54 Benoemd wordt de heer L. Yan Oeveren met 21 stemmen; twee bil jetten waren blanco. VI. Benoeming van een lid der Commissie van het Stedelijk Museum. (Zie Ing. St. n°. 187). Benoemd wordt de heer J. M. E. Dercksen met 22 stemmen; één biljet was blanco. De Voorzitter. Is de heer Dercksen bereid de benoeming te aan vaarden. De heer Dercksen. Ja, M. de V. VII. Verzoek van J. L. A. Desertine, om continuatie als stads-heel- kundige. (Zie Ing. St. n°. 181). Met algemeene stemmen toegestaan. VIII. Benoeming van twee Curatoren van het Gymnasium. (Zie Ing. St. n°. 191). Achtereenvolgens worden met algemeene stemmen benoemd de heeren Dr. P. L. Rijke en Dr. J. E. Van Iterson J.Az. IX. Verzoek van B. M. Wepster, om ontslag uit de betrekking van derden onderwijzer aan de school der 3de klasse n°. 2. (Zie Ing. St. n°. 186). Wordt eervol verleend. X. Voordracht tot overplaatsing van J. W. Wuyster, derde onderwijzer aan de school 3de klasse n°. 3, naar de school 3de klasse n°. 2. (Zie Ing. St. n°. 186). Wordt zonder discussie of hoofdelijke stemming goedgekeurd. XI. Voordracht tot regeling van de betrekking van hoofdopzichter bij de gemeentewerken. (Zie Ing. St. n°. 142 en 188). De heer Cock. Ik zou gaarne hoofdelijke stemming verlangen, M. deV. De voordracht wordt in stemming gebracht en goedgekeurd met 22 stemmen tegen één, die van den heer Cock. XII. Verzoek van het Gemeentebestuur van Leiderdorp, om eene coupure te maken door het Heerensingelpad. (Zie Ing. St. n°. 164.) Wordt zonder discussie of hoofdelijke stemming goedgekeurd. XIII. Voordracht betrekkelijk eene staking van den winterdienst op den tramlijn Haven-Station. (Zie Ing. St. n°. 165 en 178). De heer Verster. Evenals het vorige jaar, zal ik mij ook thans te gen de voordracht van Burg. en Weth. verklaren. Nog zeer goed herin ner ik mij hoe, thans een jaar geleden toen dezelfde zaak in behande ling kwam, de heer Du Rieu, dien wij destijds nog het voorrecht hadden in ons midden te zien, als zijne meening te kennen gaf, dat jegens de bewoners van de Haarlemmerstraat en de Haven, door de staking van den tramdienst op die lijn gedurende de wintermaanden, een groote on billijkheid zoude worden gepleegd. Die meening wordt geheel door mij gedeeld. Toen hier voor het eerst sprake was van het in werking brengen van den paardentram, was men daarmede over het algemeen niet ingenomen. Er bestond tegenstand van de zijde der huurkoetsiers, van personen die eigen equipage houden en van hen die zich tegen het bederven van onze straten meenden te moeten verzetten. Het eenvoudige antwoord op al die klachten gegeven, was, dat zij als zijnde van particulieren aard, voor het algemeen belang moesten wijken. Dit was volkomen juist. De vraag thans door de Commissie die don tramweg exploiteert ge daan is zeer zeker ook van particulieren aard. En nu vraag ik, mag men thans, na de antecedenten van vroeger, het algemeen belang van de in woners van een groot gedeelte der stad daaraan prijs geven. Men ver- gete toch niet, dat de concessie verleend is onder de uitdrukkelijke voor waarde, dat zoowel de lijn Station-Haven als de lijn Station-Plantage zouden geëxploiteerd worden. Wanneer men dit in het oog houdt gaat het toch waarlijk niet aan, juist gedurende de wintermaanden, in een tijd, waarop bij slecht weder, morsige straten, sneeuw enz., de tram uit den aard der zaak het meest dienst kan doen, den dienst op een der lijnen te sluiten, alléén op grond dat daarvan aanzienlijk minder gebruik wordt gemaakt dan van de andere. Men heeft zich het schrikbeeld gevormd dat, wanneer men de lijn-Haven niet tijdelijk opheft, ook de lijn-Breestraat