38 dan zouden, geloof ik nevens het half dozijn door ons ontvangen adressen nog wel een enkel dozijn meer ingekomen zijn. De heer Cock. Ik moet mij blijven verzetten, M. d. V. tegen het voor stel van Burg. en Weth. juist op grond van het principe door den heer van Dissel zoo terecht op den voorgrond gesteld, dat men namelijk als regel in deze soort van bestaande toestanden geen verandering moet bren gen, omdat men anders handelende den last, die op den één drukt, wil lekeurig overbrengt op den ander. Ik beaam dit principe volkomen, en laat uitzondering toe waar het algemeen belang op den voorgrond treedt in dat geval moet het belang van eenige weinigen wijken voor dat van zeer velen. Hier zou echter juist het tegendeel plaats hebben. Hoe is im mers de toestand op het oogenblik? De faecaliën en de modder afkom stig uit het zeer lange, maar enge, overwulfde riool van het gedempte gedeelte van de Binnenvestgracht ontlasten zich op ongeveer 140 meter afstand van de Mare, in het ongedempte, onoverwulfde en dus veel bree der en ruimer gedeelte dier gracht; bij gevolg bezinken zij aldaar nabij het einde van het riool en hoopen zich daar op. Dit is een aanmerkelijke last voor de stuk of wat daar aanwezige bewoonde huisjes, maar in dien toestand zijn zij nu eens. Gaat het nu aan dien last over te brengen naar de veel talrijker bewoonde en bebouwde Mare? Het eenige onderscheid wat het principe betreft, dat tusschen deze inwoners van de Binnenvest gracht en die b. v. van het Rapenburg, in geval van demping zou be staan, zou dit zijn, dat de laatsten reeds sedert eeuwen en de eersten eerst sedert kort last van den bestaanden toestand hebben gehad. En wat nu den last zeiven betreft, herinner ik nog eens, dat hij aanmer kelijk kan verzacht worden door aanhoudende uitbaggering, die aldaar uit den aard der zaak met veel meer gemak en met minder schade kan geschieden dan in de Mare. Dit behoeft slechts een kleinigheid te kosten misschien kan het voor niets gedaan worden, omdat de specie, zich al daar in een eng bestek hebbende opgehoopt, veel gemakkelijker kan ver zameld worden dan elders en dus den arbeid waard is. Ik heb zoo veel mogelijk getracht de bedenkingen, die tegen mijne zienswijze zijn ingebracht, te wederleggen. Doch hoe men ook over de quaestie moge denken, ééne zaak zal men wel willen toegeven, dat er ook tegen het plan van Burg. en Weth. gegronde bedenkingen zijn te maken. Laat ons uit onpartijdigheid eens aannemen, dat die bedenkingen tegen beide plans bestaan; welnu dan zou de zaak twijfelachtig zijn en dan gelde ook hier de gulden regelin geval van twijfelonthoudt u De toestand is zoo onhoudbaar nog niet en is het besluit van Burg, en Weth. eenmaal gevallen dan kan men daarop niet weer terugkomen. De heer Zaaijer. M. d. V. Het komt mij wenschelijk voor dat er een einde komt aan den toestand, waarin het hier besproken gedeelte der Binnenvestgracht verkeert. Ik heb mij persoonlijk overtuigd dat de be woners van de aldaar gelegen huizen in ruime mate hun deel hebben van de ongerieven, die de nabijheid van zulk een onreinen poel oplevert. Ook zonder dat daarover luide klachten tot ons doordringen, behoort er ver andering te komen. Daarna blijft alleen de vraag ter beslissing over: zal het riool uitmonden in de Mare of in den Singel? Nu komt het mij voor dat, indien het riool in den Singel gebracht wordt, de afvoer der daarin bevatte stoffen zal worden bemoeilijkt en ik vrees dat daaruit voor de bewoners nieuwe nadeelen zullen ontstaan. Al ben ik niet doof voor de klachten van hen, die tegen de inmonding van het riool in de Mare hunne bezwaren hebben kenbaar gemaakt, zal ik toch aan het aanhangige voorstel mijne stem geven. Wil men dus de zaak in het reine brengen dan moet men den raad van den heer Cock om het voorstel van Burg. en Weth. te verwerpen niet opvolgen. Want daardoor zou een toestand bestendigd worden, dien niemand kan goedkeuren. Die toestand zal nu in elk geval veel verbeterd worden. Leert de ervaring later dat de stoffen zich voor de uitmonding van het riool ophoopen dan kan