65 komen. 'Verscheiden nachten heeft hij daarvoor in de fabriek doorgebracht in plaats van in zijn bed; en met al die zorgen en moeiten is het ons inderdaad mogen gelukken totale duisternis door geheel gebrek aan gas te voorkomen. Verscheidene weken waren wij daarvoor echter verplicht de straten niet of slechts gedeeltelijk te verlichten; en dat alles nog met eene drukking aan de fabriek, die nog belangrijk lager was dan de ge wone dagdrukking in normale tijden. En des ondanks waren wij eenmaal zoover dat aan de fabriek slechts 16 kub. meter gas over was! Ter wille van den Directeur van de Gasfabriek, aan wien in dat opzicht zooveel te danken is, mocht ik hierover niet zwijgen, nu ik weder genoodzaakt was over de gasquaestie te sprekenmaar ik vraag, wanneer nu door den heer Cock met zekeren ophef wordt geconstateerd dat gedurende al die zeven maanden, de gas verbruikers minder hebben ontvangen dan zij recht had den te eischen, wat dit te beduiden heeft bij het nadeel dat den gasver- bruikers in den winter van 1881, ondanks onze waarschuwingen, van diezelfde zijde is toegebracht. En niet alleen den gasverbruikers, maar de geheele gemeente en speciaal de belastingschuldigen; want de ƒ21.000 voor straatverlichting moesten toch worden betaald Ik zou het gesprokene met nog vele andere voorbeelden kunnen ver meerderen; maar het is nu, evenmin als vroeger, mijne bedoeling er mij op te beroemen dat zij die destijds de minderheid waren, door de uit komst volkomen in het gelijk zijn gesteld. Ik heb alleen willen doen uit komen dat de door ons aangenomen houding er op berekend was om te maken dat de gasquaestie voor goed uit zoude zijn. Tot nu toe is ons dat niet gelukt en daarom heb ik dat alles nu gezegd in de hoop dat de gasquaestie niet telkens, indien er slechts eenige schijn van aanleiding voor bestaat door onze toenmalige bestrijders ter sprake zal gebracht worden. Wij weten allen hoe destijds de toestand in den Raad was; ik geloof niet dat één lid dien terug kan wenscben of beweren zal, dat die aan het belang der gemeente bevorderlijk is geweest. Straks is het tegendeel trouwens reeds door mij met cijfers aangetoond. Men make hieruit evenwel niet op, dat wij het minste bezwaar zouden hebben tegen contróle. Maar mag het contróle genoemd worden, wanneer men, zooals de heer Cock doet, alleen omdat de lichtsterkte minder be draagt dan bij Raadsbesluit bepaald is, a priori het Dagelijksch Bestuur eene beschuldiging van plichtverzuim tegenwerpt. Alvorens te beschuldigen, diende men, dunkt mij, toch eerst te onderzoeken of althans inlichtingen te vragen. Door anders te handelen geeft men in ieder geval blijk van niet zeer veel welwillendheid. Ieder mensch heeft contróle noodig, heeft de heer Cock hier meermalen gezegd. Ik hen dit in het algemeen geheel met hem eens; maar dan moet die contróle van anderen aard zijn dan die van welke wij nu spreken. Contróle en ongegronde beschuldiging zijn niet synoniem. Wij vreezen noch contróle noch critiek. Uwe contróle zal ons wakker houden en met Uwe critiek zullen wij ons voordeel doenmaar laat bij beiden het algemeen belang de hoofdzaak blijven: en daarvoor is het noodig dat zaken zooals deze, die tot nog toe niet anders dan onaange naamheden en schade berokkend hebben, zooveel mogelijk van de baan worden gehouden en niet op het tapijt worden gebracht, wanneer dit zonder nadeel vermeden kan worden. De heer Cock. M. de Y. I Slechts een zeer kort woord om U dank te zeggen voor de gegeven inlichtingen. Het grootste gedeelte van Uwe rede was aan historische beschouwingen gewijd. Ik laat dit gedeelte Uwer rede geheel onbeantwoord, omdat ik de periode van recriminatiën en twisterijen niet wensch te heropenen. Wanneer wij dit gebied weder gingen betreden, zoude daarvan noodzakelijk het gevolg zijn en die opinie werd, meen ik, ook vroeger door U gedeeld dat wij, zeer tegen mijn zin, opnieuw den weg van wederkeerige verwijtingen opgingen. Het kortste gedeelte van Uwe redevoering bevatte een antwoord op het door mij zooeven gesprokene. Er wordt daarin gezegd, dat het woord ter loops niet juist gekozen is; ik ben het daarmede volkomen eens en neem het gewraakte woord onmiddellijk terug. Verder geeft U als Uwe meening te kennen dat de door mij aangewe zen leemte in het verslag van Commissarissen niet bestaat; ik