GEMEENTERAAD VAN LEIDEN.
17
INGEKOMEN STUKKEN.
N°. 38. Leiden, 18 Maart 1884.
In de zitting van 6 Maart jl. werd door den Voorzitter medegedeeld
dat voorloopig althans geen voorstel zoude kunnen worden ingediend tot
demping van de sloot langs den Stationsweg, op grond dat van de belang
hebbende eigenaren der aangelegen perceelen de wed. Brouwer zich niet
bereid had verklaard voor haar deel de helft der kosten van eventueele
demping en rioleering bij te dragen.
Thans is ons door den heer II. J. Hertog bericht dat hij bereid is, bij
eventueele demping, het aandeel van de wed. Brouwer in de kosten te
dragen overeenkomstig onze circulaire van Januari jl., zoodat de zaak bij
Uwe Vergadering kan worden aanhangig gemaakt.
Het door de Commissie van Fabricage ontworpen plan bestaat in het
dempen en leggen van een riool van den Morschsingel tot de grens der
gemeenten Leiden en Oegstgeest aan de Haverzaklaan, ter lengte van 138
meters en daarin op te nemen de uitstortingen van de riolen der huizen aan
beide zijden van den Stationsweg. Verder in het dempen van het gedeelte
sloot langs den Morschsingel en het leggen van eene uitloozing naar de Singel
gracht. Na het dempen het gedempte gedeelte der sloot aan de gemeente in
eigendom toebehoorende aan te leggen tot trottoir, waardoor het brugje
aan het begin van den Morschsingel vervalt, terwijl de eigenaars van de
andere helft der geóempte sloot de beschikking daarover behouden tot den
aanleg van stoepen.
De kosten van het plan zijn geraamd als volgt:
Voor het dempen en het leggen van een riool langs den Stationsweg
met alle vertakk'ngen2930.
voor het trottoir2120.
voor het dempen van de sloot langs den Morschsingel 550.
Te zamen 5600.
Door de eigenaren van de langs de sloot gelegen perceelen zal worden
bijgedragen de helft van de kosten van het dempen en het rioleeren sub. 1
vermeld, alzoo 1465, door ieder naar evenredigheid van het aantal
strekkende meters zijnde de bijdragen bepaald op 11.50 per strekkende
meter, als:
A. Graftdijk16.25 meters.
J. C. Meijsing10.50
De eigenaars van de Haverzaklaan2.25
L. Speijer12.30
S. Walle wed. H. N. Brouwer22.75
H. J. Hertog20.25
W. A. Van Lith2.20
H. G. J. Maas Geesteranus24.
P. J. De Fremery16.50
Te zamen 127. meters.
Voor rekening van de gemeente zal alzoo blijven eene uitgave van ƒ4135.
"Wij geven Uwe Vergadering alsnu in overweging tot de uitvoering van
het werk te besluiten en de benoodigde gelden beschikbaar te stellen,
welke gelden, naar het ons voorkomt, met het oog op het buitengewone
van het werk en de daaraan verbonden voordeelen van blijvenden aard,
zullen moeten worden gevonden door geldleening, terwijl daarin kan worden
voorzien uit de gelden afkomstig van de laatst aangegane 4 percents
geldleening van 500000, zoodat daarvoor geen nieuwe geldleening behoeft
te worden gesloten.
Wij leggen hierbij tevens ter vaststelling over een suppletoiren staat
van begrooting dienst 1884, strekkende tot verhooging dier begrooting
met 5600, in ontvangst 4135 opbrengst van geldleeningen en ƒ1465
andere ontvangsten (Bijdragen van de eigenaren der aangelegen perceelen)
en in uitgaaf 5600 op den post volgn. 92, onderhoud van havens,
vaarten enz.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 39. Leiden, 17 Maart 1884.