men, zoo als reeds opgemerkt werd, door baggeren de daaruit voortvloeiende bezwaren trachten weg te nemen. De Voorzitter. Nog een enkel woord slechts, vooreerst naar aanleiding van hetgeen door den heer Donner is gezegd, ten opzichte van de begraaf plaats. Het is inderdaad niet de vraag hoevele malen van een begraaf plaats is gebruik gemaakt, maar de gehuele quaestie komt hierop neer het is een begraafplaats. De wet spreekt daaromtrent zeer duidelijk en zonder nu te willen beweren dat ik de gansche wet in mijn hoofd heb, durf ik toch wel te zeggen dat niemand aangewezen is om van deze be palingen dispensatie te verleenen. Die bepalingen zijn zoo streng dat zelfs in een gesloten begraafplaats de grond niet geroerd mag worden binnen tien jaren na de sluiting er van. De Israëlietische begraafplaats is een afzonderlijk gedeelte van de algemeene burgerlijke begraafplaats, en ik heb het straks reeds gezegd het pad dat er doorloopt behoort eveneens tot het geheel dat volgens de wet als begraafplaats is aange wezen, als de paden welke men in elke begraafplaats aantreft en valt dus evenzeer in de termen der wet. Wat de richting van het riool betreft, de heer Van Dissel heeft daar over reeds zooveel gezegd dat ik er niets behoef bij te voegen. Slechts op een punt wensch ik nog in het bijzonder de aandacht te vestigen. Wanneer het plan van den heer Kuiper gevolgd werd zoude het geen jaar duren of al de privaten die het dichtst bij de Korte Scheistraat zijn, waren verstopt. Er kan geen strooming zijn uit dien dooden hoek van de Korte Scheistraat naar de coupure, en er is geen middel aanwezig om hetgeen door de privaten in het riool gebracht wordt te doen weg vloeien de privaten zullen dus successievelijk alle verstopt worden. Men zal dan genoodzaakt zijn het riool op te breken. De heer Cock voerde straks aan dat de menschen die daar wonen niet klagen. Door den heer Van Dissel is dit reeds tegengesproken en ik kan den heer Cock eveneens de verzekering geven, dat dit wel degelijk het geval is. Het college van Burg. en Weth. is, zelfs meer dan eens, op die plaats geweest en wij waren in de gelegenheid om de klachten te hooren. Wat de Raad ook moge besluiten, hij zal echter zeker geen verkeerder besluit kunnen nemen dan dat om den tegenwoordigen toestand te be stendigen. Er is reeds vroeger op gewezen toen tot de demping van het eerste gedeelte besloten werd, dat hoogst waarschijnlijk het gevolg daarvan zou zijn dat ook tot de nu voorgestelde demping zou moeten worden overgegaan. De heer Juta interpelleerde dan ook reeds bij de be handeling der begrooting voor 1883 het Dagelij ksch Bestuur over deze zaak. Het antwoord luidde toen, dat de toestand zoo erg was dat Burg. en Weth. misschien in den loop van 1882, doch anders stellig in het begin van 1883, een voorstel tot demping zouden indienen. Wanneer de toestand nu in October van het vorige jaar reeds zoo was, dat een der leden van den Raad gemeend heeft daarop de aandacht te moeten vestigen, dan zal men wel overtuigd zijn dat er nu geen quaestie van uitstel meer kan zijn. Dat de toestand in dien tijd er niet beter op geworden is, spreekt van zelf; met de zaak nog een jaar uit te stel len, zal die alweder erger worden. Er is geen plaats in de stad, die met deze in vergelijking kan komenhet is een toestand, die door den heer Van Dissel niet te sterk geschetst werd, toen hij zeide dat die onhoud baar is. De heer Juta. Een van uwe bezwaren, M. d. V. tegen het brengen van het riool door den vestwal naar den Singel bestaat daarin, dat men een dood punt zou krijgen. De heer Kuiper heeft zich echter in een gesprek dat ik met hem had, bereid verklaard het waschwater van de fabriek door het riool te laten loopen, waardoor de faecale stoffen uit de huizen, met een zekere strooming naar het hoofdriool zouden gaan. Werd van dit aanbod gebruik gemaakt dan zou het doode punt ten eenemale vervallen. De Voorzitter. Wanneer de heer Juta de kaart raadpleegt, die wij bij het adres van de firma Parmentier hebben ontvangen, zal het hem duide lijk worden, dat daar, waar de