Leiden, 29 April 1884.
Nu de rekening en verantwoording over het afgeloopen dienstjaar door
Commissarissen van de Gasfabriek aan den Gemeenteraad is overgelegd
en overeenkomstig de 2de alinea van art. 12 van de verordening van 28
September 1882, mede het jaarlijksch verslag is aangeboden, kan en zal
zoo we hopen uit die verantwoording blijken dat de voorgenomen uitbrei
ding thans geheel is tot stand gekomen en dat de exploitatie in allen deele
beantwoordt aan de behoeften niet alleen van het oogenblik maar voor
verscheidene volgende jaren zooals omschreven was in ons primitief voor
stel tot uitbreiding van de Gasfabriek in dd. 25 Mei 1881 onder n°. 86
in de ingekomen stukken opgenomen.
Na langdurige overwegingen zijn in uwe vergadering van 22 Juli 1881
twee gasdeskundigen de heeren Simon Thomas en A. J. Van Eyndhoven
uitgenoodigd om met den Directeur de voorstellen tot uitbreiding der Gas
fabriek op 25 Mei van dat zelfde jaar overgelegd, te onderzoeken en
deswegens rapport uit te brengen.
Reeds op 4 Augustus werd door de heeren Simon Thomas en \an
Eyndhoven een voorloopig verslag uitgebracht, waarbij op de onverwijlde
uitvoering werd aangedrongen van de navolgende werken, reeds op 25 Mei
te voren voorgesteld als:
Aanbouw van vijf generatorvuren;
Verhooging van het stokerijgebouw;
c. Aankoop en stellen van een Condensateur Systeem Pelouze;
d. Wijziging en uitbreiding van de zuivertoestellen met afsluiters;
terwijl bovendien in overweging werd gegeven om twee gashouders in
teleskoopen te doen veranderen.
Bij een tweede rapport uitgebracht op 26 September daaraanvolgende;
wordt de raming van gasproductie op 20,000 M8. per etmaal juist
geacht en eene fabrieksmeter tot gelijk vermogen alzoo noodig geacht.
Wat de gasberging betreft, zal de nieuw op te richten gashouder met
eene capaciteit van ruim 7500 M8. voldoende zijn.
De deskundigen hebben dus de primitieve voorstellen volkomen goedge
keurd en zij hebben de verzekering er aan toegevoegd „dat wanneer al
de voorgestelde veranderingen zullen zijn uitgevoerd uwe fabriek aan de
tegenwoordige eischen van eene zeer goed ingerichte tabriek, zal blijken
te voldoen."
Twee jaren van September 1881 tot September 1883 zijn noodig geweest
om de aanzienlijke uitbreiding van de Gasfabriek tot stand te brengen;
dat dit werk door den Directeur met ingenieursbekwaamheid is verricht,
meenen wij, zonder tegenspraak te mogen constateeren. Zelfs is van de
bevoegdheid bij art. 4 van de verordening van den 28 September 1882
n°. 17 aan Commissarissen gegeven om zoo noodig de hulp en voorlichting
van deskundigen in te roepen, geen gebruik gemaakt, omdat onze Directeur
die hulp, die voorlichting niet heeft verlangd en wij die ook niet noodig
achttende uitkomst heeft bewezen dat wij daarin juist hadden gezien.
Aan de deskundigen door uwen Raad benoemd, is bij Raadsbesluit van
20 October 1881 toegekend voor het gegeven advies f 2120.
Aan den Directeur met de exploitatie belast, werd mede de uitvoering
van het werk door hem ontworpen, opgedragen en nu meenen uwe Com
missarissen dat billijkerwijze ook aan hem minstens eene gelijke vergoe
ding voor dit buitengewone werk, behoort te worden uitgekeerd en zij
hebben mitsdien de eer aan Uwe Vergadering voor te stellen om aan den
Directeur van de Stedelijke Gasfabriek f 1000 toe te kennen, met dank
betuiging voor de goede uitvoering van dit buitengewone werk.
Commissarissen voornoemd,
De Fremery,
Aan den Gemeenteraad J. C- Van der Zweep.
van Leiden. E- Van Dissel.
Leiden, 8 Mei 1884.
Met ingenomenheid namen wij kennis van het voorstel, door Commis
sarissen der Gasfabriek in dato 29 April ingediend; met hen zijn wij van
oordeel dat de Directeur der inrichting ten volle aanspraak mag maken
op het blijk van waardeering en goedkeuring zijner werkzaamheden, hetwelk
hem wordt toegedacht.
Terecht toch wordt er op gewezen, dat die werkzaamheden van geheel
bijzonderen aard waren en bekwaamheden vorderden, welke men in billijk
heid niet verlangen of verwachten kan bij den Directeur eener Gasfabriek
aan te treffen. Van dezen mag toch alleen gevorderd worden dat hij de
geschikte persoon is, om de door hem bestuurde fabriek in alle opzichten
behoorlijk te exploiteerenwaar kwestie is van bouw, verbouw of uitbrei
ding der fabriek, vooral wanneer daarbij sprake is van het aanbrengen
en invoeren van nieuwe inrichtingen tot gasbereiding, zooals hier het ge
val geweest is, betreedt men het terrein van den gas-ingenieur en het zal
wel onnoodig zijn er Uwe Vergadering op te wijzen van hoeveel belang,
vooral op finantieel gebied, het voor de gemeente is, wanneer die inge
nieursbekwaamheden in den Directeur der Gasfabriek worden aangetroffen.
