20 De heer Buys. Dit is volstrekt geen bezwaar, M. de V. Wij kunnen het werk immers op den post voor onvoorziene uitgaven brengen, met uitnoodiging aan Burg. en Weth. om, wanneer de tijd van betalen komt zoo noodig uit den een of anderen post dat bedrag over te schrijven. De Voorzitter. De heer Buys wenscht dus de bepaling in het voor stel op te nemen, dat de kosten zullen gevonden worden uit den post voor onvoorziene uitgaven? De heer Buys. Ik heb er niets op tegen, M. de V., hoewel het mij op het oogenblik alleen te doen was om het beginsel beslist te zien. Over de wijze van uitvoering zouden Burg. en Weth. dan later voorstellen kunnen doen. Acht gij het echter beter daarvoor dadelijk den post onvoorziene uitgaven aan te wijzen, dan is mij dat zeer wel. De heer De Clercq. Het zij mij vergund een woord over de zaak in het midden te brengen. Voor zoover ik weet, wordt het beginsel, door den heer Buys voorop gesteld, door al de leden dezer Vergadering en in de eerste plaats door het Dagelijksch Bestuur gedeeld. Ik geloof dus dat het hier eigenlijk, zooals door U, M. de V., terecht is opgemerkt een verschil geldt over het criterium, d. w. z. of het voorgestelde werk behoort tot die, waarvan door leening de betaling over verschillende jaren mag worden verdeeld, of wel meer bepaald tot het gewone onderhoud behoort, waarvan de kosten jaarlijks dienen betaald te worden. Nu komt het mij voor dat, wanneer het werk, in plaats van over f 5000, over f 50.000 liep, wanneer het b. v. niet betrof de demping van een sloot maar van een singelgracht, voor een soortgelijk doel, ver betering van verkeer, bevordering der openbare gezondheid of iets van dien aard, de benoodigde gelden ongetwijfeld door leening zouden mogen gevonden worden. In dien geest geloof ik dan ook dat Uwe opmerking zeer juist was, dat het in beginsel eigenlijk er niet toe doet hoe hoogde kosten voor de uitvoering van het werk zijn. Aan den anderen kant ben ik het echter volkomen met den heer Buys eens, dat wanneer wij alle kleine posten voor dergelijke werken, zooveel maar eenigszins mogelijk is, op de toekomst overbrengen, wij een ver keerden weg zouden volgen. Het komt mij dan ook voor dat Burg. en Weth. dit hier voor dit onbeduidende werk hebben voorgesteld, eenvoudig omdat er nog geld over was van de leening, en dat het niet bij hen op gekomen zou zijn daarvoor opzettelijk f 5000 te gaan leenen. Dit zal de eenige aanleiding geweest zijn. Wanneer het echter blijkt dat de gelden uit de gewone inkomsten kunnen gevonden worden, dan moet dit zeker geschieden. Ik heb dit opgemerkt om mijne stem te motiveeren. Ik zou toch ongaarne zien dat, omdat het geld niet uit de gewone inkomsten kan gevonden worden, het zoo zeer gewenschte werk daardoor ongedaan zou blijven. De Voorzitter. De heer De Clercq heeft zoo even eene opmerking ge maakt, die in één opzicht zeer onjuist is. Hij meende dat Burg. en Weth. voorgesteld hebben om die f 5000 te vinden door geldleening, omdat er toevallig van de leening van vijf ton nog geld over is. Dit is echter het geval niet. Dergelijke uitgaven worden altijd voorgesteld met de formule te vinden door geldleening, echter zonder dat daarom voor zulk een be trekkelijk gering bedrag eene leening wordt aangegaan. Wanneer aan het eind van het jaar bij het opmaken van hetgeen gekapitaliseerd moet wor den (zooals f 2000 aflossing hoofdkerken, f 5000 van de Gasfabriek en alle andere ontvangsten voortspruitende uit verkoop van onroerend eigen dom der gemeente enz.) blijkt dat er werken zijn uitgevoerd, waarvan de kosten volgens raadsbesluit gevonden moeten worden door geldleening, dan wordt daarmede de post „aankoop van kapitaal" verminderd. Het is eene toevallige omstandigheid dat er van die leening geld over is. Voor dergelijke uitgaven wordt echter nooit eene leening aangegaan, dit is niet noodig. Jaarlijks worden eerrige duizenden