Korte Scheistraat eindigt, het riool zou beginnen. Nu kan het doorloopen van het fabriekswater bezwaarlijk een equivalent geacht worden voor de doorstrooming van de Morschpoort tot aan de Mare. De heer Driessen. Er zal toch zeker ten behoeve der fabriek aan de heeren J. Parmentier Zn. en der Broodfabriek, die beide hun afval water loozen in de te dempen gracht, een riool moeten gemaakt worden, daardoor alleen is eene gestadige doorstrooming verzekerd en behoeft men voor een dood punt niet bevreesd te zijn. De heer Donner. Tot de Korte Scheistraat zijn ook slechts 2 of 3 woningen de andere zijn alle tot pakhuis ingericht. Voor deze weinige huizen kon er een klein riool aangelegd worden in verbinding met het hoofdriool, dat tegelijk tot waterloozing vcor de fabriek van den heer Kuiper diende, op die wijze ontstond er geen dood punt, en werd de door voer der faecale stoffen bevorderd. De Voorzitter. Ik geloof dat de heer Donner zich vergist in het aan tal woningenik heb op dit oogenblik de kaart van den platten grond van de gemeente niet voor mij, maar ik moest mij zeer bedriegen, wanneer daar niet meer woningen waren. De heer Donner. Er staan drie woningen, die voor pakhuis worden gebruikt. Dan vindt men er nog 2 a 3 woningen, waarvan de faecale stoffen niet onmiddellijk door het geprojecteerde riool zouden loopen. De Voorzitter. Ik heb inmiddels de kaart der gemeente laten bren gen: 't blijkt mij nu dat er twaalf woningen zijn tusschen het gedeelte dat gedempt is en de Korte Scheistraat behalve drie poorten, die ook hare uitloozing aldaar hebben. Het getal is dus niet zoo gering. De heer Donner. Mag ik U doen opmerken dat het nieuw geprojec teerde riool veel meer nabij komt aan den kant van de Scheistraat. De Voorzitter. Ik spreek van den afstand tusschen de plaats waar de demping der Tweede Binnenvestgracht eindigt en de Korte Scheistraat. Daar staan 12 huizen die op dat gedeelte gerioleerd moeten worden, be halve nog de poorten. Wanneer er eene nieuwe uitmonding kwam zou het geheele bezwaar vervallen, maar de zaak zoude dan in een geheel ande ren toestand geraken. Wij hebben op het oogenblik slechts te beslissen welken toestand wij zullen scheppen, öf wij een riool zullen leggen in een gunstige richting bf bij voorkeur in een ongunstige. De heer Van Dissel heeft reeds op het verkeerde van dit laatste gewezen. De uitmonding van het riool op de Korte Mare komt in alle geval voorbij het bewoonde gedeelte. De Binnenvestgracht heeft aan de ééne zijde de Broodfabriek, aan den anderen kant de fabriek van de firma Parmentier Zn. Eindelijk wil ik nog hierop met nadruk wijzen dat, wanneer de heer Cock bij zijn bezoek aan de Binnenvestgracht den toestand daar niet zoo heel erg gevonden heeft hij een bijzonder gelukkigen dag moet hebben getroffen. Burg. en Weth. zijn er nooit kunnen komen zonder meer en meer overtuigd te worden dat de toestand afschuwelijk is. De heer Cock. Dit hangt veel van het weer af. De heer Quant. Naar aanleiding van de verkregen inlichtingen gevoel ik mij gedrongen te erkennen, dat er zooveel bezwaren bestaan tegen het uitloozen van het riool in de Singelgracht, dat ik niet zal aarzelen mijn stem te geven aan de door de Comm. van Fabricage aangegeven richting, hoe gaarne ik ook zou gewenscht hebben aan het verzoek van de firma Parmentier en aan dat van adressanten te voldoen. De Voorzitter. Ik wensch nog even te doen opmerken, ik zal natuurlijk de verschillende punten der voordracht elk afzonderlijk in stemming brengen dat wanneer eventueel het derde punt, het afbre ken van de brug over de Mare aangenomen wordt zooals het is voorge steld, Burg. en Weth. verplicht zullen zijn die werkelijk te doen afbreken. Het is echter mogelijk dat dit bij de uitvoering van het werk nietnoodig blijkt te zijn. Ik stel dus voor wanneer het tot eene stemming komt over het derde punt, aan het Dagelijksch Bestuur over te laten met de brug naar omstandigheden te handelen. Dit kan misschien eenigen invloed hebben op de kosten.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1883 | | pagina 4