kan U echter de verzekering geven, dat dit wel degelijk het geval is, en zal daarvoor wel geen betere getuigen kunnen aanhalen dan Commissarissen zeiven, die in hun later rapport het volgende zeggen te meer, daar Uwe Commissie gaarne de gelegenheid aangrijpt om het, bij de samen stelling van het verslag, gepleegde verzuim, n.l. de toelichting van de oorzaak van eene mindere lichtsterkte in sommige maanden van het jaar 4882, te herstellen, welke toelichting bij de des betreffende paragraaf had kunnen worden gegeven." Wat eindelijk betreft de opvatting der door U in de vergadering van Juni gesproken woorden en de bewering, dat die woorden door mij toen geheel te onrecht zijn opgevat als behelzende eene beaming van mijne grieven, zoo antwoord ik, dat ik, met betrekking tot het toen gesprokene, die opvatting blijf handhaven, maar tegelijk geef ik, na de heden ont vangen verzekering, gaarne en gaaf toe, dat eene dergelijke beaming volstrekt Uwe bedoeling niet geweest is. Wanneer ik tegen iemand zeg: „het is hier koud!" en hij antwoordt mij„dat komt omdat de deuren openstaan en de kachels niet branden," dan beaamt hij mijne affirmatie. Het woord plichtverzuim is nergens in deze discussie gebruikt, het is mij, zoo ver ik weet, niet ontvallen. Wil men echter het niet opvolgen van eene zeer pertinente instructie van den Raad naar eigen gedachte qualificeeren als plichtverzuim, dan hangt dit van ieders individueele opinie af en daarvoor ben ik niet verantwoordelijk. Ik voor mij, ik herhaal het, heb het woord niet gebruikt. De Voorzitter. Ik heb niet beweerd dat de heer Cock het woord „plichtverzuim" heeft gebruikt, maar wanneer de heer Cock Burg. en Weth. beschuldigt een besluit door den Raad genomen niet te hebben opgevolgd, dan beschuldigt hij hen van opzettelijk plichtverzuim. Ik heb hoofdzakelijk gesproken om voor het vervolg récriminatiën te ver mijden, zooals mijn bedoeling altijd is geweest met mijne pogingen om te voor komen dat de gasquaestie weder te berde werd gebracht. Ik geloof dat de heer Cock te billijk en te verstandig is om niet te erkennen dat de geheele geschie denis van den 21st«u Juni achterwege had kunnen blijven, wanneer hij hetzij vóór hetzij in de vergadering van den Raad inlichtingen had ge vraagd waarom het gas niet altijd de bepaalde lichtsterkte had gehad. Ik geloof dat dit meer in het belang van de zaak en in zijn eigen belang ware geweest, dan het uiten van eene ongegronde beschuldiging. De geheele strekking van mijn rede is om voor het vervolg te voor komen dat dergelijke ongegronde beschuldigingen worden geuit; meent iemand redenen te hebben ons te beschuldigen, dat hij dan ten minste beginne met te onderzoeken. Ik heb straks gezegd, dat ik meende dat de Commissarissen der Gas fabriek in hun jaarverslag reeds hadden gewezen op de oorzaken van de mindere lichtsterkte in sommige maandenin zooverre heeft de heer Cock gelijk, dat ik mij daarin heb vergist; maar in het jaarverslag wordt toch herinnerd aan de werkzaamheden aan de fabriek, waarbij o. a. de gasleidingen onderbroken waren, zoodat voor ernstige geregelde waarne ming der lichtsterkte tijd noch ruimte beschikbaar bleef. Dit op zich zelf is reeds voldoend bewijs, dat de opgegeven cijfers geene absolute waarde hebben en er dus ook de gevolgen niet uit mogen worden getrokken, welke de heer Cock er uit haalde. Commissarissen hadden kunnen volstaan met naar hun verslag te verwijzen. Minstens komt dit op hetzelfde neer als hetgene ik heb gezegd. Ik herhaal nogmaals dat mijne bedoeling geene andere is dan récri minatiën voor het vervolg te vermijden, omdat deze quaestie hier in den Raad reeds te veel kwaad bloed heeft gezet: het is mij niet te doen om contróle of critiek af te snijdenintegendeel, wij wenschen zelfs én con trole èn critiek. Ik meen echter dat, waar wij van onze zijde bewijzen hebben gegeven van omzichtigheid in het vermijden van netelige quaes- tiën, wij ook het recht hebben om een beroep te doen op de andere zijde om dezelfde omzichtigheid in acht te nemen, zoodat die onaange name zaak niet meer aan de orde komt. De beraadslagingen worden gesloten en de openbare vergadering daarop veranderd in eene met gesloten deuren. Te Leiden, ter Boekdrukkerij van A. W. SIJTHOFF.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1883 | | pagina 5