GEMEENTERAAD VAN LEIDEN.
13
INGEKOMEN STUKKEN.
N°. 31. Leiden, 1 Maart 1884.
Wij hebben de eer aan Uwe Vergadering aan te bieden ons voorstel
tot aanvulling van art. 17 van het Reglement van Orde voor de verga
deringen van den Gemeenteraad met het door de Commissie voor de
Huishoudelijke Verordeningen uitgebracht advies, vergezeld van de naar
aanleiding van dat advies met de Commissie gevoerde correspondentie.
Uit onzen brief van 27 Februari jl. blijkt dat thans wordt voorgesteld,
art. 17 aan te vullen met de volgende bepaling:
„Wanneer de motie strekt om de behandeling van een aan de orde
gesteld onderwerp tot eene volgende vergadering te verdagen of om wij
ziging te brengen in de orde van den dag, dan wordt zij, bij staking van
stemmen, geacht te zijn verworpen."
Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders van Leiden.
Leiden, 31 Januari 1884.
In de raadszitting van 27 December staakten de stemmen omtrent het
voorstel van een der leden strekkende om de behandeling van een aan
de orde gesteld punt te verdagen en alzoo tot eene volgende vergadering
uit te stellen.
Na ecnige discussie aangaande de bedoeling van de in deze betrekke
lijke bepalingen der Gemeentewet werd, ook op grond dat in het Regle
ment van Orde niets is bepaald aangaande staking van stemmen omtrent
een motie tot uitstel, de behandeling van het aan de orde gesteld punt
aangehouden en mitsdien het voorstel feitelijk als aangenomen beschouwd.
In de daarop volgende vergadering werd alstocn tot de behandeling
overgegaan, terwijl uit den aard der zaak geene stemming meer kon plaats
hebben over de vraag of de zaak al of niet in de vorige vergadering
zoude worden behandeld.
Eene letterlijke uivoering toch van alinea 2 van art. 50 der Gemeen
tewet, luidende„Bij staking van stemmen wordt het nemen van een be
sluit tot eene volgende vergadering uitgesteld," zoude in dit geval eene
ongerijmdheid zijn geweest.
Vermits noch in de Gemeentewet noch in het Reglement van Orde om
trent dit punt eenige bepaling voorkomt, werd in de bovenbedoelde zit
ting van 27 December jl. tevens gewezen op de wenschelijkheid Om daarin
te voorzien door aanvulling van het Reglement.
Een voorstel om daartoe over te gaan is uit dien hoofde door ons ont
worpen en wordt hierbij ter vaststelling aangeboden.
Het strekt om art. 17 luidende: „Elk lid is bevoegd het woord te vra
gen tot het stellen van het vraagpunt, wegens een persoonlijk feit en tot
het doen eener motie van orde" aan te vullen met de bepaling dat, wan
neer omtrent eene motie waarbij wordt voorgesteld om de behandeling
van een aan de orde gesteld punt te verdagen, de stemmen staken, de
motie wordt geacht te zijn verworpen.
Het komt ons voor dat zoodanige bepaling geheel in overeenstemming
is met art. 50, 2de en 3de alinea der Gemeentewet, waarbij is bepaald
dat bij staking van stemmen het nemen van een besluit tot eene volgende
vergadering wordt uitgesteld en dat in deze en evenzoo in eene voltallige
vergadering bij staking van stemmen het voorstel geacht wordt niet te
zijn aangenomen.
De wetgever heeft alzoo gewild dat aan een voorstel geen gevolg wordt
gegeven, wanneer daarvoor geene meerderheid blijkt te kunnen worden
verkregen, bij eene niet voltallige vergadering nadat eene tweede stem
ming in eene volgende zitting heeft plaats gehad, terwijl bij eene voltal
lige vergadering reeds dadelijk de verwerping of niet-aanneming wordt
ondersteld.
Ditzelfde stelsel zal naar onze overtuiging moeten worden toegepast
wanneer, zooals in het onderwerpelijk geval, eene tweede stemming over
het voorstel tot aanhouding in eene volgende vergadering niet meer mo
gelijk is of althans eene ongerijmdheid zoude wezen.
Wij geven Uwe Vergadering alsnu in overweging aan art. 17 van het
Reglement van Orde voor de vergaderingen van den Gemeenteraad de vol
gende zinsnede toe te voegen.
