4
Zitting ran Donderdag ÏO Januari 1884,
geopend 's namiddags te twee uren.
Voorzitter: de heer Burgemeester L. M. DE LAAT DE KANTER.
Te behandelen onderwerpen:
1°. Verzoek van Dr. W. Rutgers Van der Loeff, om continuatie als stads-
genees- en heelkundige. (3)
2°. Verzoeken van D. Smit en A. Degon, ter aanplemping van een gedeelte
der Koolgracht. (236 en 245)-
3°. Idem van D. Smit, om een duiker te leggen. (236)
4°. Voordracht tot regeling van het door de Kweekschool voor Zeevaart
verschuldigde wegens de aanplemping van een gedeelte der Singel
gracht. (229, 248, 249 en i
5°. Suppletoire staat van begrooting, dienst 1883. (252 en 5)
6°. Suppletoire staat van begrooting en staat van af- en overschrijving,
dienst 1883. (Aflossing van geldleening) 4 en 5)
7°. Verzoek van P. Hasselbach, ter bekoming van grond. (251)
8°. Voordracht tot wijziging van het raadsbesluit van 4 October 1883
in zake de vaartverbetering tusschen Vliet en Rijn. (253)
9°. Idem betrekkelijk de uitbetaling der jaarwedde van den overleden
adjudant-onderofficier der Schutterij (2)
Tegenwoordig 20 leden, alsde heerenVerster, Van der Hoeven,
Donner, De Geus, De Goeje, Was, Driessen, De Fremery, Hartevelt, Van
der Zweep, Bredius, Wilhelmy Damsté, Van Dissel, Land, Buys, Le Poole,
Cock, Juta, De Clercq en de Voorzitter.
De heeren Zaaijer, Zaalberg, Knappert, Bool, Van Wensen en Dercksen
hebben kennis gegeven verhinderd te zijn de vergadering bij te wonen.
De Voorzitter. Mijne heerenIk wensch van onze eerste vergadering
in het kortelings ingetreden jaar gebruik te maken om U allen, zoowel
in uwe maatschappelijke als in uwe huiselijke omstandigheden, het beste
toe te wenschen.
Het afgeloopen jaar is niet ten einde gekomen, zonder dat wij, met
groot leedwezen mag ik zeggen, enkele zetels in deze vergadering zagen
ontruimen. Een zeer gewaardeerd lid toch ontviel ons door den dood
een ander evenzeer gewaardeerd lid zag zich tengevolge van ziekte genood
zaakt ons te verlatenen een derde geacht lid werd bij de periodieke
aftredingen niet herkozen.
Ik acht het daarom gepast bij het intreden van dit nieuwe jaar een
woord van dankbare herinnering te wijden aan de ons ontvallen leden,
die gedurende eene lange reeks van jaren hunne beste krachten en hunne
diensten in het belang der gemeente hebben aangewend.
Gedurende dit jaar zullen waarschijnlijk weder vele minder en meer
belangrijke onderwerpen aan uw oordeel onderworpen worden. Het Dage-
lijksch Bestuur hoopt en durft vertrouwen op uwe krachtige en welwil
lende medewerking, om datgene tot stand te kunnen brengen, wat het
in het belang dezer gemeente acht.
Laten wij dan, mijne heeren, onze werkzaamheden aanvangen in het
vertrouwen dat Gods zegen daarop rusten zal en dat zij strekken zullen
tot bevordering van het welzijn der goede gemeente, die ons allen zeer
zeker even lief en dierbaar is.
De aanteekeningen van het verhandelde in de zitting van Donderdag
27 December jl. worden gelezen en goedgekeurd.
De Voorzitter legt vervolgens over:
1°. Missive van Dr. C. J. Van Ketwich, houdende kennisgeving dat hij
de benoeming tot lid der Plaatselijke Schoolcommissie aanneemt.
Wordt voor kennisgeving aangenomen.
2°. Verzoek van A. D. Den Older, tot het leggen van een ijzeren pijp
door het Haagsche jaagpad.
Wordt gesteld in handen van Burg. en Weth.
3°. Adres van D. Smit, waarbij hij het verzoek tot aanplemping van
een gedeelte Koolgracht en het leggen van een duiker intrekt.
