62
zeer onbillijk zou zijn haar van een gedeelte dier verplichting te ontslaan.
Dat de maatschappij daartoe verplicht is, wordt door niemand, ook door
haarzelve niet betwist. Ware toch de maatschappij niet gehouden om
de beide lijnen te exploiteeren, dan zou zij niet met het verzoek tot ons
zijn gekomen om tijdelijk van de verplichting ontslagen te worden. In
navolging van de adressanten, die den Raad verzoeken ons voorstel te
verwerpen, wil de heer Verster liever de geheele lijn opgeheven zien, en
daarvan zelfs een voorstel maken. Daartoe hebben wij echter het recht
niet. Wij kunnen het verzoek van de maatschappij weigeren, maar wan
neer zij de lijn Haven-Station niet wil opheffen, kunnen wij haar daartoe niet
dwingen. De concessie, door ons aan de maatschappij gegeven, geeft haar
het recht de lijn in stand te houden. Is de maatschappij, even als de
heer Verster, van gevoelen dat het ook voor haar voordeeliger is dat de
lijn geheel vervalt, dan zal zij, geloof ik, zeer gaarne het denkbeeld over
nemen en daartoe een verzoek indienen. Ik zou echter wel durven voor
spellen dat er dan adressen zullen inkomen van andere bewoners der
Haarlemmerstraat en omstreken, die nog altijd liever een half ei hebben
dan een leege dop.
Overigens heb ik op het adres slechts ééne aanmerking. De daarin
voorkomende argumenten laat ik in het midden; ik deel ze niet, maar
de adressanten hebben het recht om hun verzoek te adstrueeren zooals
zij willen. Er is echter één punt in het adres en in de ingezonden stuk
ken in de Couranten, die op deze zaak betrekking hebben, dat mijne
verontwaardiging heeft gaande gemaakt, nl. dat waarbij nadrukkelijk ge
wezen wordt op het aantal kiezers dat zich onder de onderteekenaars
bevindt. Te meer verwondert het mij dat er in een adres, waarin het
algemeen belang zoozeer op den voorgrond wordt gesteld, tegelijkertijd
zoo nadrukkelijk op aangedrongen en zoo telkens en telkens herhaald
wordt hoeveel kiezers er wel onder die adressanten schuilen. Ik zeg niet
dat het zoo is, maar het heeft er allen schijn van, alsof men den leden
van den Raad in herinnering wilde brengen dat zij hier zitten krachtens
het mandaat der kiezers, en dat zij, door zich met de voordracht van
Burg. en Weth. te vereenigen, de stemmen dier kiezers wel eens zouden
kunnen verliezen. Alsof er hier een enkel lid in dezen Raad zitting heeft,
die niet liever vijf en twintig maal zijn mandaat zou terugzenden dan
iets te doen of te laten omdat het door zijn kiezers gevraagd werd!
Een sterk sprekend bewijs dat de adressanten dergelijke pressie schijnen
te bedoelen, vindt men in het als ingezonden stuk in een der dagbladen
overgedrukt adres aan den Raaddat adres is geteekend door 34 inge
zetenen. Onder den overdruk in de Courant vindt men aangeteekend:
ingezonden door 34 kiezers.
Een dergelijke handelwijze acht ik hoogst ergerlijk. Bij de behandeling
van een adres is het ons volkomen onverschillig, of de onderteekenaars
al dan niet kiezers zijn.
De beraadslaging wordt gesloten.
Op verlangen van den heer Bredius in hoofdelijke stemming gebracht»
wordt het voorstel aangenomen met 17 tegen 7 stemmen, die van de
heeren: Scheltema, Le Poole, Yerster, Damsté, Van Dissel, Dercksen en
Bredius.
VIII. Verzoek van H. A. Meyer, om restitutie van schoolgeld.
(Zie Ing. St. n°. 196).
Wordt zonder discussie of hoofdelijke stemming toegestaan.
IX. Voordracht tot het instellen van eene rechtsvordering tegen den
pachter van den tol aan het Delftsche Jaagpad en diens borgen.
(Zie Ing. St. n°. 202).
De heer Was. M. de V.! Naar aanleiding van deze voordracht wensch
ik een paar opmerkingen te maken. In de eerste plaats de opmerking,
reeds voorkomende in het advies van den Gemeente-Advocaat, dat name
lijk aan het instellen van deze rechtsvordering behoort vooraf te gaan
eene nieuwe sommatie. De vorige sommatie toch had alleen betrekking
op het verschuldigde tot 1 Juli 11., terwijl de voorgestelde rechtsvordering
ook insluit den termijn op 1 October 11. verschenen. De pachter zal dus
ook voor dien termijn in verzuim gesteld en die inverzuimstelling aan
de borgen moeten worden beteekend met sommatie om het verschuldigde
te voldoen.
