79
Zitting van Donderdag 22 November 1883,
geopend 's namiddags te twee uren.
Voorzitter: de heer Burgemeester L. M. DE LAAT DE KANTER.
Te behandelen onderwerpen:
1°. Benoeming van een derden onderwijzer aan de school 3do klasse
n°. 3. (216)
2°. Idem van eene derde onderwijzeres aan de school 4a® klasse n°. 1. (218)
3°. Idem van een Regent van het Geref. Minne- of Arme Oude Mannen-
en Vrouwenhuis. (223)
4°. Verzoek van het Bestuur der Leidsche Broodfabriek, om een loozings-
kanaal te leggen. (217)
5°. Idem van P. Fontein, ter bekoming van grond bij de Zijlpoort. (219)
6°. Voordracht tot intrekking van de aan de Bouwmaatschappij Vree
wijk verleende vergunning tot het leggen van eene brug over de
Wittesingelgracht. (220)
7°, Verzoek van L. Sillevis, tot ontheffing van de betaling van recogni
tiën (221)
8°. Voordracht tot verkoop van grond der gedempte Binnenvestgracht
bij het Plantsoen. (222 en 227)
9°. Idem tot het verleenen van eene personeele toelage aan de onder
wijzeres mej. J. G. Boon. (224 en 228)
10°. Verzoek van Mej. E. A. Lancel, om ontslag als derde onderwijzeres
aan de school 3a® klasse n°. 3. (225)
11°, Idem van J. Leutner, om eene brug te leggen over de Zoeterwoudsche
Singelsloot. (226)
12°. Idem van P. Van der Horst, om een stoep te leggen aan den Witten
Singel. (226)
Tegenwoordig 19 leden, als: de heeren Hartevelt, Bool, Van der Zweep,
Bredius, Damsté, Zaaijer, Land, Buys, Dercksen, Scheltema, Yan der Hoeven,
Zaalberg, De Geus, De Goeje, Was, De Fremery, Juta, Le Poole en de
Voorzitter.
De heeren De Clercq, Verster, Cock, Van Dissel en Van Wensen hebben
kennis gegeven verhinderd te zijn de vergadering bij te wonen.
De aanteekeningen van het verhandelde in de zitting van Donderdag
25 October jl. worden gelezen en goedgekeurd.
De heer Bredius. M. de V.! Ik wenschte hier even het woord, niet
direct naar aanleiding van de notulen, zooals die door den geachten secre
taris zijn voorgelezen, waartegen ik geene bedenking heb, maar wel tegen
het aanhangsel of aanvulsel daarvanhet zittingsblad. Daarin staat dat
ik gezegd heb: „dat het Rijk nog 1 '2 millioen meer voor het onderwijs
noodig had."
Ik heb dat niet gezegd en het ook nergens gelezen. Wél heb ik gezegd:
gelezen te hebben, dat het voornemen bestond of er sprake van was, dat
het Rijk, niettegenstaande het tekort van ƒ64,000,000 in 's Rijkskas, nog
11 millioen méér uit zou geven voor het lager onderwijs, dan tot hiertoe
geschied was.
Noodig of onnoodig heb ik geheel in het midden gelaten, en alleen
twijfel te kennen gegeven, dat dit het geval zou kunnen zijn, met het
oog op de omstandigheden.
Dan staat er niet in hetgeen ik wel gezegd heb, namelijk, dat ik wel
gelezen had, dat er allerlei plannen worden beraamd voor belastingver-
hooging als anderszins, waaraan ik niet twijfelde, want tekort moet worden
gedekt. Daaruit heb ik toen de gevolgtrekking gemaakt, dat zoodoende het
Rijk met eene hand geeft, wat het met de andere neemt, en derhalve de
ingezetenen ook wel hun gedeelte zullen moeten opbrengen van de 184,579,
welke de gemeente als gift, vergoeding of bijdragen ontvangt. Dit, gevoegd bij
hetgeen zij reeds voor de gemeentehuishouding opbrengen als plaatselijke
directe belasting en opcenten op 's Rijksbelastingen, maakt, in aanmer
king nemende het zielental en de bevolking der gemeente, een zeer hoog
belastingcijfer. In verband hiermede was het, dat ik mijne beschouwing
over de begrooting voor 1884 eene treurige noemde.
