83
Zitting van Donderdag 6 December 1893,
geopend 's namiddags te twee uren.
Voorzitter: de heer Burgemeester L. M. DE LAAT DE KANTER.
Te behandelen onderwerpen:
1°. Verzoek van D. J. Braakenburg, om continuatie als adjunct- stads-
genees- en heelkundige. (230)
2°. Benoeming van een tweeden onderwijzer aan de school der 3<ie klasse
n°. i. (234)
3°. Idem van eene derde onderwijzeres aan de school der 3d« klassen°.3.(233)
4°. Voordracht tot wijziging van art. 16 van het raadsbesluit op de hef
fing der plaatselijke directe belasting. (231)
5°. Idem tot het verleenen van afschrijving of restitutie van plaatselijke
directe belasting. (232)
6°. Vaststelling van het Tweede Suppletoir Kohier der plaatselijke directe
belasting, dienst 1883.
Tegenwoordig 21 leden, als: de heeren Hartevelt, Van der Zweep,
De Fremery, Juta, Damsté, Zaaijer, Van Dissel, Land, Buys, Dercksen,
Le Poole, Van der Hoeven, Knappert, Zaalberg, De Geus, De Clercq,'
Was, Bredius, De Goeje, Cock en de Voorzitter.
De heeren Bool en Van Wensen hebben kennis gegeven door onge
steldheid verhinderd te zijn de vergadering bij te wonen.
De aanteekeningen van het verhandelde in de zitting van Donderdag
22 November jl. worden gelezen en goedgekeurd.
De Voorzitter deelt mede:
1°. Missive van de Gedeputeerde Staten van Zuid-IIolland, van 27/29
November jl.. B. n°. 3366 (1ste afd.) G, s. no. 85) ten geleide van 'het
goedgekeurd raadsbesluit tot toekenning van eene personeele toelage aan
mej. Boon, onderwijzeres aan de school der 2^» klasse voor Jongens en
Meisjes.
2°. Missive van de Gedeputeerde Staten van Zuid-IIolland van 3/4
December jl., B. n°. 906 (4*° afd.) G. S. n<>. 2, ten geleide van een
afschrift van het Kon. Besluit, waarbij de termijn voor de tarieven be
doeld in art. 17 en 18 van het Reglement voor de Bank van Leening
voor den tijd van 3 jaren wordt verlengd.
Worden voor kennisgeving aangenomen.
De Voorzitter legt vervolgens over:
1°. Missive van Dr. P. Romeyn, waarbij hij ontslag neemt als lid dei-
Plaatselijke Schoolcommissie.
Wordt voor kennisgeving aangenomen, onder dankbetuiging voor de
door den adressant in die betrekking bewezen diensten.
2°. Voordracht van de Plaatselijke Schoolcommissie, voor de benoeming
van 4 leden.
Wordt ter inzage van de leden in de leeskamer nedergelegd.
3°. Verzoek van A. Degon, om den eigendom van een gedeelte der
Koolgracht achter zijne ijzergieterij.
4°. Verzoek van C. J. Leyh, tot het leggen van een hardsteenen stoep
vóór het perceel in de Pieterskerkstraat n°. 16.
4°. Idem van J. A. Frank, om continuatie voor 5 jaren van de huur
van den kelder onder de woning van den Concierge van het Raadhuis.
5°. Idem van W. F. Klusman, om restitutie van betaald schoolgeld voor
zijne kinderen, leerlingen van de Meisjes- en Jongensschool der 2d» klasse.
Worden gesteld in handen van Burg. en Weth.
Aan de orde is:
I. Verzoek van D. J. Braakenburg, om continuatie als adjunct-stads-
genees- en heelkundige.
(Zie Ing. St. n°. 230).
De Voorzitter. Mag ik de heeren Land, De Geus en Bredius ver
zoeken met mij het stembureau te willen uitmaken?
De heer D. J. Braakenburg wordt met 19 stemmen in zijne betrekking
gecontinueerd.
De heer De Goeje komt ter vergadering
II. Benoeming vaneen tweeden onderwijzer aari de school der 3<ie klasse n°.l.
(Zie Ing. St. n°. 234.)
Benoemd wordt de heer H. J. Westerling met 19 stemmen. Een briefje
was blanco.