„Wanneer de motie strekt om de behandeling van een aan de orde ge
steld onderwerp tot eene volgende vergadering te verdagen, dan wordt
zij, bij staking van stemmen, geacht te zijn verworpen."
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
Leiden, 14 Febrnari 1884.
Aan den Gemeenteraad van Leiden.
Uwe Vergadering heeft goedgevonden ten fine van praeadvies in onze
handen te stellen een voorstel van Burg. en Weth., bestemd om art. 17
van het Reglement van Orde aan te vullen met het volgende voorschrift:
„Wanneer de motie strekt om een aan de orde gesteld onderwerp tot
eene volgende vergadering te verdagen, dan wordt zij bij staking van
stemmen geacht te zijn verworpen."
Alvorens over de doelmatigheid van dit voorstel te oordeelen, had
Uwe Commissie de vraag te beantwoordenof het volgens de Wet be
staanbaar is? en daar nu het antwoord op deze vraag ontkennend uitviel,
kon het onderzoek naar de doelmatigheid achterwege blijven.
Do grond voor ons ontkennend antwoord ligt in art. 50 Gemeentewet,
aanwijzende hoe het resultaat van alle stemmingen behoort te worden
opgemaakt. Volgens die aanwijzing moet, zoo dikwijls de stemmen staken,
het nemen van een besluit tot eene volgende vergadering worden uitge
steld, behalve in deze twee gevallen: 1° wanneer het staken voorkomtin
eene voltallige vergadering. 2° wanneer het voorkomt nadat ook reeds
in eene vorige vergadering over hetzelfde voorstel de stemmen hadden ge
staakt. Burg. en Weth. willen nu aan die twee uitzonderingen eene derde
toevoegen, maar zoodoende komen zij er toe van de Wet af te wijken
door de uitzondering te laten gelden waar de Wet gebiedt dat de regel
heerschen zal.
Dat de Raad bevoegd zou zijn dergelijke nieuwe uitzondering in te voe
ren, enkel op grond dat zij redelijk is, hoewel dan ook lijnrecht in strijd
met de Wet, meenen wij ernstig te moeten betwijfelen, en zoo zien wij
ons dus tot ons leedwezen verplicht Uwe Vergadering te raden om aan
het voorstel van Burg. en Weth. hare goedkeuring te onthouden.
De Commissie voor de Huishoudelijke Verordeningen.
C. Cock.
Le Poole.
J. T. Buus.
Leiden, 27 Februari 1884.
Door Uwe Commissie wordt blijkens Uw rapport van 14 Februari jl.
ons voorstel tot aanvulling van art. 17 van het Reglement van Orde
voor de vergaderingen van den Gemeenteraad in strijd geacht met art. 50
der Gemeentewet en uit dien hoofde de aanneming ontraden.
Wij hadden deze bedenking eenigermate verwacht, omdat, nu de Ge
meentewet voorschrijft in welke gevallen bij staking van stemmen tot
geene latere stemming behoeft te worden overgegaan, de vraag voor de
hand ligt of de Gemeenteraad wel bevoegd is aan die bepaling eenige
uitbreiding te geven.
Intusschen zijn en blijven wij ten volle overtuigd dat die beweerde
strijd met de Wet slechts schijnbaar is en een gevolg van eene te
letterlijke opvatting van de woorden der Wet. Immers tot dus verre werd
bij staking van stemmen omtrent een voorstel tot verdaging, met het
oog op de bepaling der Wet dat bij staking van stemmen het nemen van
een besluit tot eene volgende vergadering wordt uitgesteld, steeds de
behandeling van het aan de orde gesteld onderwerp tot eene volgende
vergadering verdaagd. Er werd alzoo gehandeld alsof de motie tot uitstel
was aangenomen en zulks ongetwijfeld in lijnrechten strijd met de Wet,
die voorschrijft dat eene tweede stemming in eene volgende vergadering
moet plaats hebben en bij tweede staking van stemmen het voorstel ge
acht wordt niet te zijn aangenomen.
Ons voorstel nu strekt om aan dezen herhaalden strijd met de Wet in
voorkomende gevallen een einde te maken, door te bepalen dat daar waar
eene tweede stemming eene ongerijmdheid zoude wezen, tot zoodanige
tweede stemming niet behoeft te worden overgegaan.