Het doel van deze opmerkingen is, eensdeels om eene onnauwkeurigheid
te herstellen, en anderdeels om hetgeen verzuimd is te plaatsen, alsnog
te doen opnemen.
De Voorzitter. Ik heb den heer Bredius niet willen verhinderen te
zeggen wat hij te zeggen had, ofschoon dit op het oogenblik niet aan
de orde is. Mijne vraag luidde namelijk of een der leden ook aanmerkin
gen had op de notulenen dewijl de heer Bredius begon met te zeggen,
dat dit niet het geval was, is al het overige buiten de orde.
Wat nu zijne aanmerkingen op het gedrukte verslag van de vorige
zitting betreft, deze zijn van tweeërlei aard. Ten eerste slaan zij op het
geen door een ander en in de tweede plaats op hetgeen door hem zelf
in de Raadszitting van 25 October gezegd is.
Hetgeen door een ander verkeerd gezegd is, blijft natuurlijk voor diens
eigen rekening. Wanneer iemand volgens het gedrukt verslag repliceert
op iets hetwelk door den heer Bredius niet gezegd is, zal de aandachtige
lezer van zelf zien dat die repliek onjuist is.
Wat nu aangaat het onjuist weergeven van de woorden van den heer
Bredius zelf, moet ik hem doen opmerken dat hij gelegenheid heeft gehad
de aanteekeningen der stenographen van zijn rede zelf te corrigeeren.
Die aanteekeningen toch worden aan ieder der sprekers gezonden om ze
te herzien en gaan eerst, na aldus herzien te zijn, naar de drukkerij,
waar zij, zooals ze door de leden verbeterd zijn, worden afgedrukt.
Wanneer er dus na die herziening nog aanmerkingen overblijven, dan
is dit de schuld van den spreker, die de aanteekeningen behoorlijk in
orde had kunnen maken.
De notulen worden hierop gearresteerd.
Zitting verslag 1883.
De Voorzitter deelt mede
1°. Dispositie van de Gedeputeerde Staten van Zuid-IIolland, d. d. 30
October en 2 November jl., G. S. n°. 43, ten geleide van het goedgekeurd
raadsbesluit in zake de liquidatie van het Utrechtsche jaagpad.
2". Missive van de Gedeputeerde Staten d. d. 30 October en 2 Novem
ber, G. S. n°. 106, waarbij wordt berust in de raadsbesluiten tot toeken
ning van subsidie aan Instellingen van Weldadigheid.
3°. Dispositie van de Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland, d.d. 30
October en 5 November jl. G. S. n°. 115, ten geleide van het goedgekeurd
raadsbesluit tot het instellen van eene rechtsvordering tegen den pach
ter der tolgelden aan den Delfschen Vliet en diens borgen.
4°. Missive van de Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland, d.d. 5/10
November jl. G. S. n°. 110, waarbij wordt berust in het raadsbesluit tot
toekenning van subsidie over 1884 aan het Stedelijk Werkhuis.
5°. Missive van de Gedeputeerde Staten, d.d. 5 November jl. G. S. n°.
123/3, ten geleide van de vastgestelde begrooting der dienstdoende Schut
terij voor het jaar 1884.
6°. Dispositie van de Gedeputeerde Staten, d.d. 13/19 November jl.
G. S. n°. 123, ten geleide van het goedgekeurd raadsbesluit tot onder-
handsche verhuring van het Raamland voorbij de Utrechtschebrug aan de
Weduwe J. Kooreman alhier.
7°. Missive van de Gedeputeerde Staten,- d.d. 23/27 October jl., ten
geleide van de beschikking op het adres van P. H. Hoos e. a., in zake
de staking van den dienst tramlijn Haven-Station.
