76 spreek toch den wensch uit dat de feestviering het volgende jaar nog iets beter zal zijn. Ik zou wenschen dat aan de feestviering niet alleen de kinderen van on- en minvermogenden, maar ook die van de meergegoeden deel namen. Zulk een feest moet een nationaal karakter vertoonenalle standen en rangen der maatschappij moeten er deel aan nemen. Nu is het weer een deel, het mindere volk, zooals men het heet, dat men pret Iaat maken, alsof 3 October geen feest voor geheel Leiden was. Daarom zou ik gaarne willen dat in het vervolg de onderwijzers van al onze scholen, die der Hoogere Burgerscholen en van het Gymnasium niet uitgezonderd, uitgenoodigd werden, hunne leerlingen in de gelegenheid te stellen aan dit feest deel te nemen. Waarom zouden zelfs de stu denten onzer Universiteit, evenals vroeger, er geen deel aan nemen Op die wijze zou het feest van 3 October een echt-nationaal feest zijn, en op dien van volksfeest aanspraak hebben. De Voorzitter. Ik zal het denkbeeld van den heer Donner zeer gaarne in overweging nemen; het laatste gedeelte daarvan echter niet! Wanneer de studenten het feest met hunne tegenwoordigheid vereerden, zou waar schijnlijk de stemming wel eens feestelijker kunnen worden dan wen- schelijk was. Bij het geven van de Volksconcerten is ons reeds door ondervinding gebleken, dat het beter is daarbij niemand anders toe te laten dan hen, voor wie deze concerten speciaal worden gegeven. Het genoegen van deze laatsten zou anders bedorven worden Overigens ver klaar ik mij bereid het denkbeeld van den heer Donner in overweging te nemen. Volgn. 166. Kosten van brandverzekering der gebouwen. De Voorzitter. Deze post moet met 1000 vermeerderd worden. Volgn. 167170 worden goedgekeurd. Volgn. 171. Toelage aan de eigenaars van den Schouwburg. De heer Verster. Ik verlang geen hoofdelijke stemming, M. de V maar zal mij alléén bepalen tot de verklaring dat ik aan dezen post mijne goedkeuring niet kan hechten. De heer Donner. Ik stel op dit artikel het volgende amendement voor: „De toelage jaarlijks met 10% te verminderen, te beginnen met het jaar 1884." De Voorzitter. U stelt dus hetzelfde amendement voor als verleden jaar, alleen met wijziging nu natuurlijk van het jaartal! De heer Donner. Ik hoop, M. de V., zoolang als ik lid van den Raad ben, jaarlijks op dit punt terug te komen. Het amendement van den heer Donner, ondersteund zijnde, wordt in stemming gebracht en verworpen met 18 tegen 6 stemmen. Voorstemden de heeren: De Geus, Cock, Verster, Donner, Bredius en Van Dissel. Volgn. 172 wordt goedgekeurd. Volgn. 173. Aankoop van inschrijvingen op het Grootb. der Nat. Werk. Schuld 2| pCt. De Voorzitter. Op dit artikel moet ik verschillende wijzigingen voorstellen. Het moet eerstens verminderd worden met 6000 voor minderen aankoop; met ƒ810 voor mindere aflossing. Het moet ver meerderd worden met 400 voor meerdere belegging; met 200 afkom stig van de 16200 waarover de Gasfabriek voor het herstellings- en vernieuwingsfonds niet heeft beschikt en waarvan ƒ16000 bestemd wordt voor aflossing van schuld, en met 15000 voor het van de Bank van Leening terug te ontvangen kapitaal. Hoofdstuk X wordt goedgekeurd. Hoofdstuk XI wordt aangehouden. Thans wordt overgegaan tot de Inkomsten. Volgn. 115 worden goedgekeurd. Volgn. 16. Opbrengst van schoolgelden van het Gymnasium. De Voorzitter. Deze post moet vermeerderd worden met 1565. Volgn. 16 wordt goedgekeurd. Volgn. 17. De Voorzitter. Deze post kan met ƒ1710 worden verhoogd. Volgn. 17 wordt goedgekeurd. Volgn. 