gevaar zal loopen. Ik heb mij de moeite gegeven om te onderzoeken of in het adres van de directie van den tramweg ook iets van zoodanige bedreiging te lezen staat of dat die alleen, zooals ik vermoedde, op losse praatjes berustte. Bij dat onder zoeken is mij gebleven dat in het, aan Burg. en Weth. ingediend, op ongezegeld papier gesteld verzoek, daaromtrent niets voorkomt. Ik geloof dan ook dat wij ons allerminst ongerust behoeven te maken, dat de maatschappij tot geheele staking der exploitatie zou overgaan. De conditiën voor dat geval zijn bovendien te onereus dan dat zij daar zoo gemakkelijk overheen zou stappen. Het is de maatschaprij naar mijn inzien alléén te doen om meer geld te verdienen, en dan vraag ikmag dit geschieden door verkorting van de rechten der bewoners van een aanzienlijk deel onzer gemeente? Bij mij staat het vast, dat dit een groote onbillijkheid zou zijn. Ik weet niet hoe mijne medeleden er over denken, maar voor mij is het eene af doende reden om tegen het voorstel van Burg. en Weth. te stemmen. De heer Dercksen. Mijne meening, M. de V., omtrent het sluiten van de lijn Haven-Station is sedert verleden jaar nog niet veranderd. Ik beaam volkomen hetgeen zooëven door den heer Verster is te berde gebracht en geloof niet dat wij het verzoek van de Trammaatschappij opnieuw mogen inwilligen. Ik acht de vrees dat verwerping van het verzoek ook de opheffing van de lijn Plantage-Station ten gevolge zal hebben zeer ongegrondik zal niet herhalen hetgeen ik verleden jaar, toen hetzelfde verzoek aan de orde, was, heb gesproken, maar zal mij bepalen met tegen het verzoek te stemmen. De heer Bool. Ik kan mij niet vereenigen, M. de V., met hetgeen door de beide vorige sprekers is gezegd. Het adres, dat wij ten aanzien van dit onderwerp hebben ontvangen, behelst argumenten, welke door alle bewoners van straten, waardoor geen tram loopt, kunnen gebezigd wor den. Zij zijn van dien aard, dat zij eer strekken om het verzoek te ondersteunen dan te bestrijden. Er wordt in beweerd, dat de tram zoovele onkosten veroorzaakt; mij is echter van die onkosten niets bekend. Bij eene opsomming daarvan, wordt vooreerst genoemd een verscherpt politietoezicht en vaste posten aan verschillende straten. Tengevolge van den tram zijn wellicht eenige posten veranderd, maar er is, naar ik meen, geen meerder personeel aangesteld, 2°. het vernieuwen en repareeren der klinkerstraat op plaatsen waar andere rijtuigen genoodzaakt zijn op de klinkerstraat uit te halen. Ook voor andere rijtuigen dan de tram moet worden uitgehaald en zoo het voor dezen al wat meer moet geschieden, zullen die reparatiën toch zeker zeer gering zijn. 3°. het wegruimen van sneeuw. Men schijnt in de meening te verkee- ren, dat het Gemeentebestuur de sneeuw zal laten liggen wanneer er geen tram rijdt. Dit is intusschen onjuist; het wegruimen van de sneeuw geschiedt dan ook niet in het belang van de maatschappij, maar in het belang van het publiek, en dat men bij die wegruiming met de rails begint is alweder voor het publiek. 4°. aanleg en onderhoud van trottoirs. Ook dit geschiedt in het belang van het publiek; als een bewijs daarvan zou ik kunnen wijzen op het voorstel tot het leggen van trottoirs in het Noordeinde, waar geen tram rijdt. Men beweert voorts dat de tram hoofdzakelijk moet dienen voor eene verbinding met het spoor en wenscht in verband daarmede de ritten af te schaffen, die niet op treinen loopen en ritten van gemak of weelde genoemd worden. Ik kan echter eene dergelijke beperkte bestemming van den tramdienst niet beamen. De tram loopt om langs de geheele lijn te vervoerenmet hetzelfde