14
Mocht evenwel door den Raad tot de verwerping van de voorgestelde
aanvulling van het Reglement van Orde worden besloten, dan zal voortaan
bij staking van stemmen omtrent eene motie tot uitstel, ook in eene niet
voltallige vergadering, met de behandeling van het betrekkelijk aan de
orde gesteld onderwerp moeten worden voortgegaan en, ten einde aan
de letterlijke bepaling der Wet te voldoen, in eene volgende vergadering
eene tweede stemming over de motie moeten plaats hebben.
Alvorens de zaak bij den Raad aanhangig te maken en de betrekkelijke
stukken aan het College over te leggen, hebben wij gemeend bovenstaande
opmerkingen aan Uw oordeel te onderwerpen, terwijl het ons aangenaam
zal wezen, kan het zijn met eenigen spoed, te mogen vernemen of wel
licht daardoor eenige wijziging is gebracht in Uwe zienswijze in deze.
Aan de Commissie voor de Huis
houdelijke Verordeningen. Burg. en Weth. van Leiden.
Leiden, 29 Februari 1884.
Onder dankbetuiging voor Uw schrijven van 27 dezer n°. 220 en onder
terugzending van ons daarbij gevoegd rapport aan den Gemeenteraad, heb
ben wij de eer Uw Collegie te melden, dat, ofschoon wij gaarne toegeven,
dat de toepassing van art. 50 alin. 2 en 3 der Gemeentewet op een mo
tie tot uitstel der discussiën aanleiding kan geven tot zonderlinge en
ongewenschte resultaten, wij nogtans van oordeel blijven dat de Raad
volstrekt onbevoegd is op dien grond de duidelijke en zeer stellige voor
schriften der wet op zijde te zetten.
Aan Burg. en Weth. van Leiden. C. Cock.
Le Poole.
J. T. Buus.
Te Leiden ter Boekdrukkerij van A. W. SIJTHOFF.