GEMEENTERAAD VAN LEIDEN.
83
INGEKOMEN STUKKEN.
N°. 177. Leiden, 17 September 1883.
In de raadszitting van 27 Juli 1876 werd besloten aan C. F. A. Hoefftcke,
naar aanleiding van een door hem ingediend verzoek, in eigendom af te
staan 5 centiaren grond van het perceel bij het kadaster bekend onder
Sectie Gr. n°. 1384, zijnde een gedeelte van de Stadhuispoort, grenzende
aan zijn huis op de Breestraat Sectie G. n°. 182, tegen een koopprijs van
25, mits die grond door een gemetselden steenen muur van 2.25 Meter
hoogte behoorlijk van de poort wordt afgescheiden en op den afgestanen
grond een kolk wordt gelegd met eene uitloozing in het nabij gelegen
riool, onder toezicht van den Gemeente-architect, met verplichting om
binnen twee maanden na de dagteekening van het raadsbesluit aan de
voorwaarden te voldoen.
Van dezen afstand is destijds door den belanghebbende geen gebruik
gemaakt, terwijl onlangs door hem bij nevensgevoegd adres op nieuw de
eigendom van bedoelden grond is aangevraagd met het verzoek in den
te stellen muur een deur tot uitgang te mogen maken.
Nadat een onderzoek ter zake door de Com. van Fabr. was ingesteld
hebben wij gemeend de geburen in de gelegenheid te moeten stellen hunne
bezwaren tegen het verzoek in te brengen.
Uit het door de belanghebbenden als toen aangevoerde is ons gebleken
dat ten gevolge van het plaatsen van een muur tot afscheiding van het
aangevraagd stukje grond eventueele herstellingen van den muur van het
aangelegen perceel en eventueele reparatiën van goten van bedoeld huis
in hooge mate zouden worden belemmerd en wellicht ondoenlijk gemaakt,
zoodat wij geen vrijheid hebben kunnen vinden tot den gevraagden afstand
van grond te adviseeren.
Wij geven Uwe Vergadering mitsdien in overweging afwijzend op het
verzoek te beschikken.
Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders, enz.
Aan den Gemeenteraad van Leiden.
Geeft met verschuldigden eerbied Carel Frans August Hoefftcke, Instru
mentmaker, wonende alhier aan de Breestraat n°. 94;
dat hij gaarne in eigendom wenschte te bekomen een stukje gemeentegrond;
dat het is gelegen achter zijn woning voornoemd in de Stadhuistoren
poort, uitkomende in de Maarsmansteeg
dat het uit den achtergevel ongeveer lang is 4,50 en breed p. m. 3,75 Meter;
dat hij bedoeld stukje grond wenschte te gebruiken tot berging van
het een en ander, het afsluiten door het doen plaatsen van een muurtje
met deur tot uitgang in de rooiing van den muur van den Heer C. P. Van
Leeuwen en dat van den Concierge van het Raadhuis.
Reden waarom hij zich wendt tot Uwe Vergadering met beleefd ver
zoek aan hem dien grond af te staan.
Leiden, 8 Augustus 1883. 't Welk doende enz.,
C. F. A. Hoefftcke.
N®. 178. Aan den Gemeenteraad te Leiden.
