39 De heer Juta. Nog eene vraag: In het rapport van de Commissie van Fabricage lees ik sub 3 als volgt: „tot het wegbreken van de brug aan de Mare, waarvan de kosten geraamd worden op 3500, enz." Is dit niet een fout in de redactie De Voorzitter. Het geheele werk wordt geraamd op f 3500. Ik zal nu het eerst in stemming brengen het leggen van een rioolbuis, takriolen en kolken. Aangenomen met 12 tegen 8 stemmen, die van de heerenBredius, Dercksen, Le Poole, Verster, Scheltema, Donner, Juta en Cock. De Voorzitter. Ik breng nu in stemming het dempen van de Binnen vestgracht. Aangenomen met 12 tegen 8 stemmen, die van de heeren: Bredius, Dercksen, Le Poole, Verster, Scheltema, Donner, Juta en Cock. De Voorzitter. Verlangt ook nog een der leden hoofdelijke stemming over het derde punt en over de voorgestelde beschikbaarstelling der geraamde kosten ad f 3500? Zonder hoofdelijke stemming aangenomen, eveneens de beschikbaar stelling van de f 3500 voor dat werk, XI. Voordracht tot het verleenen van afschrijving van plaatselijke directe belasting. (Zie Ing. St. n°. 112 en 118.) Zonder discussie of hoofdelijke stemming aangenomen. XII. Verzoek van Mevrouw Zegers Rijser, om restitutie van schoolgeld. (Zie Ing. St. n«. 114.) Zonder discussie of hoofdelijke stemming toegestaan. XIII. Voordracht betrekkelijk het jachtrecht op waterwild in de Vroon wateren. (Zie Ing. St. n°. 115.) Zonder discussie of hoofdelijke stemming aangenomen. XIV. Rekening der Stedelijke Gasfabriek over 1882. (Zie Ing. St. n°. 117.) De heeren Van Dissel en De Fremery verlaten de vergadering. De Heer Bredius. Ik zie aan het slot van het rapport M. de V., dat het batig saldo zal worden gestort in de gemeentekas. Zou ik van U eenige inlichtingen mogen ontvangen wat met dat saldo zal gedaan worden De Voorzitter. Dat besluit houdt in dat f 5000 worden gebruikt voor belegging op het Grootboek, het overige wordt in de gemeentekas gestort. De heer Bredius. Dank U, M. de V. De heer Cock. M. d. V.! Het is niet om over de Rekening zelf, die thans aan onze goedkeuring onderworpen wordt te spreken, dat ik het woord gevraagd hebik wenschte slechts op het verslag van de Commissie voor de Gasfabriek, dat zooveel als een Memorie van Toelichting op die rekening is, voor een oogenblik de aandacht mijner medeleden te vesti gen. Het verslag is dit jaar vroeg genoeg uitgekomen om voor de beoor deeling der Rekening te kunnen dienst doen, en voor die tijdige verschij ning zeg ik de Commissie mijnen dank. Onder het vele wetenswaardige dat in dat verslag voorkomt is ook een paragraaf handelende over de hoedanigheid van het gas, en nu wenschte ik even stil te staan bij hetgeen daarin omtrent de lichtsterkte gezegd wordt. Mijn voornemen daarbij is eenvoudig weg te constateeren wat in het verslag zelf te lezen staat, zonder daarover discussie te willen uit lokken, waartoe ik dan ook slechts zou overgaan in geval ik er toe ge dwongen werd. De Commissie zegt in bedoelde paragraaf, dat ten gevolge van den toe stand waarin de fabriek verkeerde, ook bij gebrek aan lokalen, het photo- metrisch onderzoek beperkt was tot enkele photometrische waarnemingen. Hoewel dus de echte photometrische opgaven ontbreken, heeft de Com missie, waarvoor ik haar zeer dankbaar ben, toch iets gegeven. „Photometrische cijfers," zegt zij, „kunnen U dus niet worden voorge legd, dan welke af te leiden zijn uit de waarnemingen geregeld eiken avond met den verificateur van Giroud gedaan, waarvan wij, evenals het vorige jaar, weder een graphische voorstelling hebben doen vervaardigen." Tot verduidelijking voegt zij er bij„Verder is uit die dagelijksche waar nemingen het gemiddelde cijfer voor elke maand berekend en dit gemid delde cijfer gereduceerd tot het aantal Engelsche standaardkaarsen, hetwelk onze