18. Opbrengst van schoolgeld (Lager Onderwijs). De heer Donner. M. de V.! Slechts enkele opmerkingen. Ik heb in mijne sectie gesproken over het hooge eindcijfer van hoofd stuk VII en, naar aanleiding daarvan, over bezuiniging en vermeerdering van inkomsten door verhooging van schoolgeld. Dat er, met het oog op het hooge eindcijfer, reden was om over be zuiniging van uitgaven en vermeerdering van ontvangsten te spreken, kan niemand bevreemden; niet minder dan 277.242 wordt er op deze begrooting gebracht voor „kosten voor onderwijs en ter bevor dering van kunsten en wetenschappen", wanneer men hiervan aftrekt de toelage van het Rijk en de schoolgelden, n.l. eene som van ƒ116.855, dan blijft er voor de gemeente over om uit hare kas voor het onderwijs in het algemeen bij te dragen: 160.387. Evenals vroeger, heb ik ook nu dit cijfer vergeleken met dat van vorige jaren en ben daartoe teruggegaan tot 1876. In 1876 bedroegen de uitga ven van hoofdstuk VII ƒ169.050 en was de gemeente zelve slechts belast met ƒ117.094; zoodat wij in dit jaar, 1884, een som van ƒ43.293 meer voor het onderwijs hebben op te brengen dan in 1876. Meer zal ik daar van niet zeggen; de cijfers spreken, dunkt mij, duidelijk genoeg. Nu wat het lager onderwijs aangaat, waarop ik vooral wenschte terug te komen. De kosten daarvan hedragen in het geheel, met inbegrip van die voor de kweekschool, 161.102. Wij ontvangen aan schoolgeld en subsidie 71.757, zoodat alleen voor het lager onderwijs onze stad op het oogenblik 89.347 te betalen heeft. Die som van 89.347 is de hoogste, die tot nu toe op onze begrootingen is voorgekomen, en die mag, dunkt mij, wel met reden doen vragen, of de tijd niet gekomen is om ernstig bedacht te zijn op bezuiniging van uitgaven en vermeer dering van ontvangsten voor het onderwijs. Wat bezuiniging aangaat, M. de V., is het in den Raad al evenzoo gesteld als in de Tweede Kamer, waar terecht gezegd is„Bezuiniging moet uitgaan van de Regeering". Het is voor de leden somtijds moeilijk aan te geven waarin al bezuinigd zou kunnen worden. En nu kan ik niet zeggen, dat ik wat bezuiniging aangaat, bij de bekende voorliefde, zoowel van het Dagelijksch Bestuur als van de meer derheid van den Gemeenteraad voor het openbaar onderwijs, genoegzaam vertrouwen heb in de cijfers van Hoofdstuk VII. Ik weet dat het schild der wet van '78 lang en breed genoeg is om zich er achter te verbergen, maar ik ben ook zeker dat, indien de geest van de meerderheid van den Raad en van het Dagelijksch Bestuur te genover het Openbaar Onderwijs, een andere ware dan op dit oogenblik, er menige bezuiniging zou kunnen gemaakt worden. En nu de verhooging van de schoolgelden. Ik zal daaromtrent geen voorstel doen en dat te minder, omdat ik in de Memorie van Antwoord wel lees„wordt overigens een voorstel tot verhooging van schoolgeld ingediend, dan zal dit uit den aard der zaak een punt van nauwgezette overweging moeten uitmaken," maar onmiddellijk vooraf is er verklaard: „wij scharen ons aan de zijde van die leden door wie een laag school geld een weldaad wordt geacht voor de burgerij." Wat is er van de nauw gezette overweging van een voorstel tot verhooging van schoolgeld te verwachten, waar men zich zoo ten gunste van een laag schoolgeld uit spreekt Ik begeer niet dat er schoolgeld geëischt wordt van bedeelden en on- vermogenden, ik wil ook de minvermogenden niet boven hunne krachten bezwaard hebben, maar dat zij die in staat zijn te betalen niet langer voor niet of bijna voor niet van het onderwijs, dat onze uitgaven zoo doet stijgen, profiteeren. Er zijn op de