De heer Cock komt ter vergadering.
3°. Benoeming van eene derde onderwijzeres aan de school der 3fle klasse n°.3.
(Zie Ing. St. n°. 233).
Benoemd wordt mejuffrouw S. II. E. Prins met 19 stemmen. Twee
briefjes waren blanco.
4». Voordracht tot wijziging van art. 16 van het Raadsbesluit op de
heffing der plaatselijke directe belasting.
(Zie Ing. St. n°. 231).
De heer Buys. Het is mijn voornemen niet, M. de V., breedvoerig
terug te komen op de quaestie, welke aan het tegenwoordig voorstel ten
grondslag ligt. Reeds vroeger had ik gelegenheid dit te doen en de meer
derheid van den Raad was destijds aan mijne zijde. Mocht dit nu niet
meer het geval zijn, dan zal ik hare nieuwe beslissing gaarne eerbiedigen,
al moet ik voor mij verklaren dat ik in het voorstel van Burg. en Weth!
ZlTTINGVKRSLAG 1883.
niets gevonden heb, hetgeen er mij toe zou kunnen brengen op mijne
vroegere meening terug te komen. Dat het nu gevolgde stelsel tot omslag
aanleiding geeft, erken ik gaarne, maar men moet de belastingen nemen
zooals zij zijn, met hare voor- en nadeelen. In elk geval moet men zor
gen niet uit liefde voor vereenvoudiging aan de waarborgen van eene
deugdelijke toepassing van de verordening te kort te doen. En dit nu
gebeurt hier, naar ik meen. Hoe toch is de toestand De belastingschul
digen doen opgave van hun inkomen, Burg. en Weth. beoordeelen die
opgave en, achten zij die om de eene of andere reden onjuist, dan stellen
zij belanghebbenden in de gelegenheid de afgelegde verklaring nader toe
te lichten en te verdedigen, om daarna te beslissen of zij in de oor
spronkelijke opgave zullen berusten, dan wel daarvoor eene andere in de
plaats stellen.
Dit hooren van belanghebbenden wil men nu afschaffen, omdat het in
den regel toch tot niets leidt. Ik wil het gaarne gelooven, maar is dit
nu een voldoend motief? Voorschriften als de hier bedoelde worden juist
voor de uitzonderingen gemaakt en ook het recht van deze eischt eer
biediging.
Daarenboven, hoe kan de Raad vaststellen en hoe kunnen de Gedepu
teerde Staten hunne goedkeuring hechten aan een kohier, dat Burg. en
Weth. voordragen, wanneer er niet de minste zekerheid bestaat dat aan
die voordracht een deugdelijk onderzoek is voorafgegaan
Nu zegt men, er is hooger beroep. Zeker. Maar wie heeft ooit gehoord,
dat hét hooger heroep de behoefte om de zaak in eerste instantie be
hoorlijk te onderzoeken zou opheffen? Daarenboven is het voor de be
langhebbenden niet oneindig veel gemakkelijker om blootlegging van hunne
zaken te doen en petit comité, tegenover Burg. en Weth., dan later
in het openbaar tegenover den Gemeenteraad?
Ik geloof inderdaad, M. de V., dat men met een voorstel als wij nu
behandelen zeer voorzichtig zijn moet. Er zijn aan de inkomstenbelasting
zoo oneindig veel bezwaren voor de belastingschuldigen verbonden, dat
men in elk geval, moet trachten die tot een minimum terug te brengen,
en zelfs den schijn vermijden als zoude aan de samenstelling van het
kohier niet de grootst mogelijke zorg worden besteed. Indien de omslag
waarover nu geklaagd wordt, er iets toe bijdraagt om bij de ingezetenen
de overtuiging te wekken, dat hunne rechten en de belangen bij het
toepassen der belastingverordening met de meeste nauwgezetheid worden
overwogen, dan kan men niet zeggen dat de tijd aan dien omslag besteed,
verloren tijd is geweest.
De heer Cock. Slechts een enkel woord, M. de V., om mijne adhaesie
te betuigen aan het door den vorigen spreker aangevoerde. Ik heb
inderdaad niet zonder bevreemding gezien dat Burg. en Weth. na ver
loop van nauwelijks twee jaren opnieuw met hetzelfde sloopings-voorstel
voor den dag komen, nadat daartegen reeds toenmaals het was in de
vergadering van 6 October 1881 zulke werkelijk afdoende argumenten
waren in het midden gebracht.
