GEMEENTERAAD VAN LEIDEN. INGEKOMEN STUKKEN. N°. 182. Leiden, 24 September 1883. In den loop van de maand April dezes jaars ontvingen wij van de Gedeputeerde Staten het bericht dat het voornemen bestond in de aan staande Julivergadering van de Provinciale Staten een voorstel te doen tot bevaarbaarmaking der vaartsgemeenschap tusschen den Rijn en de sluis op de Maas te Delfshaven door de Vliet voor schepen, die geene meerdere brugwijdte behoeven dan van 5.38 meter, zijnde die soort van Friesche tjalken, welke thans voor het binnenlandsch vervoer het meest worden gebruikt. Zij deelden daarbij het volgende mede: De waterweg, welke thans door Uwe stad ter verbinding van Rijn en Yli'et wordt gevolgd is, voor schepen dier grootte bevonden, noch ge schikt te zijn noch geschikt gemaakt te kunnen worden. Eene andere verbinding van Rijn en Vliet zal dus deel van het aan de Staten in te dienen plan moeten uitmaken.- Als de kortste en der scheepvaart minst oponthoud barende verbinding is geopperd de verbreeding en rectificatie der Roomburger wetering. Daardoor evenwel zou Uwe stad ofschoon langs den Rijn bereikbaar voor gezegde schepen die haar opzettelijk willen bezoeken hare ligging aan de doorvaart verliezen. Daar de belangen Uwer gemeente ons zeker niet minder ter harte gaan, dan die van eenige andere plaats in ons gewest, hebben wij voor het ceval het behoud dier ligging voor haar van belang te achten zij, ge zocht naar eene verbinding welke dat behoud medebrengt al zij het dan ten koste eener langere reis voor de scheepvaart. Niet minder dan vierderlei verbinding is daartoe geopperd, als: eene, waarbij de Vliet wordt gevolgd tot de Neksluis om van daar oostwaarts door de buitensingelgrachten den Rijn te bereiken. Deze ofschoon in kortheid die door de Roomhurger wetering het meest nabijkomend, schijnt onaannemelijk door hare groote kostbaarheid uit hoofde van daartoe vereischte belangrijke en dure onteigening nabij de Neksluis en de noodige beweegbaarmaking van de Doezabrug en die ten einde van de Hoogewoerd (Utrechtsche brug); eene, waarbij het Galgewater wordt bereikt door een coupure van at Wouterenbrug in de richting van de Witte Rozenlaan en het singelwater met vervanging van de brug bij de voormalige Wittepoort door een be weegbare brug; eene waarbij evenzoo het Galgewater wordt bereikt door de Nieuwe trekvaart, deze verbreedend te volgen en ze in rechte lijn door te trek ken tot in het Galgewater; en eene, waarbij men de Korte- of Waddingervhet, haar verbreedend volgt om meer westwaarts het Galgewater te bereiken. Elke dezer 3 laatste verbindingen zoude ten doel hebben de schepen tot in den Rijn bewesten Uwe stad te leiden door de gracht langs de Turfmarkt, de Oude Vest en de Haven, waartoe vereischt wordt eene gantsche verandering van de brug aan het eind der Turfmarkt en ver- ruiming van hare in- of uitvaart. Dat de verbinding in de richting der Roomburger wetering m het be- lang der scheepvaart de voorkeur boven alle de overige genoemde ver bindingen verdient, schijnt even duidelijk. Alvorens evenwel uit de 5 genoemde verbindingen tusschen Rijn en Vliet ten behoeve onzer voordracht aan de Staten eene keuze te doen, zouden wij gaarne over haar raadplegen met Uw Collegie. Dit toch is boven allen in staat ons omtrent de mate van het bij de zaak betrokken belang Uwer gemeente in te lichten." Uit dien hoofde werd door Ged. Staten ons voorgesteld een conferentie te houden met eene Commissie uit hun midden ter nadere bespreking van deze aangelegenheid, welke conferentie heeft plaats gehad op 21 APUitvoèrig werd daarin de wenschelijkheid en uitvoerbaarheid van eene vaartverbreeding ten westen van deze stad besproken en een omstandig onderzoek in deze noodig geacht, terwijl door de Commissie een nader schrijven van Ged. Staten ter zake werd toegezegd. Onder dagteekening van 23/27 April ontvingen wij daarop de toege zegde missive luidende als volgt: Naar aanleiding der mededeeling door de Commissie uit ons Collegie, die"de eer had Zaterdag jl. eene conferentie met het Uwe te hehben van het in die conferentie besprokene zou het ons bijzonder aangenaam zijn van U zoo spoedig doenlijk het resultaat te vernemen van het door U opzettelijk in te stellen onderzoek naar het belang Uwer gemeente bij het onderwerp onzer letteren van 16 dezer G.S. n". 