van den post „aankoop van kapitaal" afgeschreven en dus, om zoo te zeggen, met gesloten beurs de zaak in orde gebracht- Wij handhaven in het voorstel een beginsel. In de vraagis de uitgave groot en kan zij nog uit de gewone inkomsten gevonden worden, ligt geen beginsel. Men moet niet vergeten, dat, wanneer men heel eenvoudig het bedrag door het tegenwoordige geslacht laat betalen, de belasting met hetzelfde bedrag wordt verhoogd. Naar onze opvatting nu is het niet geoorloofd de tegenwoordige belastingschuldigen te bezwaren met eene uitgave die naar haren aard over een groot tijdperk verdeeld moet wor den. Recht en billijkheid vorderen dat alle belastingschuldigen ten wier behoeve de uitgaaf geschiedt er aan mede betalen en men doet onrecht door te zeggen: het kan wel lijden, er is toevallig geld Dat is o. i. niet geoorloofd. De heer Buys. Naar aanleiding van Uw laatste opmerkingen, M. de V., wensch ik nog een enkel woord te spreken. Vooreerst Uwe vraag, waar de grens ligt van de uitgaven, welke de gemeente al of niet door leening dekken mag. Ik geef volkomen toe, dat die grens nooit zuiver te trekken is en dat de beslissing soms vrij moeilijk zijn kan; maar op dit oogenblik behoeven wij ons die moeilijkheid in elk geval niet aan te trekken, want dit is zeker, dat eene uitgave van f 4000 de financiëele krachten van Leiden niet te boven gaat. In de tweede plaats Uwe opmerking, dat het hier eene zaak van be ginsel betreft. Juist daarom kom ik er telkens en krachtig op terug omdat ik dat beginsel verderfelijk en nootlottig acht en dan ook ernstig betwijfel of het ergens in de ordelijke financiëele administratie van eene groote ge meenschap wordt toegepast. Gij beweert, M. de V., dat het niet aangaat de begrooting in het oneindige te verhoogen, maar gaat het dan aan maar in 't oneindige lasten te leggen op de schouders van het nageslacht? Waarom is het zoo noodig om het zelf betalen tot regel en het betalen van anderen tot uit zondering te maken? Omdat als wij zeiven betalen wij wel verplicht zijn bij het doen van uitgaven de gematigdheid te betrachten. Immers gaan wij verder, dan zullen de klachten en de protesten niet uitblijven. Wan neer wij daarentegen niet bij uitzondering maar telkens weer beschikken over de inkomsten van andere geslachten, waar is dan de waarborg voor onze matigheid? Nergens natuurlijk. De protesten zullen zeker niet uit blijven, maar eerst komen als zij ons niet meer bemoeilijken kunnen. Is het voorgestelde werk inderdaad zoo voortreffelijk en ik ben de eerste om te erkennen dat dit werkelijk het geval is, welnu laten wij er dan ook de zeer onbeduidende uitgave voor over hebben, welke de uitvoering vordert. De Voorzitter. Ik geloof dat de belastingschuldigen, die volgens het gevoelen van den heer Buys in de allereerste plaats verplicht zouden zijn den last van deze uitgave te dragen, in vrij wat sterkere mate het onrecht zouden voelen dat hun werd aangedaan en met recht daartegen konden aanvoeren dat dit niet aangaat, omdat die uitgave niet gedaan is uitslui tend ten hunnen behoeve, maar ook voor de verre toekomst. Het protest, daardoor uitgelokt, zou van een geheel anderen aard zijn dan dat waarover de heer Buys sprak, en het zou mij veel meer vrees aanjagen omdat ik er de juistheid van zoude moeten erkennen. De heer Buys beweert, dat ons beginsel van leenen slecht is, maar dan geldt dit zoowel van groote als van kleine uitgaven. Naar mijne overtuiging mag alleen en uitsluitend de aard van de uitgave het criterium zijn en doet het bedrag niets ter zake. Ik heb er reeds twee malen op gewezen zonder dat het mij tegengesproken is, en herhaal het thans voor de derde maal, opdat men mij de onjuistheid er van aantoone, indien ik dwaal, dat voor de opbrengst van het kleinste hoekje grond, al waren het maar enkele guldens, steeds kapitaal werd aangekocht. Ook dit geschiedde om het beginsel