recht zou ook het rijden naar het spoor gemak of weelde kunnen genoemd worden. Aan het slot van het adres leest men„dat zoo nogmaals tot de buitendienststelling der besproken lijn werd besloten, de meerderheid van den Raad den schijn op zich zou laden, als of persoonlijke belangen het algemeen belang der ingezetenen hadden verdrongen, omdat de meeste Raads leden woonachtig zijn aan het Zuidelijk gedeelte der gemeente en als zóódanig minder belang hebben bij de Haven-lijn dan bij die van de Plantage." Het is zeker zeer welwillend van de adressanten om de leden van den Raad te herinneren aan den schijn, dien zij tengevolge van eenig votum op zich zouden laden, maar even zeker is het dat die herinnering onnoo- dig is. De leden van den Raad, gedachtig aan den eed, dien zij hebben afgelegd, zullen altijd het belang van de gemeente voor oogen hebben, onverschillig aan welken schijn zij zich blootstellen. In het adres wordt het algemeen en het bijzonder belang tegenover elkaar gesteld, hetgeen ook door den eersten geachten spreker is gedaan. Ik meen echter te mogen beweren dat, wanneer men in aanmerking neemt dat de tramonderneming slechte zaken maakt verleden jaar had zij nog een deficit en men hier niet te doen heeft met eene maat schappij die slechts exploiteert, maar bedacht is op een goed en zuinig beheer, door eene afstemming van het voorstel niet het algemeen, maar het bijzonder belang zou bevorderd worden. Men mag toch vragen of het den bewoners van de Haarlemmerstraat niet meer te doen is om een tram te zien rijden, dan om daarvan gebruik te maken. Eene con- tröle, die gedurende eenigen tijd is uitgeoefend, heeft toch geleerd, dat er slechts 35 bewoners van de Haarlemmerstraat zijn die met den tram rijden. Om deze redenen meen ik dat het voorstel van Burg. en Weth. alleszins ondersteuning verdient. De heer Van der Hoeven. M. de V.! De heer Bool heeft zooëven gezegd, dat de onderneming, waarvan hier sprake is, slechte zaken maakt. Nu is, naar mijn inzien, de hoofdquaestie dezemaakt de onderneming werkelijk zulke slechte zaken, dat ze te niet moet gaan, wanneer dezelfde last dien ze totnutoe gedragen heeft, op haar blijft rusten Ik voor mij moet erkennen dit niet te kunnen beoordeelen. In de stukken vind ik daaromtrent geen licht, en toch meen ik alleen dan wanneer bewezen is hetgeen ik daar vooropzette, vóór het verzoek der onderneming te mogen stemmen. Wél wordt er in het bericht van Burg. en Weth. gewezen op stukken die, toen het vorig jaar hetzelfde verzoek behandeld werd, ingekomen zijnmaar deze kunnen natuurlijk niet inlichten omtrent de exploitatie der tramlijn in het loopend jaar. Alleen dan, wanneer uit overgelegde rekeningen of boeken gebleken zal zijn dat inderdaad de tramlijn Station-Haven nadeelig is voor het bestaan der onderneming, zal er, naar mijn oordeel, grond zijn om op het verzoek gunstig te beschikken. Ik wensch dus te vragen of het mogelijk zou zijn dat dergelijke bescheiden alsnog aan den Raad worden overgelegd. De heer Juta. Wij hebben den heer Bool hooren zeggen, dat er slechts 35 bewoners van de Haarlemmerstraat van den tram gebruik maken, ik onderstel dus dat de heer Bool daaronder niet begrepen heeft degenen die niet juist aan de Haarlemmerstraat wonen en toch van die lijn ge bruik maken. Naar ik meen, hebben in de maand September meer dan 30,000 per sonen gebruik gemaakt van de beide tramlijnen en nu geloof ik toch het cijfer van het vervoer langs de lijn-Haarlemmerstraat voor die maand niet te hoog te berekenen, wanneer ik dit op 7000 a 8000 stel. Indien

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1883 | | pagina 2