Te behandelen bij punt 2 der gedrukte agenda.
4°. Verzoek van J. Boudri, tot het leggen van eene stoep voor de
nieuw gebouwde woningen in de Vogelstraat bij de Langegracht.
5°. Adres van J. Kuiper, firma J. Parmentier Zn., houdende verzoek
om den eigendom van een gedeelte der gedempte Binnenvestgracht bij
de Mare.
Dit adres luidt als volgt
Aan den Edelachtbaren Raad der gemeente Leiden.
Geeft met verschuldigden eerbied te kennenJ. Kuiper, fabrikant, han
delende onder de firma J. Parmentier Zonen, op de Mare, te Leiden:
dat hij de vrijheid neemt, na afloop der demping van de Binnenvest
gracht, loopende langs zijne fabriek van af de Scheistraat tot de Korte
Mare, zich nogmaals tot UEd. achtb. te wenden met het beleefd verzoek
aan hem het daardoor ontstaan terrein tusschen het erf zijner fabriek
en dat der Leidsche Broodfabriek tot aan de Mare in eigendom te willen
afstaan tot den door het Gemeentebestuur daarvoor redelijkerwijze te be
palen prijs, en wel volgenderwijzehet gedempte gedeelte gelegen van af
de Mare tot aan de voorgevels van opgemelde twee fabrieken voor de
volle breedte, zijnde eene lengte van H30 M. en eene breedte
van -\5 M.voor het verdere gedempte gedeelte van af die voorgevels
tot aan den achtermuur zijner fabriek, zijnde eene lengte van -)49 M.
en eene breedte van -)4.70 M. ook voor de geheele breedte of,
mocht hiertegen bezwaar bestaan, dan voor de halve breedte over dit
laatste gedeelte;
dat hij door de demping der gracht is verstoken geworden van den
bestaanden waterweg naar zijne inrichting en de daaraan gelegen steen-
kolenplaats, welke kolenplaats, van af de aanvoervletten in de Mare, nu
alleen over dien grond is te bereiken.
dat hij na die demping heeft moeten aanleggen pijpleidingen in gemeld
Zitting verslag 1884.
terrein voor den afvoer van het water uit zijnen stoomketel, alsook pijp
leidingen met filter en put voor den aanvoer van water uit de Mare ter
voeding van dien ketel, waarom het voor hem van groot belang is dat
die leidingen, bij eventueel daaraan te ontstane gebreken, voor hem ge
naakbaar blijven.
Redenen waarom hij het hiervoren eerstgenoemde gedeelte voor de volle
breedte aanvraagt. Zijnde het voor hem van overwegend belang dat door
de lage ligging van het terrein met het daaraan zich nu bevindend riool
die grond op geene andere wijze worde gebruikt.
Dat adressant bereid is het in deze aangevraagd terrein te aanvaarden
onder voorwaarde het niet te zullen bezetten met gebouwen, zoodat steeds
de gelegenheid zal blijven bestaan om van wege het Gemeentebestuur de
eventueele reparatiën enz. aan het zich daarin bevindend riool te doen
bewerkstelligen.
Adressant neemt de vrijheid hierbij te voegen eene situatiekaart, den
toestand van den grond voorstellende ter voorlichting van Uw College.
't Welk doende enz.
J. Kuiper.
Leiden, 10 Januari 1884. firma J. Parmentier Zonen.
Worden gesteld in handen van Burg. en Weth.
Aan de orde is:
I. Verzoek van Dr. W. Rutgers Van der Loeff, om continuatie in zijne
betrekking als stads-genees- en heelkundige.
(Zie Ing. St. n°. 3).
De Voorzitter. Mag ik de heeren De Goeje, De Fremery en Van
Dissel verzoeken met mij het stembureau te willen uitmaken?
De heer Dr. Rutgers Van der Loeff wordt met 19 stemmen in zijn
betrekking gecontinueerd. Eén briefje was blanco ingeleverd.
II. Verzoeken van D. Smit en A. Degon, ter aanplemping van een
gedeelte der Koolgracht.
(Zie Ing. St. n°. 236 en 245.)