en nooit heb ik hooren beweren dat het bedrag daarvoor te gering was, en wij die sommetjes wel onder de gewone inkomsten konden rangschikken. Nogmaals, het is niet het bedrag maar de aard der uitgave, waar het op aankomt. Het amendement van den heer Buys, strekkende om de gelden te vin den uit de gewone middelen (Onvoorziene Uitgaven) wordt daarop in stemming gebracht en verworpen met 14 tegen 9 stemmen. Voor stem den de leden De Clercq, Verster, Scheltema, Buys, Le Poole, Van der Hoeven, Cock, Juta en Bredius. Het voorstel van Burg. en Weth wordt alsnu met algemeene stem men aangenomen. V. Verzoek van J. M. Van Vliet, tot plaatsing van boomen langs het Delftsche Jaagpad. (Zie Ing. St. n°. 39). De Voorzitter. Ik stel voor dit punt niet te behandelen, aangezien de adressant thans in staat van faillissement verkeert. Wij zullen dus eerst moeten afwachten of het verzoek door den Curator gehandhaafd wordt. VI. Verzoek van A. G. Huykes, tot storting van diepwerk in de Zijl. (Zie Ing. St. n°. 39). Zonder discussie of hoofdelijke stemming toegestaan. VII. Verzoek van de Wed. A. Biben, om een stoep te leggen. (Zie Ing. St. n°. 40). Zonder discussie of hoofdelijke stemming toegestaan. VIII. Verzoek van J. Noest, om ontslag als concierge der Hoogere Burgerschool. (Zie Ing. St. n°. 42). De heer Driessen. Mag ik U even vragen, M. de V., of adressant in aanmerking komt voor pensioen? De Voorzitter. Zeer zeker. Het ontslag wordt daarna eervol verleend. IX. Verzoek van Dr. F. De Boer, om ontslag als leeraar aan de Hoo gere Burgerschool. (Zie Ing. St. n°. 44). Wordt tegen half Mei a. s. eervol verleend. n X. Voordracht betrekkelijk de beweiding van het Schuttersveld. (Zie Ing. St. n°. 41). De heer Van der Hoeven. Eene eenvoudige vraag, M. de V.! Wanneer bestaat het voornemen het Schuttersveld te verpachten Zooals uit de stukken blijkt, loopt de laatste beweiding tot ultimo December 1883. De Voorzitter. Zoodra als de Raad eene beslissing heeft genomen. Er is echter geen haast bij, daar het land in dezen tijd van het jaar toch niet beweid wordt. De heer Bredius. Ik zou wel in overweging willen geven of het niet doelmatig zoude zijn voor de exercitiën, het land voor het vervolg niet te verhuren voor beweiding, maar voor groen stal voeder? Er zijn hier zeer vele huurkoetsiers, die er zeker wel op gesteld zijn een dergelijk perceel te huren voor hunne paarden. Ook zou, om het land in goeden staat te houden, kunnen worden bepaald, dat het jaarlijks behoorlijk worde toege maakt, en daarvoor een gedeelte van den huurprijs worden bestemd. Voor de oefeningen zal daardoor geen, ten minste geen noemenswaard beletsel ontstaan. De Voorzitter. Voor groen stalvoeder of zooals Uwe bedoeling is, voor het maaien van het gras, geloof ik niet dat het geschikt zal zijn. M. i. wordt toch het gras te veel plat getraptde huurder of pachter zou nooit een dag zeker zijn van het door hem gepachte. Menigmaal zal het toch kunnen gebeuren dat het juist den dag voordat hij wil gaan maaien plat getrapt wordt. Ik zal echter zeer gaarne deskundigen over eene dergelijke wijze van verpachting raadplegen en zoo noodig daarop bij eene volgende verpach ting letten. De heer Bredius. Ik wil alleen op een antecedent wijzen. Te Woerden werd het land waarop de oefeningen van het garnizoen plaats vonden, ver pacht voor eene betrekkelijk mooie som geld. Waarom zou dit dan hier ook niet mogelijk zijn? De Voorzitter. Zooals ik reeds zeide zal ik zeer gaarne met deskun digen eens de zaak bespreken, ofschoon ik meen dat zich daarvoor geen inschrijvers zullen opdoen, daar zij niet zeker zijn, wat zij hebben zullen. De voordracht wordt alsnu met algemeene stemmen goedgekeurd. De vergadering wordt daarna gesloten en veranderd in eene met ge sloten deuren. Te Leiden ter Boekdrukkerij van A. W. SIJTHOFF.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1884 | | pagina 4