Het is mij dan ook bepaald onmogelijk iets nieuws er tegen aan te
voeren, evenmin als ik heb kunnen opmerken, dat door het Dagelijksch
Bestuur eenig nieuw argument ten voordeele er van gebezigd wordt. Zoo
herinner ik mij o. a. nog zeer goed hoe er toenmaals door mij reeds
op gewezen is dat het niet aanging iemand, zij het ook in eerste instantie,
te veroordeelen, want dit is toch het rechte woord, zonder hem
gehoord te hebben, op grond dat hij naderhand toch nog altijd gelegen
heid heeft zijn zaak in tweede instantie te verdedigen. Wanneer een
eenvoudig burger volgens zijne overtuiging een opgave doet van zijn
inkomen, en die opgave, hetgeen dikwijls het geval zal zijn, wordt door
Burg. en Weth. niet goedgekeurd, dan zal niemand dien man kwalijk
nemen dat hij het er voor houdt, dat hij veroordeeld is. Die man
is wel degelijk zedelijk veroordeeld. En toch was het hier in Nederland
reeds drie eeuwen geleden het gebruik niemand te veroordeelen, zonder
hem eerst gehoord te hebben. Op dien grond reeds zal ik uit volle over
tuiging tegen het voorstel van Burg. en Weth. stemmen. Maar er is
meer! Op wie anders rust de gewichtige taak van het opmaken van het
kohier dan op het Dagelijksch Bestuur? Wel is waar wordt het daarin
bijgestaan door eene Commissie, buiten de gemeentewet om in het leven
geroepen, waarvan mij de juiste titel onbekend is, doch wier leden door
het volk gewoonlijk dwarskijkers genoemd worden, die inlichtingen
verzamelt omtrent het vermogen der ingezetenen, zoodat het zeker niet
te ontkennen valt dat feitelijk een gedeelte van de verantwoordelijkheid
voor het opmaken van het kohier op die wijze op dat College geworpen
en in strijd met de wet van de schouders van Burg. en Weth. afgewen
teld wordt. Doch, hoe dit ook zij, de verantwoordelijkheid voor het
richtig en nauwgezet opmaken of ontwerpen van het kohier blijft volgens
de wet rusten op het Dagelijksch Bestuur. En nu kan ik mij werkelijk
niet verklaren hoe eenig College, hetzij dan Burg. en Weth., hetzij de
Commissie van bijstand, hetzij dan beiden vereenigd, er aan kunnen
denken, in eene zoo moeielijke zaak, een middel om inlichtingen te ver-
krijgen, weg te werpen en zoodoende hunne verantwoordelijkheid nog
lastiger te maken. Men bedenke toch dat het hier een uiterst lastige
quaestie geldt, zelfs moeilijker in hare oplossing dan de quadratuur van
den cirkel, namelijk om in een stad van 42,000 inwoners, met genoeg
zame juistheid het inkomen van een groot gedeelte der ingezetenen te
bepalen, wier fortuin gedeeltelijk in portefeuille berust of wier inkomen
in de vruchten van handel, nijverheid, winkelnering of arbeid bestaat.
Werpt men nu een der weinige gegevens, die men nog bezit, weg, dan
zal het kohier in werkelijkheid worden, wat de vorige spreker het reeds
vóór 2 jaren genoemd heeft, een zuivere fictie of eene bedenke
lijke improvisatie.
M. de V.! Tot driemalen toe is de inkomstenbelasting in dezen Raad
door mij bestreden, op grond o. a. dat zij in hooge mate verdient ge
noemd te worden demoraliseerend. Demoraliseerend niet alleen voor de
belastingschuldigen, die zij plaatst tusschen hun beurs en hun geweten,
maar ook voor de mannen, die met de uitvoering er van belast zijn, de
leden van het Dagelijksch Bestuur. Vooreerst toch dwingt zij hen'tot
het doen van allerlei indelicate vragen en inquisities, en in de tweede
en voornaamste plaats brengt zij hen in de noodzakelijkheid opgaven