Geven reverentelijk te kennen de ondergeteekenden inwoners en belang
hebbenden bij de Tramlijn Haven-Station in deze Gemeente;
dat het voorgaand jaar door Uwe Vergadering is besloten tot tijdelijk
buitendienststelling van genoemde Tramlijn, van af 4 Nov. 4882 tot 4 Mei
4883, waardoor zij vermeenen grootelijks te zijn verongelijkt en benadeeld,
omdat daardoor hunne belangen geheel uit het oog zijn verloren;
dat de concessie is verleend onder de uitdrukkelijke voorwaarde, dat
de beide lijnen, Plantage-Station en Haven-Station te gelijkertijd in wer
king zouden worden gesteld, omdat men zeer terecht had begrepen, dat
zóówel het Noordelijk, als het Zuidelijk deel der Gemeente verplicht was
bij te dragen aan de onvermijdelijke lasten en onkosten die aan de exploi
tatie van een dergelijke zaak zijn verbondenmaar dat dan ook de eischen
van recht en billijkheid vorderden, dat beide deelen zouden kunnen genie
ten van het gerief dat die exploitatie zou opleveren;
dat die onkosten hoofdzakelijk bestaan 4°. in verscherpt politietoe
zicht en vaste posten aan de Watersteeg, Paardensteeg en het Station
2°. in het vernieuwen en repareeren der klinkerstraat, op plaatsen waar
andere rijtuigen genoodzaakt zijn voor de Tramwagens op de klinker
straat uit te halen en aan stuk te rijden; 3°. in het wegruimen van
sneeuw, waarvoor dikwijls al de stadswerklieden worden gerequireerd, om
den dienst geregeld te kunnen voortzetten4°. in den aanleg en het onder
houd van trottoirs welke ten behoeve van den Tramdienst zijn, en nog
zullen worden aangelegd, zonder nog te spreken van den overlast en de be
lemmering in het verkeer die de rails op de Haarlemmerstraat veroorzaken
dat door al deze onkosten de lasten der Gemeente aanmerkelijk wor
den verzwaard, en zij volgaarne bereid zijn hun aandeel daarin te dragen,
maar dan ook vermeenen niet onbescheiden te zijn, door te verlangen
ook te mogen deelen in het genot dat de Tramdienst kan aanbieden. Zij ver
langen toch niets meer maar ook niets minder dan gelijke rechten voor
gelijke lasten;
dat de meening alsof het voortbestaan van de Tramonderneming zou
afhangen van het al of niet buiten dienst stellen van de Haven-lijn, berust
op ongegronde, wellicht aangejaagde vreeswant als van de Plantage-lijn
zóóveel tusschenritten worden gesupprimeerd als voor de Spoorwegbediening
van de Haven-lijn benoodigd zijn, dan is de kwestie reeds geheel opge
lost. Die tusschenritten die volstrekt niet in verband staan met het Spoor,
dat toch de hoofdbedoeling van de Tramonderneming is, dienen tot niets
anders dan om de bewoners van het Zuidelijk gedeelte der Gemeente,
het verkeer in de stad gemakkelijk te makenen zouden om in belasting
termen te spreken gevoegelijk kunnen worden genoemdritten van gemak
of weelde. Maar het gaat toch niet aan om die ritten te behouden ten
koste van de Haven-lijnof met andere woorden de geïnteresseerden bij
de Plantage-lijn noodelooze weelde te verschaffen, en de belanghebbenden
bij de Haven-lijn het hoognoodige te onthouden, en er bovendien nog voor
te laten betalen
dat zoo nogmaals tot de buitendienststelling der besproken lijn werd
besloten, de meerderheid van den Raad den schijn op zich zou laden, als
of persoonlijke belangen, het algemeen belang der ingezetenen had ver
drongen, omdat de meeste Raadsleden woonachtig zijn aan het Zuidelijk
gedeelte der Gemeente en als zóódanig minder belang hebben bij de
Haven-lijn dan bij die van de Plantage.
Het is om deze redenen dat zij zich reverentelijk de vrijheid veroor
loven zich tot Uwe Vergadering te wenden met het eerbiedig, maar naar
hunne meening op billijkheid gegrond verzoek, de Tramlijn Haven-Station
met 4 November niet buiten dienst te stellen, maar hun óók te laten genie
ten van het gerief van de Tramonderneming in vergoeding voor de lasten
die zij verplicht zijn te helpen dragen.
Leiden, 47 September 4883. 't Welk doende,
P. G. C. M. EiGeman.
Volgen de namen van 482 andere ingezetenen.
N°. 170. Leiden, 24 September 4883.
Wij hebben de eer Uwe Vergadering hiernevens een staat van af- en
overschrijving ter vaststelling aan te bieden, strekkende tot verhooging
van enkele posten der begrooting, dienst 4883, waarvan gebleken is dat
zij voor de behoeften niet voldoende zullen zijn.
De posten waarop een te kort zal ontstaan, zijn de volgende:
Volgn. 83. Kosten van zegels van registers, rekeningen enz. Hiervoor
is op de begrooting uitgetrokken 350, reeds uitgegeven 264.25 ver
moedelijk te kort ƒ450. Tengevolge van de nieuwe zegelwet die 4 Januari
4883 in werking is getreden, waardoor de opcenten zijn vermeerderd,
terwijl de vrijstelling van zegelrecht voor aanslagbiljetten van schoolgelden
is vervallen:
Volgn. 402. Grondlasten en personeele lasten wegens huizen en lan
derijen, alsmede patentrechten van schuiten. Op de begrooting is uitgetrok
ken 1750, reeds betaald ƒ4724.54, terwijl wegens personeele belasting
nog moet worden voldaan f 37.48. Een verhooging van 40 is alzoo noodig
Volgn. 449. Verpleging van arme krankzinnigen.