Mijne tweede opmerking betreft de voordracht zelve. Het voorstel luidt,
dat de Gemeenteraad besluite eene rechtsvordering in te stellen tegen
den pachter en diens borgen. Nu is het bekend, dat de pachter de som
schuldig is, niet aan de gemeente Leiden alleen, aan de gemeenten
Leiden en Delft te zamen. Het zou dus wenschelijk zijn, in de voordracht
eene kleine bijvoeging te maken, namelijk deze, dat de Gemeenteraad
besluit, om met de gemeente Delft eene rechtsvordering in testellen
tegen den pachter en de borgen. Tegen deze aanvulling kan, dunkt mij,
geen bezwaar bestaan.
Eindelijk geeft het onderzoek der stukken mij aanleiding tot eene algemeene
opmerking. In het pacht-contract mis ik de bepaling, dat ter uitvoering dier
akte binnen deze gemeente domicilie is gekozen. Nu doet zich hier juist
het geval voor, dat een der borgen zich metterwoon te Nieuwer-Amstel
heeft gevestigd, zoodat het exploit hem te dier plaatse moet worden be
teekend. Ik zou het zeer wenschelijk achten dat voortaan in dergelijke
contracten de bepaling werd opgenomen, dat debiteuren en borgen domi
cilie kiezen binnen Leiden, b. v. ter Secretarie. Dit zou gemakkelijk zijn
voor het beteekenen der exploiten en komt mij noodzakelijk voor met het
oog op de competentie van den Rechter van dit arrondissement.
De Voorzitter. Ik kan den heer Was mededeelen dat de nieuwe som
matie alleen wacht op het antwoord van de gemeente Delft, aan wie
in overweging is gegeven een zelfde voorstel aan den Raad te doen, als
op dit oogenblik hier wordt behandeld. Tegen de bijvoeging bestaat niet
het minste bezwaar en ik wil gaarne op mij nemen het voorstel in dien
zin te wijzigen, waartegen wel geen der leden bezwaar zal hebben.
In het vervolg zal bij het sluiten van dergelijke contracten het domicilie
worden bepaald; het is een nuttige wenk, dien wij gaarne ter harte zul
len nemen.
Aldus gewijzigd wordt het voorstel zonder hoofdelijke stemming aan
genomen.
X. Voordracht tot het doen rooien van boomen op de begraafplaats.
(Zie Ing. St. n°. 206).
Zonder discussie of hoofdelijke stemming goedgekeurd.
XI. Verzoek van C. F. A. Hoeftcke, tot bekoming van gemeentegrond.
(Zie Ing. St. n°. 208.)
De Voorzitter. Uit nader bij mij ingekomen inlichtingen is mij ge
bleken dat de verschillende belanghebbenden het waarschijnlijk eens zullen
worden, zoodat de bezwaren die tegen het toestaan van het verzoek zijn
ingediend zouden vervallen. Met het oog daarop stel ik voor de behan
deling van deze zaak uit te stellen.
Aldus wordt besloten.
XII. Voordracht tot vermindering van de kapitalen aan de Gasfabriek
verstrekt.
(Zie Ing. St. n°. 209).
Goedgekeurd zonder discussie of hoofdelijke stemming.
XIII. Voordracht betrekkelijk de liquidatie van het Utrechtsche Jaagpad.
(Zie Ing. St. n°. 192.)
De heer Was. M. de V.! Ik heb met groote belangstelling kennis ge
nomen van deze zeer interessante zaak. Tot mijn leedwezen is echter die
kennismaking eene zeer oppervlakkige, eene zeer vluchtige geweest. Dit
kon niet anders, omdat de gedrukte stukken op deze zaak betrekking
hebbende, eerst op II. Maandagavond zijn rondgezonden. Ik voor mij heb
toen al mijn beschikbaren tijd besteed, om mij op de hoogte te stellen.
Ik moet echter eerlijk bekennen, dat mij dit niet is gelukt in dien korten
tijd. Het behoeft geen betoog, dat men, om op de hoogte van deze ge
wichtige zaak te komen, niet voldoende ingelicht wordt door de gedrukte
stukken, maar dat men tevens inzage moet nemen van het volumineus
dossier, dat voor de leden in de leeskamer is neergelegd. Ik wensch daarom
in overweging te geven de behandeling der zaak tot eene volgende ver
gadering uit te stellen, omdat het mij voorkomt dat de leden van den
Raad niet voldoende in de gelegenheid zijn geweest om zich over deze
gewichtige voordracht een zelfstandig oordeel te vormen.
