18 De heer Van der Zweep. Ik vind het amendement eveneens schade loos, maar ook noodeloos. Aan den adressant toch wordt de vergunning tot wederopzeggens verleendwelnu, wanneer men een tarief maakt voor dergelijke vergunningen, dan kan men de toestemming opzeggen en de nieuwe conditiën stellen. De heer Cook. Dat kan men zeer zeker doen,; maar eerstens komt men daartoe niet licht en ten tweede zou ik het zeer onbillijk vinden. De Voorzitter. Ik ben het volkomen met den heer Van der Zweep eens. Bij alle dergelijke vergunningen wordt de bepaling gemaakt: tot wederopzegging. Wordt dus te eeniger tijd bepaald dat eene recognitie moet betaald worden, dan kunnen wij de vergunning intrekken, en haar op nieuw verleenen onder de dan bestaande bepaling. Ik ben het volstrekt niet eens met den heer Cock, dat wij daardoor eene onbillijkheid zouden be gaan. Integendeel: ik zoude eene andere gedragslijn onbillijk vinden tegen over andere verzoekers. Ik acht die bepaling voor het oogenblik noodeloos en gaat men eene toestemming aanvullen met noodelooze bepalingen, dan is het einde er van niet te voorzien en zouden wij daarmede tot in het oneindige kunnen voortgaan. Ik meen dus dat wij verkeerd zouden doen met eene geheel overbodige voorwaarde aan de toestemming te verbinden. De heer Van der Hoeven. Waar staat dat, M. de V., dat de vergun ning tot wederopzegging wordt verleend De Voorzitter. In den zesden regel van ons voorstel. De heer Van der Hoeven. Dat is de beschikking van den Minister van Waterstaat. De Voorzitter. Ofschoon dergelijke vergunningen per se altijd tot wederopzegging worden verleend, behoort het er toch in te staanis dit thans niet het geval, dan is het eene omissie. Er staat thans alleen zoo lang adressant pachter blijft van het buffet in de Gehoorzaal. De heer Cock. Dat is dan toch niet tot wederopzegging, zooals U meende De Voorzitter. Ik zie het nu ook. Het is eene omissie. Ik stel dus in de eerste plaats namens het Dagelij ksch Bestuur voor, de vergunning te verleenen tot wederopzegging en uiterlijk tot zoolang enz. enz. Het amendement van den heer Bredius wordt, in stemming gebracht, verworpen met 19 tegen 4 stemmen, die van de heeren Van Dissel, Cock, De Geus en Bredius. Het voorstel van Burg. en Weth. aangevuld met de bepaling, „dat de vergunning tot wederopzeggens wordt verleend en dat de schade aan daken van gemeentegebouwen, waaraan steunpunten zijn, of waarlangs draden van de telephoongeleidingen loopen, tengevolge van die telepho- nische verbinding toegebracht, van gemeentewege zal worden hersteld, en op kosten van adressant", wordt zonder hoofdelijke stemming aan genomen. II. Voordracht betrekkelijk het uitdiepen van enkele grachten. (Zie Ing. St. n°. 36 en 43). De heer Zaaijer. M. de V.! Ik wenschte eene enkele inlichting te vragen naar aanleiding van het aanhangige voorstel. Er is namelijk blijkens de memorie van toelichting bij de begrooting voor dit jaar voorgesteld een post van f 2400, die ook later bij het vaststellen dier begrooting is aan genomen, bestemd „voor het uitdiepen van grachten, het wegnemen van ondiepten aan en onder bruggen, te beginnen in 1884 met het Rapenburg en het Kort Rapenburg en voort te zetten in volgende jaren." Nu wordt ons echter een voorstel van het Dagelijksch Bestuur voorge legd, om, aangezien die f 2400 niet voldoende zijn, de som met 800 te verhoogen, hetgeen ten gevolge zal hebben, dat ook andere ondiepten kunnen worden weggenomen. Hoewel ik tegen die uitbreiding op zich zelve volstrekt geen bezwaar heb, moet ik toch eenigszins mijne verwondering er over te kennen geven, dat die zaak volstrekt niet is toegelicht. Het geldt hier toch een voorstel dat iets anders bedoelt, dan waartoe bij het vaststellen der begrooting althans plan scheen te bestaan. Ik wenschte dus alsnog gaarne të verne men wat daartoe de aanleiding mag zijn, daar ik die in de uiterst schrale toelichting niet vinden kan. De heer Van Dissel. Het is mij wel niet mogelijk de