Onder overlegging van de betrekkelijke stukken geven wij Uwe Verga
dering in overweging vergunning te verleenen aan J, M. Van Vliet tot
de plaatsing van 18 boomen langs het Delftsche Jaagpad en aan A. G. Huyskes
aannemer van verdiepingswerk in den Rijn tot storting van grond in de
Zijl, onder de door de Commissie van Fabricage voorgestelde voorwaarden.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
Geeft met verschuldigden eerbied te kennen, de ondergeteekende J. M. Van
Vliet, aannemer, wonende aan de Delfsche Vaart nabij Leiden
dat hij, voor zijne tien nieuwgebouwde woningen aan de Delftsche Vaart
(eertijds de buitenplaats „Vreewijk"), wenscht te doen planten, 18 stuks
jonge kastanjeboomen, tot wering van het zonlicht en tot verfraaiing;
dat hij die boomen wenscht te zetten twee meters uit de gevels der
bedoelde woningen, en plus minus drie meters van elkander, waardoor zij
alsdan in de rooilijn der vroeger aldaar aanwezige boomen komen te staan
en dus de breedte van het Delftsche Jaagpad volstrekt niet zullen verminderen.
Redenen waarom adressant beleefd verzoekt dat hem tot die voorgenomen
planting, door UEd. Achtb. de noodige toestemming moge worden verleend.
Leiden, 3 Maart 1884. 't Welk doende, enz.
Aan Edel Achtb. Heeren J. M. Van Vliet.
Burg. en Weth. der gemeente Leiden.
Leiden, 11 Maart 1884.
De Commissie van Fabricage heeft de eer op het request van J. M. Van
Vliet, te berichten dat bij haar geen bezwaar bestaat tegen het planten
van 18 stuks jonge kastanjeboomen langs het Delftsche Jaagpad vóór de
nieuwgebouwde woningen, in plaats van de boomen die op zijn verlangen
bij het bouwen zijn gerooid, mits zulks geschiedt onder toezicht van den
Gemeente-Architect, ter verlenging van den aanwezigen boomenrij en onder
voorwaarde, dat die te planten boomen in den grond van het Delftsche
Jaagpad geacht worden, eigendom der eigenaars van het genoemde pad
te zijn, en dat zij onderhouden moeten worden als leiboomen.
Aan Heeren Burg. en Weth. De Commissie van Fabricage,
der gemeente Leiden.
Aan den Edel achtb. Raad der gemeente Leiden.
Geeft met verschuldigden eerbied te kennen, A. G. Huyskes te Hedel,
aannemer van het verdiepingswerk in den Rijn voor rekening der provincie
Zuid-Holland, dat hem bij vergunning van II.H. Dijkgraaf en Hoogheem
raden van Rijnland dato 6 Maart 11. n°. 10/265 is toegestaan den uitko
menden grond gedeeltelijk te storten in de inhammen van de Zijl ter
wederzijde van de Spoorwegbrug, op voorwaarde dat gelijke vergunning
gegeven worde door de gemeente Leiden, weshalve hij de vrijheid neemt
zich tot U te wenden met het beleefd verzoek hem de bedoelde vergun
ning te verleenen.
't welk doende, enz.
Namens den verzoeker,
De gevolmachtigde uitvoerder.
F. Van Haaften.
Leiden, 11 Maart 1884.
De Commissie van Fabricage heeft geen bezwaar tegen de door den
aannemer van het verdiepingswerk in den Rijn gevraagde vergunning, om
den uitkomenden grond gedeeltelijk te storten in de inhammen van de
Zijl, ter wederzijde van de Spoorwegbrug, waartoe ook reeds bij be
schikking van den 6^en dezer maand door Dijkgraaf en Hoogheemraden
van Rijnland vergunning, onder bepaalde voorwaarden, is verleend, mits
zulks geschiedt onder toezicht van den Gemeente-Architect en ook op zulke
plaatsen als in het belang der gemeente, een gedeelte van den uitkomenden
grond zou kunnen dienen, alsook nadat vergunning verkregen is van der.
pachter van het vischwater.
Aan Heeren Burg. en Weth. De Commissie van Fabricage,
der gemeente Leiden.
N°. lO. Leiden, 17 Maart 1884.