Ik haast mij echter hierbij te voegen, dat mijn verzoek tot uitstel aller
minst gebaseerd is op wantrouwen tegenover de Raadscommissie, die de
leiding van deze zaak op zich genomen heeft. Want al ben ik niet geheel
op de hoogte van de zaak, zoo heeft mij toch een vluchtige kennisma
king reeds de overtuiging geschonken, dat én genoemde Commissie èn het
Dagelijksch Bestuur, met onverdroten ijver en grooten tact tal van be
zwaren en moeilijkheden hebben weten te overwinnen.
Juist daarom meen ik dat het aan die Raadscommissie veel grooter vol
doening zal schenken, wanneer de leden van den Raad met volkomen
kennis van zaken over haar arbeid oordeelen, dan wanneer zij op goed
vertrouwen en als het ware ongezien een besluit registreeren, dat hun
voorgelegd wordt.
Het is om die redenen, dat ik in overweging zou willen geven, ook in
het belang van de zaak zelve de behandeling daarvan tot eene volgende
vergadering uit te stellen.
De heer Cock. M. d. V.Ik wenschte alleen te kennen te geven, dat,
zoo bij U geen bezwaar tegen uitstel bestaat, dit bij mij evenmin het
geval is.
De Voorzitter. Tegen het uitstel op zich zelf heb ik niets, doch ik
wenschte enkel eene opmerking te maken, wat betreft de weinige gelegen
heid die de leden van den Raad hebben gehad om zich op de behande
ling van de zaak voor te bereiden. Zij is hier reeds vroeger aanhangig
geweest en dus niet geheel nieuw. De zaak is echter reeds zoo spoedig
op de agenda gebracht omdat het ons wenschelijk voorkwam, dat zij door
den Raad beslist werd, vóór de opening van de najaarszitting der Pro
vinciale Staten, opdat de Gedeputeerden in de gelegenheid zouden zijn op de
provinciale begrooting voor 1884 de noodige fondsen te brengen.
Het is heden reeds de I8d® October en van daag over acht dagen
wenschte ik de Gemeentebegrooting in behandeling te brengen.
Daar dit onderwerp nu wellicht tot eenige discussie aanleiding zal geven en
daarom niet bijzonder geschikt schijnt, om met de begrooting tegelijk afgedaan
te worden, zouden wij daarvoor dus öf een buitengewonen dag moeten nemen,
of wel den tat9n November; daar de Provinciale Staten eerst den 6den
November bijeenkomen zal de zaak misschien nog tijdig genoeg beëindigd
kunnen worden.
Overigens bestaan er bij het Dagel. Bestuur geen motieven om thans
de zaak te willen behandelen.
De heer Was. M. de V.! Ik wil alleen nog doen opmerken dat het
mij volkomen bekend is, dat het hier geen nieuwe zaak geldt. Zij is echter
niet alleen oud voor de leden van den Raad, die langer zitting hebben
dan ik, maar ook mij is de loop der zaak niet geheel vreemd.
Het komt mij echter voor geheel iets anders te zijn de quaestie een
voudig als belangstellende in gemeentezaken na te gaan, dan als Raads
lid een oordeel over deze voordracht te vellen. Daarom had ik voor mij
dan ook niet genoeg aan de gedrukte stukken, die werden overgelegd,
maar acht ik mij verplicht kennis te nemen van al de stukken, welke op
de zaak betrekking hebben.
Om een klein voorbeeld te gevenMen stelt voor liquidatie eener ge
meenschap en ontbinding van zekere conventie. Nu dien ik die conventie
zelve toch wel gelezen te hebben en deze is niet te vinden in de gedrukte
stukken, wel onder de papieren in de leeskamer.
Ik stel dus grooten prijs op uitstel der behandeling van dit hoogst ge
wichtige onderwerp, omdat ik niet gaarne zonder volkomen kennis van
zaken een oordeel zou wenschen uit te spreken, en ik hoor dan ook met
genoegen dat er noch bij den Voorzitter der Raadscommissie, noch bij
het Dagelijksch Bestuur tegen uitstel van behandeling bezwaar bestaat.
De Voorzitter. Wat ik straks gezegd heb van een vroegere behan
deling van de zaak, heeft meer speciaal betrekking op het indertijd inge
diende adres aan de Provinciale Staten, bij de behandeling waarvan ook