57 Rapenburg worden afgevoerd en ten tweede zal er eene doorspoeling in het riool van de Langebrug gebracht worden, die den afvoer van het vuil uit het Levendaal en het Steenschuur zal bevorderen en opeenhoopingen in het riool gedeeltelijk zal voorkomen. Ik zal daarom zeer voor het voorstel van de Commissie van Fabricage stemmen. De heer Van Dissel. Ik zal niet treden, M. de V., in de verdediging van het voorstel van de Commissie van Fabricage, om de eenvoudige reden, dat het nog niet bestreden is. Ik wenschte enkel een paar woor den te zeggen, naar aanleiding van eene opmerking van den heer Zaaijer. De heer Zaaijer heeft gesproken over het bedrag dat door den Gemeente- Architect op 58000 was geraamd, terwijl de Commissie van Fabricage een som van f 75000 noemt. Daaromtrent kan ik de volgende inlichtin gen geven. De Gemeente-Architect toch meende het riool van de Lange brug enkel door het Rapenburg heen te verlengen en te laten uitmon den in de Groenhazengracht; dit kwam de Commissie van Fabricage onmogelijk voor, aangezien die nauwe gracht daardoor zeer zeker onbe woonbaar zou worden. Zij hield het doortrekken van dat riool tot in de Singelgracht voor onmisbaar. Het doortrekken van het riool en de daar mede gepaard gaande demping der Groenhazengracht zou echter ook de demping der Doelengracht noodzakelijk maken, en zóó zijn de opgegeven onkosten geklommen tot ongeveer f 75000. Een tweede quaestie, door den heer Zaaijer besproken is, of door een waterkeering bewesten de Naakte sluis, m. a. w. door afdamming van de Singelgracht, ongeveer in het verlengde van de Kaiserstraat, de door strooming door het Rapenburg niet zou bevorderd worden. Zeer zeker geloof ik, dat dit het geval zal zijn en door die afdamming zelfs een belangrijke vermeerdering van doorstrooming zai worden verkregen. Bij elke loozing te Katwijk wordt nog veel water door die Singelgracht afge voerd dat nu door de Witte brug naar den Rijn stroomt, zonder de binnengrachten van Leiden aan te roeren. Dat water nu zal opgehouden worden en voor een groot gedeelte door het Rapenburg trekken. Of dit echter aan de gemeente door eene andere autoriteit, die daaromtrent heeft te beslissen, zou worden toegestaan, moet ik in het midden laten. De heer Van der Hoeven. M. de V! Ik zal aanvangen met mijne instemming te betuigen met het begin van de rede van den heer Zaaijer, die er uitdrukkelijk op gewezen heeft dat het voorstel van Burg. en Weth., zooals het daar ligt, eigenlijk geen beschikking bevat op het ver zoek of beter gezegd op de verzoeken van adressanten, zooals die ge daan zijn. De strekking van die verzoeken was van zeer eenvoudigen aard. Er kwam hier bij den Raad een voorstel in, ik meen van Burg. en Weth., tot uitbaggering van het Rapenburg op groote schaal, en van dit plan is de meerderheid van de bewoners van het Rapenburg geschrikt. Die meerderheid weet toch wat het zeggen wil als er gebaggerd wordt in het Rapenburg, welke alleronaangenaamste gewaarwordingen daarvan het gevolg zijn. Wanneer er dus gedreigd wordt met een uitbaggering o p groote schaal, is het inderdaad niet te verwonderen dat die bewoners bevreesd werden en daarom gingen requestreeren. Zij zeggen in hun ver zoekschrift, dat zij niet gaarne zouden zien dat de Raad zich bij het voorstel neerlegde. Zij zouden veeleer denken dat door demping aan den thans waarlijk onhoudbaren toestand een einde behoort te worden gemaakt. Veeleer dus, en niet positief demping 1 Er staan derhalve twee gevoelens tegenover elkander, de één wil uit dieping, de ander veeleer demping. Adressanten wagen het echter niet, tusschen die beide te kiezen: zij vragen alleen, dat de Raad de voor stellen tot uitdieping van het Rapenburg niet aanneme, „doch eene com missie van deskundigen (Ingenieurs en Hygiënisten) benoeme, ten einde den Raad te dienen van advies nopens de vraag, hoe aan den onhoud baren toestand een einde zal kunnen worden gemaakt." Hierbij sluit zich het adres van adhaesie aandaarin wordt evenmin een verzoek tot demping gedaan, doch instemming betuigd met het ver zoek omtrent de demping, van 26 October 1882. Uit den geheelen loop dezer zaak blijkt verder