openbare scholen p. m. 3500 leerlingen Van dit getal genieten er 880 geheel kosteloos onderwijs, en p. m. 1500 leerlingen be talen te zamen 3600 aan schoolgelden jaarlijks, dat is 2.40 voor elk per jaar, of nog geen stuiver per week. Voor ruim 800 leerlingen van de scholen der 2d8 klasse en de tusschenschool wordt gemiddeld 16 jaarlijks betaald, alleen het schoolgeld van de beide scholen der lste klasse mag eenigen naam hebben. Ik heb M. de V. gezegd geen voorstel tet verhooging van schoolgelden te doen, het zou mij en de leden die het met mij eens zijn niet baten, maar wel wil ik uitspreken, dat de schoolgelden, die nu op 31600 ge raamd zijn, indien zij op 10000 hooger geraamd waren nog verre be neden den prijs van een matig schoolgeld zouden blijven. De heer Vïrster. Veroorloof mij, M. de V. nog even eene kleine inlichting te vragen omtrent volgn. 15. Uw hamer valt zóó spoedig, dat ik met mijne vraag wat te laat kom. Hoevele leerlingen bezit op dit oogenblik de Indische Instelling? De Voorzitter. Zeventien. Volgn. 1926 worden goedgekeurd. Volgn. 27. De Voorzitter. Dit nummer wordt verminderd met ƒ2430. De heer Cook. M. de V. Kan de post van 15000, van de Bank van Leening vrijgekomen, ook van invloed zijn op dit artikel? De Voorzitter. Die invloed heeft zich reeds doen gevoelen bij het artikel, waarin de opgave van het vermoedelijk resultaat der werkzaam heden van de Bank van Leening voor 1884 is opgenomen in een afzon derlijken post. De Bank van Leening betaalt geen rente van haar kapi taal, en dus is het vermoedelijk winstcijfer van de begrooting dier Bank reeds verminderd met 620. De heer Cock. U begrijpt mij verkeerd, M. de V. Ik bedoel de ƒ15000 aflossing van het kapitaal der Bank van Leening, die wij met primo Januari a.s. zullen ontvangen. Die som is, meen ik, bij een der vorige posten opgenomen als zullende ingeschreven worden op het grootboek. De Voorzitter. Het betreft hier renten van kapitalen; de ƒ15000 zult U vinden bij volgn. 51. De hoer Cock. Ik dank U, M. de V. Ik meende toch zeker te weten, doch ik zal wel gedwaald hebben, dat die som bij een der vorige pos ten ik durf op het oogenblik niet zeggen bij welke was bijgevoegd, om op het grootboek geplaatst worden. De heer Juta. Ik wenschte nog een andere vraag te doen, of namelijk de opbrengst van de Bank van Leening, niettegenstaande de verminde ring van het kapitaal met 15000, dezelfde zal blijven. De Voorzitter. Dezelfde die ons opgegeven is. De Bank van Leening geeft eene begrooting waarop het vermoedelijk winstcijfer wordt gebracht. De heer Driessen. Ik geloof dat de opmerking van den heer Cock juist is. Het afgeloste kapitaal van de Bank van Leening zal toch rente opbrengen en die moet immers op dit hoofd geboekt worden? De Voorzitter. Wij weten voor het oogenblik nog niet wat er mede te doen. Het moet gebracht worden in ontvangst en in uitgaaf. Ik kan er nu bij het behandelen der begrooting nog niets van zeggen. De gezegde 15000 komen terug aan de gemeente, en wij moeten die in ontvangst en in uitgaaf ergens onder dak brengen. Wat er echter mede gedaan zal worden, is niet bepaald en wij kunnen dus geen rente uittrekken, die er misschien niet van komen zal. Wellicht wordt het geld op prolongatie uitgezet; maar het is ook mogelijk dat de Raad er later eene andere bestemming aan geeft, b. v. voor eenig publiek werk en als dat geschiedt, zouden wij nu de ontvangsten te hoog ramen en daardoor ons zeiven eene teleurstelling berokkenen. Het is dunkt mij

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1883 | | pagina 10