Te stemmen over de vraag of een zeker onderwerp al of niet zal wor
den behandeld in eene reeds voor eenige weken gehouden vergadering,
is ongetwijfeld eene ongerijmdheid, althans eene zinledige handeling, en
eene bepaling die strekt om, geheel overeenkomstig de bedoeling van de
Wet zelve, de Wet op zoodanige wijze uit te voeren, dat de noodzake
lijkheid tot die zinledige handeling wordt voorkomen, kan voorzeker niet
geacht worden te zijn in strijd met de Wet, daar deze nimmer eene
dusdanige ongerijmdheid kan hebben bedoeld.
Inmiddels is, dit erkennen wij gaarne, eene letterlijke uitvoering van
de Wet ook in gevallen als de onderwerpelijke feitelijk mogelijk. Er kan
toch b.v. op 31 Januari 1884 gestemd worden over de vraag of in de
Raadsvergadering van den tienden Januari te voren een destijds aan
de orde gesteld onderwerp al of niet zal worden behandeld. Voor eene
niet letterlijke uitvoering der Wet kan men zich dus niet beroepen op
de feitelijke onmogelijkheid der uitvoering.
Mochten uit dien hoofde ook bij den Gemeenteraad formeel wettelijke
bezwaren bestaan tegen eene zoogenaamde aanvulling van de Gemeentewet
in het Reglement van Orde, welke bezwaren bij ons College in geenen
deele aanwezig zijn, dan zal de voorgestelde bepaling moeten vervallen,
maar dan moet ook steeds in voorkomende gevallen tot eene tweede
stemming in eene volgende vergadering worden overgegaan.
Wel is de vervulling van zoodanige zinledige functiën door den Ge
meenteraad allerminst geschikt om het prestige van het College te ver-
hoogen, maar men trooste zich dan, bij deze wetsexplicatie, met de ge
dachte dat de Wet het aldus heeft bepaald en de verantwoordelijkheid
daarvan alleen door den Wetgever wordt gedragen.
Welke beslissing door den Raad in deze overigens worde genomen,
in allen gevalle zal moeten worden gebroken met de tot dus verre
gevolgde gewoonte om bij staking van stemmen over eene motie tot
verdaging, de behandeling van het betrekkelijk onderwerp uit te stellen.
Dan toch wordt, zooals boven werd opgemerkt, niet alleen formeel maar
inderdaad materiëel de Wet overtreden, daar alsdan gehandeld wordt
alsof het voorstel na eerste staking van stemmen is aangenomen, terwijl
de Wet uitdrukkelijk voorschrijft dat eene tweede stemming moet plaats
hebben en dat, wanneer de stemmen wederom staken, het voorstel geacht
wordt niet te zijn aangenomen, en tegen eene zoodanige met de Wet
strijdige handeling hebben wij wel degelijk ernstig bezwaar.
Art. 50 der Wet bepaalt dat bij staking van stemmen het nemen van
een besluit tot eene volgende vergadering wordt uitgesteld. Strekt nu het
voorstel waaromtrent de stemmen staken, om een aan de orde gesteld
onderwerp te verdagen, dan ligt het in den aard der zaak dat in die zelfde
vergadering niet tot de verdaging mag worden besloten en dat alzoo met
de behandeling van het betrekkelijk aan de orde gesteld punt moet wor
den voortgegaan.
Eene tegenoverstelde handelwijze zoude bovendien tot groote moeielijk-
heden kunnen aanbieding geven.
Wordt b. v. eene motie voorgesteld strekkende om het sub. 2 aan de
orde gesteld punt te behandelen vóór punt 1 der agenda en de stemmen
staken omtrent die motie, dan zoude volgens de bestaande gewoonte, de
behandeling van beide punten moeten worden aangehouden en toch kan
zich ontegenzeggelijk het geval voordoen dat de afdoening van een of
beide onderwerpen in de bedoelde zitting bepaald noodzakelijk is tenge
volge van het bestaan van eenen fatalen termijn of om andere redenen.
Ten einde ook in een geval als het onderwerpelijke te voorzien, zal
ons voorstel moeten worden aangevuld als volgt:
„Wanneer de motie strekt om de behandeling van een aan de orde
gesteld onderwerp tot eene volgende vergadering te verdagen o f o m w ij-
ziging te brengen in de orde van den dag, dan wordt zij, bij
staking van stemmen, geacht te zijn verworpen."
Het komt ons voor dat bij aanneming van ons voorstel op de meest
rationeele wijze aan de bestaande bezwaren wordt tegemoet gekomen.