Wanneer wij toch bedenken welk een belangrijke tijd er noodig is ge
weest voor de uitvoering der verschillende werken, waartoe de Raad in
het laatst van 1881 besloot, en welke uitgaven noodig zouden zijn geweest
indien het ontwerpen en het toezicht op de uitvoering dier werken ge
durende dat geheele tijdsverloop aan een speciaal deskundige had moeten
worden opgedragen, dan zal het naar wij vertrouwen in het oog sprin
gen welke besparing van uitgaven de ingenieursbekwaamheden van den
Directeur voor de gemeente hebben teweeggebracht.
Dat het bestuur en het toezicht over die uitbreidingswerken voor den
Directeur een zeer aanzienlijke vermeerdei'ing van arbeid ten gevolge had
den, behoeft nauwelijks opgemerkt te worden en, naar wij vertrouwen,
evenmin, dat de billijkheid vordert dat op ondubbelzinnige wijze blijke dat
de Raad, dergelijke goede der gemeente bewezen diensten, niet onopge
merkt laat; wij aarzelen daarom niet het voorstel der Commissarissen
der Gasfabriek krachtig te ondersteunen en Uwe Vergadering in overwe
ging te geven;
1°. den Directeur der Gasfabriek eene buitengewone belooning van 1000
toe te kennen:
2°. hem dank te betuigen voor de goede uitvoering der werken, waartoe
de Raad in 1881 zijne toestemming gaf;
3°. Commissarissen der Gasfabriek te machtigen de sub. 1 bedoelde som
van f 1000 in uitgaaf te brengen op de exploitatie-rekening van het
dienstjaar 1884.
Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders.
N°. 66. Leiden, 8 Mei 1884.
Wij hebben de eer aan Uwe Vergadering hiernevens over te leggen de
stukken der sollicitanten voor de betrekking van concierge der Hoogere
Burgerschool voor Jongens.
Uit het advies der Commissie van Toezicht blijkt dat door deze wordt
aanbevolen W. F. N. Koster, timmerman alhier, terwijl het Bestuur van
Mathesis, door ons omtrent die aanbeveling gehoord, tegen den voorge
dragen persoon geen bezwaar heeft.
Ons met de aanbeveling vereenigende geven wij U alzoo in overweging
tot de benoeming over te gaan.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
Leiden, 23 April 1884.
Aan Burgemeester en Wethouders der gemeente Leiden.
Gevolg gevende aan uwe uitnoodiging vervat in uw schrijven dd. 12
April jl. n°. 364, en onder terugzending der daarbij gevoegde stukken,
hebben wij de eer U te adviseeren, van de verschillende sollicitanten naar
de betrekking van concierge aan de Hoogere Burgerschool voor jongens,
aan den Raad ter benoeming voor te dragen Willem Frederik Nicolaas
Koster, timmerman, wonende alhier, betreffende wien wij in alle opzichten
de meest gunstigste rapporten hebben ontvangen.
De Plaatselijke Commissie van toezicht op de scholen
voor Middelbaar Onderwijs te Leiden.
H. Kern, Voorzitter.
N. L. J. Van Buttingha Wiciiers, Secretaris.
Leiden, 6 Mei 1884.
Aan Edel achtb. Heeren Burg. en Weth. der gemeente Leiden.
Het Bestuur van het Genootschap Mathesis Scientiarum Genitrix heeft
de eer in antwoord op uw schrijven van den 26sten April jl. onder n°. 406
Middelbaar onderwijs, UEdelachtb. mede te deelen, dat het geen bezwaar
heeft tegen de aanbeveling van W. F. N. Koster voor concierge der Hoo
gere Burgerschool. Nevens dezen zouden naar zijne meening het meestin
aanmerking komen:
A. Boot en W. P. Van der Drift.
Het Bestuur voornoemd,
J. M. Van Bemmelen, Voorzitter.
P. J. Groen, Secretaris.
N°. 69. Aan Burgemeester en Wethouders van Leiden.
De ondergeteekende A. J. Koole, heeft de eer ter uwer kennis te brengen,
dat door hem bij zijn verzoek van de voorgaande maand, tot het ver
nieuwen van een brug bij zijne nieuwe meelfabriek, over de Binnenvest
gracht achter de Looierstraat, verzuimd is, het voornemen te melden, om
de brug beweegbaar te maken, zooals het hierbij ingezonden teekeningetje
aanduidt, terwijl door hem gezorgd zal worden, om de brug naar behoefte
te openen en te sluiten.
UEd. achtbare dienstwillige dienaar,
Leiden, 5 Mei 1884. A. J. Koole.
Te Leiden ter Boekdrukkerij van A. W. SIJTHOFF.