Het nader adres van D. Smit luidt als volgt:
Aan den Gemeenteraad van Leiden.
De ondergeteekende Dirk Smit, handelaar in brandstoffen, wonende op
de Oostdwarsgracht n°. 15, geeft zijn verlangen te kennendat hij zijn
vroeger ingediend verzoek „tot aanplemping langs zijn magazijn in de
Koolgracht, het maken van een beschoeiing en het leggen van een water
duiker" intrekt, en dat dus de Heeren van genoemden Raad het mogen
beschouwen als ware het verzoek niet door hem ingediend.
't Welk doende,
Leiden, 4 Januari 1884. D. Smit.
De Voorzitter. Door den heer Van der Hoeven is een amendement
voorgesteld op het voorstel van Burg. en Weth., luidende:
„De ondergeteekende stelt voor, in de beschikking bedoeld in n°. 236
der Ing. Stukken, de volgende wijzigingen te brengen.
In 1°. in plaats van: „een gedeelte water der Koolgracht" te lezen:
„de hierna sub 2°. bedoelde gedeelten der Koolgracht."
2°. te doen luiden
„2°. in eigendom af te staan
A. aan D. Smit 30 centiaren water van die gracht, tegen het perceel
sectie B n°. 1711, ter aanplemping;
B. aan A. Degon 18 centiaren reeds aangeplempten grond in die gracht,
tegen perceel sectie B n°. 1778;
alles tegen betaling van een koopprijs van f 0.50 per centiare en de
kosten van overdracht; en voorts onder de volgende voorwaarden:
a. dat door- en op kosten van de verzoekers (ieder voor zooveel hem
betreft) de aangeplempte grond worde en blijve voorzien van eene be
hoorlijke, door den Gemeente-Architect goed te keuren houten schoeiing,
en de gracht daarlangs, onder toezicht van den Gemeente-Architect, in
gelijke rooiing en op eene diepte van twee meter worde gebracht en
gehouden
b. dat bij eventueele demping van de Koolgracht de verzoekers of hunne
rechtverkrijgenden de thans aan hen overgaande gedeelten van die gracht
tegen restitutie van de bovenvermelde koopsommen weder aan de ge
meente in eigendom moeten afstaan."
Het amendement van den heer Van der Hoeven voldoende ondersteund
en te wijzigen ten gevolge van de intrekking van het verzoek door Smit,
komt in beraadslaging.
De heer Was. M. de V.! Ik wensch den heer Van der Hoeven te vra
gen, of hij wel gedacht heeft aan de bepaling van het Burgerlijk Wetboek,
naar ik meen artikel 1556, volgens welke het beding van wederinkoop
voor geen langeren tijd dan voor vijf jaren kan gemaakt worden.
Uit die bepaling volgt, dat, wanneer de wederinkoop voor een onbe
paald e n tijd bedongen is, de termijn tot vijf jaren wordt beperkt.
De Voorzitter. Ik ben het met den vorigen spreker volkomen eens;
de wet verbiedt zelfs uitdrukkelijk den termijn van vijf jaren te verlengen.
De heer Van der Hoeven. Welnu, M. de V., dan zal het beding slechts
voor vijf jaren gelden.
De heer Damsté. Mag, zooals het voorstel thans luidt, Degon op den
bewusten grond, desverkiezende, gaan bouwen?
De Voorzitter. Hij zal alles op den grond mogen doen wat hij verkiest,
en de gemeente is verplicht, wanneer ik mij althans niet vergis in
welk geval de heer Was wel zoo vriendelijk zal zijn mij terecht te wijzen
indien zij van haar recht van wederinkoop wenscht gebruik te maken,
tegen behoorlijke taxatie, tot vergoeding van al datgene wat de kooper op
wien het recht van wederinkoop wordt toegepast, daarop heeft geplaatst.
De heer Damsté. Wanneer dit het geval is, zou ik den Raad in over
weging wenschen te geven, om in plaats van de door den heer Van der
Hoeven voorgestelde wijziging, in het voorstel van Burg. en Weth. de
bepaling op te nemen, dat de strook grond in quaestie niet mag bebouwd
worden.
Tegen het toestaan van de strook grond zou toch op zich zelf geen