vraag van den heer Zaaijer geheel te beantwoorden, daar de zaak in quaestie geheel samenhangt met het vaststellen der begrooting, waarbij ik slechts voor een klein gedeelte was betrokken. Wel kan ik omtrent het tegenwoordige voorstel eenige inlichting geven. Het plan was eerst 2400 in dit jaar te besteden voor het uitdiepen der grachten, waarbij men vooral het oog had op het Rapenburg. Later zijn al de grachten opgepeild, naar ik meen, na het vaststellen der begrooting. In ieder geval zijn de uitkomsten dier peilingen na dien tijd onder handen genomen en ernstig onderzocht, en toen is gebleken,dat op verscheidene andere plaatsen ondiepten werden gevonden, in den regel minder in de bedding zelve dan wel bij en onder bruggen, zoodat dan ook het uitdiepen van het Rapenburg met het doel om daardoor meer water te lokken, weinig zou baten, wanneer de ope ningen, waarlangs het water moest toestroomen, verstopt bleven, zooals hier bepaaldelijk voor een deel het geval is. Het Rapenburg kan, zoowel langs het Gangetje uit den Nieuwen Rijn als langs het Levendaal gevoed worden, en wanneer nu bij de bruggen van die beide toevoerkanalen groote ondiepten blijven bestaan, dan spreekt het van zelf, dat het uitdiepen van het Rapenburg alleen betrekkelijk wei nig helpen zal; tenzij daarmede gepaard gaat, het opruimen der hinder lijkste ondiepten in de kanalen die het water naar het Rapenburg moe ten leiden. Ziedaar, in gedeeltelijke beantwoording van de vraag van den heer Zaaijer, de reden voor de uitbreiding van het voorstel en de aanvrage om meer geld. Ik heb hier voor mij eene copie der teekeningen van de bruggen, van de uitdieping waarvan in het voorstel is begrepen, medegebracht. Degenen, die lust gevoelen die eens in te zien, zullen bemerken dat er, behalve de bruggen in het Rapenburg nog verscheidene andere zijn, waarvan het hoog noodig is, dat de hinderlijke ondiepten worden weggenomen. Ik noem b. v. de brug bij de Utrechtsche Poort, bij de samenkomst van den Nieuwen Rijn en de Singelgracht, waardoor al het water van den Nieuwen Rijn in de stad moet passeeren. De heer Cock. Een enkel woord slechts om mijne instemming te be tuigen met het voorstel van Burg. en Weth. Ik houd mij toch ten volle overtuigd, dat wij nu op een goeden weg zijn, al is het dan ook pas op het begin daarvan, niet om de kwaal die bij heete zomers Leiden teistert geheel weg te nemen want ik geloof niet dat dit door eenig tot nog toe bekend middel te bereiken is maar om die kwaal aanmerkelijk te verminderen en te verzachten. Het is mijne stellige verwachting, dat wij later, wanneer dit baggerwerk voltooid is, het betreuren zullen niet eerder begrepen te hebben, dat demping niets baat en alleen een middel kan zijn om de plaag te localiseeren of naar andere punten van de stad over te brengen. Door dit voorstel zal het mogelijk zijn des zomers in onze stadsgrach ten eene zij het dan ook zwakke strooming te verkrijgen, die wij juist noodig hebben. Ik acht de aangevraagde f 800 dan ook zeer nuttig be steed en hoop dat de Raad zich door die betrekkelijk geringe meerdere uitgave niet zal laten bewegen om halverwege stil te staan. Mijn verlangen is niet alles in eens af te doen, hoe gewenscht dit ook ware: ik verlang alleen, dat het onderzoek naar de ondiepten en vernau wingen van het doorstroomings-pröfil voortgezet en langzamerhand over de geheele stad worde uitgebreid en dat naar bevind daarvan telken jare een post voor uitbaggering op onze begrooting worde gebracht, ten einde zoodoende geleidelijk op den mijns inziens eenigen goeden weg voort te gaan. De heer Zaaijer. Nog een enkel woord, M. de V. 1 Wij behandelen op dit oogenblik de maatregelen ter opruiming van ondiepten in verschillende grachten; het kan evenwel zijn nut hebben ook te wijzen op het wensche- lijke van het voorkomen van ophoopingen van vuil in de grachten. Er zijn in deze stad een aantal plaatsen, waar bij voorkeur, als waren het lieux d'élection, en met de meest