dat ze alles behalve een voudig is. Wanneer Burg. en Weth. op een verzoekschrift dat in Octo ber 1882 ingediend is, eerst nu van raad en bericht dienen, daarvoor dus elf maanden noodig gehad hebben, en dan nog niet meer kunnen geven dan ons nu gegeven is, dan moet de quaestie werkelijk wel zeer ingewikkeld zijn. Nu wil ik er echter op wijzen, dat er behalve de twee gevoelens, waar van ik zooeven sprak, nog een derde bestaat, en wel dat van hen, die noch van demping, noch van uitdieping willen weten, maar alleen en uitsluitend door voortdurende waterverversching den ellendigen toestand denken te verbeteren. Ik kan mij daarbij baseeren op de Haarlemsche stukken, die bij het eerste verzoek zijn overgelegd, en waarin nadrukke lijk er op gewezen wordt dat voortdurend baggeren de zaak niet verbetert. Ten tweede wil ik wijzen op de Commissie van deskundigen, die door de stad Amsterdam werd geraadpleegd, niettegenstaande ook daar in den Raad deskundige personen zitting hebben. Die Commissie wenscht voor de grachten aanhoudende strooming met zoodanige waterverversching, dat al het water der grachten eens per etmaal wordt ververscht. In Delft, het land van de ingenieurs, vindt men het ook noodig eene Commissie te benoemen, ten einde de vraag te beantwoordenwelke middelen behooren te worden aangewend om ïn den ongunstigen toestand van het grachtwater verbetering te brengen Die commissie, bestaande uit de heeren Stieltjes, Henket en de Bruyn Kops antwoordde: „Verver- sching en nog eens verversching, altijd door verversching van den boe zem zooveel en zoo ruim als immer mogelijk is." Ik wil nu eerlijk bekennen, dat ik door de stukken, die ik gekregen heb van Burg. en Weth. en van de Commissie van Fabricage, nog niet voldoende ingelicht ben om in deze belangrijke zaak eene beslissing te nemen, en zou gaarne zien dat alsnog op het verzoek van de meerder heid der bewoners van het Rapenburg gunstig kon worden beschikt. Men bedenke wel dat men daarbij nooit kan verliezen, het eenig mogelijke is dat men wint en meer licht in de zaak verkrijgt. Achteruitgaan is in deze onmogelijk. De heer Van Dissel. Nog een paar woorden, M. d. V.! Ik za oe- ginnen met den heer Van der Hoeven mijn dank te betuigen voor de nadere inlichting omtrent de beteekenis van het adres van adhaesie. Het is mij nu eerst duidelijk dat de bewoners van het Rapenburg niet de demping wenschen, maar alleen nader ingelicht verlangen te worden omtrent de demping. Het is eene finesse in uitdrukking die mij was ontsnapt. De heer Van der Hoeven heeft ons ook met verschillende voorbeelden aangetoond, hoe in andere steden de geraadpleegde commissies altijd kwa men tot den raadverversch het water hoe meer, hoe beter 1 Ik zou haast zeggen, dat is het ei van Columbus. Ilet water ver- verschendat hebben wij geloof ik al wel van ons derde jaar af geweten. Het is zeer zeker het beste middel om eenige of geheele verbetering in den toestand te brengen, maar het is juist de vraag: hoe kunnen wij daartoe komen? Het is zoo klaar als de dag dat waterverversching het beste hulpmiddel is om een vuile gracht te verbeterende Commissie van Fabricage heeft dit niet herhaald, omdat men meende dat dit bekend genoeg was. Men behoeft toch niet altijd weer opnieuw mede te deelen dat 2 X 2 4 is. De moeilijkheid is gelegen in het aangeven van de middelen waardoor in gegeven omstandigheden waterverversching kan worden tot stand gebracht. De waterverversching wordt in het Rapenburg zeker niet verkregen, wanneer een gedeelte gedempt wordt, integendeel men snijdt daardoor nagenoeg alle verversching af, voor het groot ge deelte van het Rapenburg dat niet gedempt wordt, en van het Levendaal. Juist omdat waterverversching de allereerste voorwaarde is moet men of alles of in het geheel niet dempen. Het is ook niet aan te raden in de gracht eene stoommachine te plaat sen, waarbij men het Rapenburg gedeeltelijk zou afsluiten om op die wijze kunstmatig eene waterverversching tot stand te brengen. Met het oog op de drukke scheepvaart is dit al dadelijk minder wenschelijk, daarbij komen nog de onkosten en de last, die het werken van een dergelijke machine