Letheby-Bunsen-photometer met datzelfde gas zou aangegeven hebben." Nu stel ik op den voorgrond, dat ik aan de cijfers niet meer waarde hecht dan de Commissie zelf. Ik laat die waarde geheel in het midden, maar merk alleen op dat die cijfers door de Commissie gegeven zijn, en verkregen werden door middel van instrumenten daartoe oorspronkelijk niet bestemd. Overigens wensch ik er mij heden toe te bepalen de aldus verkregen opgave van de lichtsterkte van het gas, gedurende het vorige jaar, hier eenvoudig voor te lezen, zoo als die voorkomt in bijlage IV van het Verslag der Commissie voor de Gasfabriek. Het zal wel nauwelijks noodig zijn er hier aan te herinneren hoe, onge veer drie jaren geleden de Raad, op initiatief van ons geacht vroeger mede lid, den heer Van Iterson, en wel met groote meerderheid van stemmen het besluit nam dat de lichtsterkte van het door onze Gasfabriek te leve ren gas niet minder zou mogen bedragen dan 16 Engelsche standaard kaarsen. Door mij werd toen als minimum gewenscht 17 kaarsen, waarbij mijn motief was, dat men op verscheidene plaatsen in Engeland 18 kaar sen begon te eischen. De geachte voorsteller meende toen echter dat men niet alles op eens moest verlangen, en aanvankelijk met 16 kaarsen tevre den mocht zijn. Wat leert nu de opgave van de Commissie der Gasfabriek zelve afkom stig? Wanneer wij den 5a®n kolom v. o. in genoemde bijlage volgen, zien wij dat de gemiddelde lichtsterkte is geweest, aldus: In de maand Januari 16.53 (dus zeer voldoende); in Februari 16.18 (voldoende); in Maart 16.37 (eveneens voldoende) in April 15.56 (onvol doende) in Mei 15.27 (dus ook al onvoldoende); in Juni 14.35 (zeer onvoldoende); in Juli 15.99 (wij zullen maar zeggen voldoende); in Augustus 14.58 (zeer onvoldoende); in September 14.99 (wederom zeer onvoldoende); in October 15.10 (onvoldoende); in November 15.87 (zoo tamelijk); in December 17.13 (allerprachtigst). Naar aanleiding van deze cijfers wensch ik hier eenvoudig de aandacht mijner geachte medeleden te vestigen op het feit, dat van de twaalf maan den van het jaar er maar vier, of vijf zijn geweest want ik zal die ééne maar meetellen dat aan het bepaalde voorschrift van den Raad is gevolg gegeven, terwijl voor de zeven andere het Raadsbesluit onuit gevoerd is gebleven. Ik herhaal: ik wil mij heden bepalen tot het consta teeren van het feit en wensch noch in discussie te treden noch eenig voorstel te doen. De eenige reden waarom ik deze opmerking, aan het verslag ontleend, heb gemaakt is dezedat wellicht later, op een geschikter oogenblik dan thans, naar aanleiding daarvan door een of ander lid dezer Vergadering, misschien door mij zelf een voorstel zou kunnen gedaan worden. Mocht dit laatste vroeger of later het geval zijn, dan zou ik niet gaarne willen, dat men mij, niet zonder schijn van recht, toevoegde: „Hoe komt het dat gij niet de gelegenheid, die het goedkeuren der Rekening U aanbood, te baat hebt genomen, om uwe aanmerkingen in het midden te brengen en hoe komt gij daar nu eerst mee aan." Wat ik gedaan heb, is dus niets anders geweest, dan wat men in rech ten zou noemen: stuiting van verjaring bewerken. Wellicht dat ik later op de zaak terugkom. De heer Le Poole. Ik gevoel mij tot mijn spijt verplicht tegen deze voordracht te stemmen, niet dat ik daarmede een quaestie van vertrou wen in de commissie of directie in verband wil brengen, maar alleen om daarmede te kennen te geven dat de rekening van de Gasfabriek mij een duister boek is. Ik heb nog al eens rekeningen onder de oogen gehad, maar het is mij niet gelukt deze rekening te begrijpen, en waar ik eene publieke administratie, waarvan duidelijkheid een eerste vereischte is, niet kan begrijpen, daar ben ik niet in staat haar goed te keuren. De heer Bredius. Wanneer U aanstonds de