mogelijke hardnekkigheid steeds allerlei vuil in de grachten geworpen wordt. Ik heb hier meer bepaald het oog op het Rapenburg bij de Kaiserstraat, waar ik dagelijks eenige malen pas seer. Daar ziet men dan eens een massa steenen en puin, dan weder een hoop afval uit omliggende tuinen. Dat alles wordt daar eenvoudig in het water geworpen en die plantaardige afval geeft al weer aanleiding tot nieuwe rottingsprocessen. Ik zou daarom wel de vraag willen stellen of door een ietwat strengere handhaving van art. 89 der Algemeene Politie-Verordening niet eenigszins aan de door mij geopperde bezwaren kon worden te gemoet komen. Eene letterlijke handhaving van art. 89, volgens hetwelk geene voor werpen hoegenaamd in gemeentewater mogen geworpen worden, ligt natuur lijk niet in mijne bedoeling. Maar het komt mij voor dat die stelselmatige uitstorting van vuil op bepaalde plaatsen wel beperkt zou kunnen worden. De Voorzitter. Ik zal gaarne het zooeven door den heer Zaaijer ge sprokene opvatten als een wenk en order geven dat op de door hem ge noemde plaats de aandacht blijft gevestigd. Ik zal hem echter niet verder volgen op dat terrein, daar ik zou meenen dat wij te ver van de orde zouden afdwalendit onderwerp toch staat in geen verband met het geen wij op dit oogenblik behandelen. Slechts een argument wensch ik even in het midden te brengen, hetgeen te dikwijls uit het oog wordt verloren, dat n. 1. het aantal onzer politie-agenten niet groot is te noemen, wanneer men de uitgestrektheid van de gemeente Leiden in aanmerking neemt. Het is niet te vermijden dat dergelijke dingen gebeuren en blijven gebeuren; wilde men daartegen waken en afdoende maatregelen nemen, men zou het aantal agenten zoozeer moeten vermeerderen, dat de finan- ciëele gevolgen een bedenkelijken omvang zouden verkrijgen. Meer zal ik daarover niet zeggen. Het technische gedeelte werd geheel door den heer Van Dissel beant woord ik zal daar dus niets meer bijvoegen, omdat dit overbodig zou zijn. Een enkel woord slechts over het financiëele gedeelte van het voor stel, om er de aandacht op te vestigen dat de vermeerdering van uitgaven, nu voorgesteld, slechts schijnbaar is, daar zij eene vermindering van uit gaaf in een later jaar tengevolge heeft. Het plan tot uitdiepen waarvan thans sprake is, is een onderdeel van het algemeene plan dat bij de vaststelling der begrooting besproken werd. Het gedeelte dat men zich voorstelde in dit jaar uit te voeren wordt nh slechts eenigszins vergroot om de redenen, door den heer Van Dissel aan gegeven. Het spreekt van zelf dat het werk dat nu verricht zal worden, in een volgend jaar niet meer behoeft te geschiedenzooals men weet werd besloten jaarlijks een dergelijken post op de begrooting te brengen, om allengs datgene te doen wat noodig was. Men zou het dus eene ver vroeging, niet zoozeer eene vermeerdering van uitgaven kunnen noemen. Het voorstel wordt daarop aangenomen zonder hoofdelijke stemming. III. Staat van af- en overschrijving en suppletoire staat van de gemeente- begrooting van 1884. (Zie Ing. St. n°. 37 en 43). Zonder discussie of hoofdelijke stemming vastgesteld. IV. Voordracht betrekkelijk de demping van de sloot langs den Stationsweg. (Zie- Ing. St. n°. 38 en 45.) De Voorzitter. Het is mij zeer aangenaam, Mijne Heeren, zoo spoedig een voorstel van dezen aard aan de orde te kunnen stellen, nadat nog zoo kort geleden door mij werd medegedeeld dat van de demping voor- loopig niets zou kunnen komen, omdat een der eigenaren van de aanlig gende perceelen hare medewerking had geweigerd. Dit bezwaar is thans uit den weg geruimd en het zal dus nu alleen van den Raad afhangen of de sloot langs den Stationsweg zal worden gedempt. De heer Buys. M. de V,Ik ben zeer ingenomen met het werk, waar van in de voordracht sprake is, maar niet met de wijze waarop men wil voorzien in de kosten, die uit de uitvoering van dat werk voortvloeien.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1884 | | pagina 2