29. Wij bedoelen daarmede niet zoozeer het belang Uwer stad bij de opening eener vaartsgemeenschap met de Maas door de Delfshavensche sluis, voor de in die letteren genoemde schepen, welke het voorgenomen provinciale werk ten doel heeft, onder anderen haar te schenken of in elk geval haar schenken zal. Dit belang is immers onbetwistbaar. Maar wij hebben daarbij meer in het bijzonder op het oog de te doene keuze tusschen de 5 ver bindingen van Rijn en Vliet in gezegde onze letteren genoemd en aange geven op eene schets die de Hoofd-Ingenieur van den Provincialen Water staat in dit gewest op zich heeft genomen U te doen toekomen. Alle de 3 richtingen, door welke de verbinding van Vliet en Rijn kan geschieden ten westen, dat is beneden Uwe stad, brengen mede, dat de vaart zou worden geleid door Uwe stad, Turfmarkt, Oude Vest en Haven. Daaraan zijn verbonden de volgende bezwaren als: de tegenwoordige inrichting der brug aan het eind der Turfmarkt, die de in- en uitvaart van schepen der bedoelde afmeting verbiedt, de vertraging welke de door vaart door de stad aan de scheepvaart zou berokkenen, en de heffing van bruggelden, waaraan zij krachtens de gemeente-verordening onder worpen zou zijn. Alle die bezwaren zouden worden vermeden door de verbinding tusschen Rijn en Vliet te doen plaats hebben ten oosten d. i. boven Uwe stad door de vaart te Leiden hetzij in de richting Neksluis, stadssingelwater tot den Ouden Rijn, hetzij in de richting Roomburger wetering. De eerste heeft tot bezwaar hare kostbaarheid. De kosten daarvan zijn begroot op f 131000 meer dan die eeniger verbinding bewesten de stad, en f 80000 meer dan die der verbinding Roomburger vyetering. Deze laatste is bovendien van alle de ontworpen richtingen de kortste. Zij is ons dan ook voorgekomen die te zijn, welke de voorkeur verdient, tenzij zoowel het belang Uwer gemeente, waarop ook wij hebben te letten, bij behoud harer ligging aan de doorvaart groot genoeg zij te achten om tegen de voordeelen aan de richting Roomburger wetering verbonden op te wegen, als de bovengenoemde bezwaren aan de richting langs Turf markt, Oude Vest en Haven of aan de richting Neksluis en stadssingel tot den Ouden Rijn verbonden, voldoende werden opgeruimd. Bovendien zou, gesteld dat tot de verbinding ten westen der stad mocht kunnen worden besloten, het de vraag zijn, welke der drie daarvooi hierboven geopperde richtingen de voorkeur verdient, waarbij te letten valt ten aanzien van de richting Nieuwe trekvaart en Rozenlaansingel, op de vaste spoorwegbrug in de Vliet, die hooge opperlast verbiedt, en ten aanzien van de richting Waddingervliet op de spoorwegbrug over het Galgewater, die wel beweegbaar is doch zoo laag is gelegen, dat zij zonder opening schier voor geene vaartuigen van eenig belang te pas seren is. Met belangstelling zien wij mitsdien alle zulke beschouwingen van Uw Collegie tegemoet, als het naar aanleiding van het door U in te stellen onderzoek mocht meenen bij het vestigen onzer keuze ons ter overweging aan te mogen bieden." De Gedeputeerde Staten, enz. Onverwijld werd ingevolge dit schrijven door ons het noodig onder zoek ingesteld, het advies ingewonnen van de Kamer van Koophandel en Fabrieken en van de Commissie van Fabricage, en daaromtrent rapport uitgebracht. De betrekkelijke stukken zijn van den volgenden inhoud: Leiden, 15 Mei 1883. „Aan Heeren Burgemeester en Wethouders der gemeente Leiden. Met veel belangstelling namen wij kennis