Na overleg met den Voorzitter der Commissie van Fabricage hebben
wij de eer Uwe Vergadering in overweging te geven aan de Wed. A. Biben
vergunning te verleenen tot het leggen van een stoep op openbaren ge
meentegrond vóór haar huizen bp de Langebrug n°. 45 en 47, mits vol
gens aan te wijzen rooiing.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
Aan Edel achtb. Heeren Burg. en Weth. der gemeente Leiden.
Geeft met verschuldigden eerbied te kennen Mej. de Wed. A. Biben,
wonende Langebrug n°. 45, te Leiden;
dat zij voor het nieuw te bouwen perceel n°. 47, een stoep wenscht
te leggen van trottoirtegel, gedeeltelijk doorgaande langs perceel n°. 45.
Leiden, 4 Maart 1884. 't Welk doende,
Mej. de Wed. A. Biben.
N°. 41. Leiden, 20 Maart 1884.
Door den Kolonel Garnizoens-Commandant werd ons in het laatst van
het vorig jaar het volgende medegedeeld:
„Het „Schuttersveld" dat bij contract van 16 Maart 1875 door de
gemeente aan het Rijk tot het houden van oefeningen door het garnizoen
tot ultimo December 1890, voor de som van 550'sjaars is verhuurd
is wegens drassigheid gedurende het grootste gedeelte van het jaar voor
die oefeningen geheel onbruikbaar.
Volgens inlichtingen van deskundigen zou aan dit bewaar kunnen wor
den tegemoet gekomen door het land op „afdoende" wijze te draineeren,
namelijk door middel van aarden buizen met cintels of grint er om heen,
hetgeen, wanneer men zich bepaalt tot het grootste der beide perceelen
een totale uitgave van f 400 a 500 zoude vorderen.
Daar de gemeente genoemd terrein ook voor het houden der oefeningen
der Schutterij behoeft en gebruikt zoude ik het alleszins billijk achten dat
door haar de uitgaven, noodig tot het voor de oefeningen in bruikbaren
staat brengen van het terrein, zoo niet geheel dan toch gedeeltelijk wor
den gedragen en komt het mij in ieder geval voor dat het Rijk eerder
in eenige uitgaven voor het hier besproken doel zal bewilligen, indien ook
de gemeente met het oog op de voor haar aan de verbetering verbonden
belangen een gedeelte der daarvoor vereischte kosten voor hare rekening
wilde nemen.
Alvorens dus ter zake aan hoogerhand voorstellen te doen vernam ik
gaarne van UEdel Achtbare of de gemeente genegen zou wezen een ge
deelte der kosten van draineeren van het grootste der beide perceelen
waaruit het Schuttersveld bestaat te dragen, en zoo ja welk gedeelte en
eindelijk in het onverhoopte geval dat de gemeente zich geen uitgaven
ter zake zou willen getroosten of dan het Rijk gemachtigd is om met
uitbreiding van het ter zake sub. e in het contract bepaalde draineer-
buizen op het Schuttersveld te doen aanbrengen.
Ook in verband met punt b van meer genoemd contract wensch ik al
verder de aandacht van UEdel Achtbare te vestigen
1°. op de omstandigheid dat aan het beweiden van het terrein door
vele koeien gelijk thans geschiedt, het eigenaardige bezwaar verbonden is,
dat het terrein er zeer door wordt verontreinigd met koemest, hetgeen
zeer hinderlijk is voor hen die gedurende de oefeningen in rij en gelid
daardoor moeten marcheeren, en;
2°. dat het beweiden gedurende den tijd dat het terrein week of dras
sig is, hetgeen op den kleibodem van het Schuttersveld na veel regen steeds
het geval is en in meer of minder mate ook steeds het geval zal blijven,
tengevolge heeft dat de greppels dicht getrapt en de afwatering zoodoende
belemmerd, voorts dat het gras vernield wordt en de pooten der koeien
vrij diepe sporen in den grond achterlaten, alle omstandigheden waardoor
het terrein voor de oefeningen niet of minder geschikt wordt gemaakt.