rekening in stemming brengt en de bestemming aan het batig saldo te geven, zal ik tegen beide stemmen. Aanmerkingen op de rekening zal ik niet maken, maar ik kan mij volstrekt niet vereenigen met de bestemming die aan die gelden zal worden gegeven. De Voorzitter. Ik verlang evenmin als de heer Cock in discussie te treden over de lichtsterkte van het gas. Wij hebben daarover meer dis- cussiën gehad, die niet van dien aard waren om naar eene herhaling te verlangen. Alleen wensch ik het feit te releveeren, dat den heer Cock schijnt ontgaan te zijn, dat gedurende een groot deel van het jaar 1882 aan de uitbreiding der Gasfabriek is gewerkt, waarin men allicht eene verklaring zou kunnen vinden voor de minder regelmatige licht sterkte. Overigens is de opvatting van voldoend en onvoldoend bij de meestal zeer geringe afwijkingen van de voorgeschreven lichtsterkte een zeer subjectieve; in verdere details zal ik niet treden. Wat betreft de opmerking van den heer.Le Poole, die geachte spreker is natuurlijk geheel vrij om te stemmen zooals hij zal meenen te behooren. Ik moet echter opmerken, dat het mij vreemd voorkomt dat de heer Le Poole tot de conclusie komt om tegen de goedkeuring der rekening te stemmen. Immers hij kan haar niet goedkeuren omdat hij haar niet begrijpt: maar dit moest dan dunkt mij leiden tot onthouding bij de stemming. Stemt de heer Le Poole tegen, dan keurt hij af hetgeen hij verklaard heeft niet te begrijpen. Wat de opmerking van den heer Bredius aangaat, ik geloof niet dat de meerderheid van den Raad zijn gevoelen zal deelen. Mocht de Raad eens het voorstel afstemmen, om dat bedrag in de gemeentekas te stor ten, dan zou in eerste plaats geen gevolg kunnen worden gegeven aan het besluit om f 5000 te beleggen en ten anderen zou ik niet weten wat wij met het geld moesten uitvoeren. Het is ontvangen en de Raad dient dus wel te bepalen wat er mede gebeuren moet. Mocht de heer Bredius bij zijn gevoelen blijven, dan zou ik hem in overweging willen geven een tweeledig voorstel te doen, opdat althans gevolg kunne worden gegeven aan het besluit van October 1881 en de kosten van straatver lichting ad f 21000 voldaan kunnen worden, en dan tevens eene beslis sing uitlokken waar het restant moet blijven. Ik behoef er overigens den heer Bredius niet aan te herinneren dat er een belangrijke verwarring in de gemeente-administratie zoude komen, wanneer het bedrag niet in de gemeentekas gestort werd. De heer Cook. Ik zeg u dank, M. d. V. voor uw welwillend antwoord Ik wil volstrekt niet de waarde in twijfel trekken van de verschoonende omstandigheden door u zooeven voor deze zaak aangevoerd. Ik heb al leen gemeend mijne medeleden op dit feit opmerkzaam te moeten maken, om het niet te laten verjaren. De verschoonende omstandigheden wil ik zelfs zeer gaarne aannemen, maar dat zij door u aangevoerd worden, daaruit blijkt genoegzaam dat mijne och laat het mij maar bij zijnen naam noemen beschuldiging erkend wordt en juist is. Wat het on aangename betreft van het min of meer weer heropenen van de gasquaestie die zulke onaangename herinneringen heeft nagelaten, gaarne verklaar ik dat moeielijk iemand daarop minder gesteld kan zijn dan ik. Maar ik mocht niet anders. Immers, wanneer ik constateer, dat verleden jaar ge durende zeven van de twaalf maanden een raadsbesluit onuitgevoerd is gebleven, dan constateer ik in andere woorden, dat gedurende al die zeven maanden de gasverbruikers, tegen een prijs door dezen Raad be paald, gas hebben ontvangen van minder lichtsterkte en dus minder ge halte dan door dienzelfden Raad was bepaald en dan zij naar billijkheid ik zeg niet in rechten recht hadden te eischen. Daarom moest ik deze onaangename zaak even aanroeren.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1883 | | pagina 5