van de plannen tot vaart verbetering tusschen Vliet en Rijn, door Gedeputeerde Staten ter fine van advies in Uwe handen gesteld, en waarover door Uw College het oordeel van onze Kamer wordt gewenscht. Wat de plannen zelve betreft, zoo kunnen wij ons niet ontveinzen dat plan e, hetgeen de vaart langs de Roomburger wetering brengt, oogen- schijnlijk, als de minste belemmeringen opleverende, voor de scheepvaart het meest aanbevelingswaardig is. De vraag doét zich echter zeer terecht voor of bij den aanleg van den waterweg niet moet en tevens kan worden gelet op het belang van onze zeer aanzienlijke gemeente en dan meenen wij daarop uit het oogpunt van handel en vertier met volle overtuiging toestemmend te moeten ant woorden, daar juist van dat standpunt de doorvaart van schepen van hoog belang is te achten. Het is ons toch hij onderzoek gebleken dat bij den bestaanden toestand, welke zonder tegenspraak voor de scheepvaart op den duur onhoudbaar is voor de neringdoenden, voornamelijk aan Haven, Heerengracht en Nieuwen Rijn, niet onbelangrijke voordeelen uit de doortrekkende schepen met hunne bevolking voortvloeien. De meeste dezer schippers toch koopen hier niet slechts het direct noodige, maar doen veelal bovendien een be langrijken inslag van dagelijksche levensbenoodigdheden en van kleederen, daar onze gemeente voor deze artikelen den naam, en wij gelooven terecht van zeer goedkoop schijnt te hebben. Dat het voordeel dat hieruit voor de neringdoenden voorspruit, nog aanmerkelijk zoude toenemen, wanneer meerdere en grootere schepen onze gemeente aandoen, behoeft geen betoog, evenmin als het feit dat dikwijls door de schipperij tusschen den handel en nijverheid hier en elders be langrijke connectiën worden aangeknoopt, hetgeen gewis zoude verminderen indien de scheepvaart een weg buiten Leiden volgde en daardoor van onze stad meer en meer vervreemd wordt. Ook voor de scheepvaart zelve is, al moge het dan ook met eenige belemmering en oponthoud gepaard gaan, geenszins het belang te ont kennen om haar weg door eene groote gemeente als de onze te nemen, waar zij de wateren als havens kunnen gebruiken en de dagen, dat niet gevaren wordt, rustig kunnen overliggen. De voordeelen die voor de bevolking onzer gemeente uit de doorvaart van schepen voortkomen, zijn dus, ofschoon met geen mogelijkheid onder cijfers te brengen, niet gering, en wij zouden het om die reden dan ook ten hoogste betreuren indien de verbeterde vaart tusschen Rijn en Vliet niet door Leiden liep. Op deze gronden meenen wij dan ook met den meesten aandrang bij Uw College te moeten opkomen voor het plan dat de vaart langs de Oude Vest voert, waaraan wij vertrouwen dat ook door U de voorkeur zal worden geschonken. j l Wel is waar zal voor de uitvoering van dit plan de bestaande brug aan de Turfmarkt moeten worden veranderd en zal eene regeling moeten worden gevonden om de doorschietende vaartuigen hetzij geheel hetzij ten deele van de betaling van bruggeld te ontheffen, maar deze bezwaren ziin te gemakkelijk te overwinnen om eenig gewicht in de schaal te leggen tegenover de niet geringe voordeelen die handel en nijverheid, waaronder vooral de winkeliers en kleinere neringdoenden, uit de door vaart trekken. De Kamer van Koophandel en Fabrieken te Leiden, enz. Leiden, 25 Mei 1883. Na kennis genomen te hebben van de Missive der Kamer van Koop handel en Fabrieken dd. 15 Mei 1883 met welker inhoud wij ons gaarne vereenigen, hebben wij gemeend ons advies tot twee punten te moeten bepalen. Het eerste is om de vaart door de Witte Rozenlaan en den Witten- singel bepaaldelijk te ontraden, met het oog op de bezwaren, welke daar uit voor de Sterrewacht zouden ontstaan. Dicht voorbijvarende schepen en vooral stoomvaartuigen, zouden herhaaldelijk aan de waarnemingen van het observatorium hinderlijk zijn.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1883 | | pagina 1