veroorzaakt zoodat mer. zijn toevlucht tot dit middel niet heeft durven nemen. Men moet m. i. zooveel als de bestaande toestanden die slechts ver oorloven het water zien te lokkende gemeente heeft nu eenmaal over het in- en uitlaten van water niets te zeggen en men moet zich dan be palen van de bestaande toestanden zooveel mogelijk partij te trekken. Het is eene bekende zaak dat door eene brug van 10 meter profil in overigens dezelfde omstandigheden minder water zal vloeien, dan door eene brug van 12 of 15 meter profil Dit in het oog houdende, kunnen wij de waterdoorstrooming vermeer deren, door bij bruggen en andere plaatsen, waar de kanalen te nauw zijn, deze uit te diepen, te verruimen of te verbreeden. De doorstrooming van het water zal dan zelfs in ruimere verhouding toenemen dan de ver wijding van het profil. De aandrang dus der Commissie niet zoo zeer om het vuil weg te baggeren want dit geschiedt reeds maar om het Rapenburg door uitdieping te verruimen is juist in volkomen overeen stemming met hetgeen wij uit de rapporten der verschillende commissiën in verschillende steden geleerd hebben, die herhaaldelijk op waterverversching hebben aangedrongen. De heer Van der Hoeven. Een enkele opmerking slechts naar aan leiding van hetgeen door den heer Van Dissel gezegd is. Ik zou nage noeg geheel met zijn betoog kunnen medegaan, wanneer het vaststond dat er werkelijk strooming in het Rapenburg was; maar ik geloof dat dit inderdaad volstrekt niet vaststaat. Wat helpt het of men een put, waarin slecht water staat, al uitdiept? en het Rapenburg kan bijna ge heel met een put vergeleken worden. Het is niets ahders dan een kromme arm die op een rechte gracht staat en het water is in dit opzicht even verstandig als een mensch: het kiest bij voorkeur den kortsten weg en neemt niet voor ons genoegen den langsten. Zoo er somtijds nog eenige stroom in het Rapenburg mocht zijn, dan loopt die meer van beneden naar boven, dan omgekeerd! Ben ik het dus al op enkele punten met den heer Van Dissel eens, ik kan echter, wat het voornaamste punt betreft, niet met hem medegaan. De heer Van Dissel. Wat het punt van de strooming betreft, geloof ik eenvoudig niets anders te moeten zeggen dan dit, laat ieder, die van hetzelfde gevoelen is als de heer Van der Hoeven, op het oogenblik dat er te Katwijk geloosd wordt en er dus strooming is, gaan zien wat er in het Rapenburg gebeurt, en dan ben ik zeker, dat de eerste dag waarop hij dat doet, ook de laatste zal zijn waarop hij die meening deelt. Er is wel degelijk strooming in het Rapenburg; ik heb dit niet eens, maai- wel honderd maal nagegaan, ook nog in de laatste veertien dagen. Ik roep gerust ieder, die op het Rapenburg woont, als getuige op dat er bij loozing te Katwijk, die helaas op heel veel tijden van den dag en op zeer veel dagen niet plaats heeft, de stroom ook op het Rapenburg in dezelfde richting als overal elders zich beweegt. Dat de stroom terug loopt heeft alleen plaats in geval de wind vrij plotseling draait en het water naar den boezem beoosten Leiden terugdrijft. Ik meen daarom de bewering van den heer Van der Hoeven, op grond van herhaalde persoonlijke waarnemingen, pertinent te mogen tegen spreken. De Voorzitter. Ik zal nog slechts een enkel woord in het midden brengen, doch daarbij het technische gedeelte niet meer aanroeren. Na de verdediging van den heer Van Dissel zou het mij kwalijk passen daaraan iets te willen toevoegen. Slechts een paar punten wenschte ik te releveeren; het eene waarop door den heer Van der Hoeven bijzondere nadruk is gelegd, betreft de bewering, dat wij eigenlijk niet zouden hebben voorgesteld een beschik king op bet request. Nu spijt het mij in zekeren zin dat op dit oogenblik de heer Van Dissel hier tegenwoordig is, want ik vind het altijd minder aangenaam iemand in zijn bijzijn iets vleiends te zeggen, omdat de persoon, wien het aangaat daarop in den regel niet gesteld is. Zeker weet ik dat dit met den heer Van Dissel het geval is: maar ik mag de opmerking niet achterwege houden dat het mij verwondert dat de heer Van der Hoeven

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1883 | | pagina 5