Bij ons rapport van 30 December 4882, Ingekomen stukken n°. 242,
gaven wij kennis van de door ons genomen maatregelen ten aanzien van
de tijdelijke opneming in het Caeciliagasthuis en bewaking aan huis van
behoeftige krankzinnigen tengevolge van plaatsgebrek in de gestichten.
Wij deelden daarbij tevens mede dat door ons opgave zoude worden ge
daan omtrent de te dier zake gedane uitgaven, met voorstel om daarin,
zoo noodig, door verhooging van het betrekkelijk artikel te voorzien. Die
uitgaven bedragen thans wat betreft de verpleging in het Caeciliagasthuis
ƒ2583.47, terwijl voor kosten van de in de gestichten verpleegd wordende
krankzinnigen is uitbetaald 7055,86, tezamen ƒ9639,33. Vermits nu in
den laatsten tijd het aantal behoeftigen alhier, omtrent wie eene genees
kundige verklaring van krankzinnigheid is afgegeven, zeer is toegenomen,
kan het bedrag hetwelk gedurende den loop van het jaar geacht moet
worden als nog benoodigd te zijn, begroot worden op ƒ9545, uitmakende
met de ƒ9639.33, de som van ƒ49484.33.
Aangezien op de begrooting slechts 43000 is uitgetrokken zal het
artikel met 6200, moeten worden verhoogd.
Op het oogenblik zijn in het Caeciliagasthuis opgenomen 5 krankzinni
gen, terwijl 2 personen als zoodanig aan huis worden verpleegd:
Volgn. 450. Onderstand, vervoer- en verplegingskosten, mitsgaders die
van geneeskundige hulp aan arme en doortrekkende personen. Op de be
grooting uitgetrokken 4000, reeds voldaan 4000, vermoedelijk te
kort 400.
De vele behoeften waarin op den duur moet worden voorzien, maken
de uitgetrokken gelden ontoereikend.
Op 4 September bedroegen de uitgaven voor gebrekkige personen, die
voor rekening dezer gemeente bij particulieren worden gehuisvest, ƒ633.741
en voor tijdelijken onderstand aan verlaten vrouwen en kinderen 254.50,
terwijl voor voeding van politie- arrestanten en opgevangen honden, alsmede
voor het verschaffen van nachtverblijf en reisgelden aan behoeftige door
trekkende personen is uitgegeven 267.64, te zamen 4452.85'
Volgn. 462. Pensioenen, lijfrenten en wachtgelden. Op de begrooting is
uitgetrokken 45844, reeds uitgegeven ƒ8799.621, vermoedelijk te kort
ƒ220. Sedert de vaststelling der begrooting voor dit jaar is pensioen toe
gekend aan A. La Court werkman bij de stedelijke gasfabriek bij besluit
van Burg. en Weth. van 5 April 4883, in te gaan 20 Maart d. a. v. en
aan G. De Groot, Inspecteur van Politie, bij besluit van Burg. en Weth.
van 5 Juni 4883, met ingang van 4 Juli d. a. v.
Het totaal dezer te korten bedraagt alzoo ƒ6980, waarin kan worden
voorzien door afschrijving van den post voor Onvoorziene Uitgaven.
Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders, enz.
N®. ISO. Leiden, 24 September 4883.
In het Raadsbesluit van 2 October/2 December 4880 regelende de heffing
van eene belasting onder den naam van bruggeld in de gemeente Leiden,
goedgekeurd bij Kon. besluit van 26 December 4880 N°. 47, is bij art. 7
bepaald dat dit besluit in werking treedt op 4 April 4884 en van kracht
blijft tot uit. December 4883, zoodat vóór het einde dezes jaars in de
heffing van bruggeld opnieuw zal moeten worden voorzien.
Vermits de tegenwoordige heffing nimmer tot klachten heeft aanleiding
gegeven en de wijze waarop thans de bediening der bruggen is geregeld
bij uitnemendheid gunstig werkt, geven wij Uwe Vergadering in overwe
ging de bestaande verordeningen op de heffing en invordering te besten
digen en opnieuw vast te stellen.
Art. 7 van het besluit op de heffing zal dan moeten luiden als volgt:
„Dit besluit treedt in werking op 4 Januari 4884."
Wij leggen hierbij over een staat van de ontvangsten en uitgaven
te dier zake over de jaren 4 884, 4882 en de eerste helft van 4883,