Deze missive luidt als volgt:
De Gedeputeerde Staten der provincie Zuid-Holland,
Gelezen een adres van P. H. Hoos te Leiden, dat 20 October 1883,
houdende verzoek goedkeuring te onthouden aan het besluit van den
Raad der gemeente Leiden, bepalende dat de Winterdienst van de Tram
onderneming op de Havenlijn zal worden gestaakt;
Gehoord het rapport van de leden der betrokken afdeeling;
Hebben besloten
Aan den adressant te kennen te geven, dat er voor deze vergadering
geen termen voor tusschenkomst bestaan.
Dit besluit wordt uitgereikt aan den adressant als beschikking op zijn
verzoek.
's Gravenhage, den 23 October 1883.
De Gedeputeerde Staten voornoemd,
(get.) Fook, Voorzitter.
F. Tavenraat, Griffier.
8°. Missive van den heer C. Winkler Prins houdende mededeeling der
aanneming van zijne benoeming tot Stads-Geneeskundige.
9°. Idem van Mej. R. H. C. Diest Lorgion, houdende aanneming der
benoeming tot leerares in de vrouwelijke handwerken aan de Hoogere
Burgerschool voor meisjes.
Worden voor kennisgeving aangenomen.
De Voorzitter legt vervolgens over:
1°. Verzoek van M. J. Spaargaren te Oegstgeest, tot het plaatsen van
een vischhuisje op de Vischmarkt bij de Fontein.
Wordt gesteld in handen van Burg. en Weth.
2°. Verzoek van Mr. H. L. A. Obreen, om restitutie van belasting, dienst
1883, op den aanslag van wijlen Mejuffrouw S. L. Van Heukelom.
Wordt gesteld in handen van Burg. en Weth. en de Comm. van Fin.
3°. Adres van L. De Jong c. s., in zake de verlaging van de Kraaier-
straatsbrug.
Deze missive luidt als volgt;
Aan den WelEd. Achtb. Raad der Gemeente Leiden.
WelEd. Achtb. Heeren.
De ondergeteekenden, eigenaars of huurders der huizen aan het Plant
soen, geven met verschuldigden eerbied te kennen:
Dat zij voor eenigen tijd met ingenomenheid hebben vernomen, dat de
gewenschte uitvoering zoude gegeven worden aan het plan om de brug
in de Kraaierstraat te verlagen en dat alzoo gevolg zou worden gege
ven aan de gedachte bij den aankoop van bouwgrond en het huren der
perceelen voorgezeten, dat behoorlijke toegang tot deze nieuwe buurt
zoude worden verstrekt;
Dat zij tot hun leedwezen kennis hebben genomen van het besluit uwer
vergadering van 25 October jl., waarbij met de geringste meerderheid
besloten is de voorgestelde verlaging niet te doen doorgaan;
Dat zij met bescheidenheid durven heweren, dat de brug zeer hoog en
tevens te puntig van vorm is, eigenschappen die zeker bij het meerder
verkeer aanleiding tot ongelukken geven. Bovendien is de Kraaierstraat
niet meer wat zij was vóór de demping der Binnenvestgracht, daar zij
thans toegang geeft tot het Plantsoen en dus niet alleen gebruikt wordt
door al de bewoners dier nieuwe huizen, maar tevens door vele wande
laars, hetgeen bij verlaging der brug belangrijk zoude toenemen, waar
door dan ook de bewoners dier straat zeer worden gebaat, getuige de
verbetering nu reeds aan verschillende panden daarin gelegen zichtbaar.
Redenen waarom adressanten, met gepaste bescheidenheid, de vrijheid nemen
UEd. Achtb. te verzoeken op dat besluit terug te komen, opdat deze even
gevaarlijke als lastige brug moge worden verlaagd.
't Welk doende enz.
L. De Jong.
Volgen de namen van 19 andere Ingezetenen.
40, Verzoek van den heer D. J. Braakenburg, om continuatie in de be
trekking van Adjunct- Stads-Genees- en Heelkundige.
Worden gesteld in handen van Burg. en Weth.