36 V. Benoeming van een Commissaris der Bank van Leening (Zie Ing. St. n®. li9). Met algemeene stemmen wordt benoemd de heer H. W. F. Bakker. VI. Verzoek van J. Van Ulden, om kwijtschelding van boete. (Zie Ing. St. n°. 105 en 108.) Wordt overeenkomstig het voorstel van Burg. en Weth. besloten. VII. Verzoek van H. Van Maanen, om ontslag als tweede onderwijzer aan de Jongensschool der l8te klasse. (Zie Ing. St. n°. 106.) Wordt eervol verleend. VIII. Idem van A. Alt, om een stoep te leggen. (Zie Ing. St. n°. 107.) Wordt zonder discussie of hoofdelijke stemming toegestaan. IX. Idem van J. N. Van der Heijden, om een zerk te leggen. (Zie Ing. St. n®. 107.) Wordt zonder discussie of hoofdelijke stemming toegestaan. X. Voordrachten betrekkelijk eene demping van een gedeelte der Bin nenvestgracht, met de verzoeken der Leidsche Broodfabriek en J. Par- mentier Zoon. (Zie Ing. St. n®. 59, 70 en 110). De beraadslaging wordt geopend. De heer Quant. Ik wensch slechts een enkele inlichting te vragen. Ofschoon de Commissie van Fabricage in haar advies te kennen geeft dat zij het ongeraden acht een tak van het riool slechts door een zijtak te doen uitloozen door den Vestwal in de Singelgracht, zoude ik toch gaarne weten welk overwegend bezwaar bij haar bestaat om te vol doen aan het destijds door de firma Parmentier Zoon ingediend ver zoek, thans herhaald door verschillende bewoners van de Korte Mare die klachten inleveren omtrent de uitloozing van het riool aldaar, en de daardoor ontstane opeenhooping van faecale stoffen. Adressanten beweren toch dat door aanneming van het voorstel van Burg. en Weth. de toe stand nog ondraaglijker zal worden. De Voorzitter. Ik zou wellicht kunnen volstaan met den heer Quant te antwoorden, dat wanneer aan het verzoek van den heer Kuiper vol daan werd, het riool aan de Binnenvestgracht bij de Korte Scheistraat in een dooden hoek zoude eindigen, waarvan eene opeenhooping van vuil het onvermijdelijk gevolg zoude zijn. Dit is op zichzelf reeds een ernstig bezwaar. Er is echter meer. Het plan zooals dit door de firma Parmentier Zoon geprojecteerd wordt is namelijk onuitvoerbaar, daar het riool vol gens dat plan zou moeten gaan bf door de begraafplaats, hetgeen de wet verbiedt, öf door het terrein van de Broodfabriek. Nu zal ik niet behoeven te zeggen dat deze wel niet geneigd zal zijn daartoe vergunning te geven in het belang der firma Parmentier, die hetzelfde vraagt als zij, namelijk afstand van den grond, die door de demping van de gracht verkregen zal worden. De heer Le Poole. Gaarne volg ik het spoor van den heer Quant om U, M. de V., ook eenige inlichtingen te vragen. Vergis ik mij, of bestond ongeveer een jaar geleden niet een plan, dat uitging van Burg. en Weth. om aldaar een coupure in dezelfde richting te maken, als nu door een der adressanten wordt voorgesteld Ik zon daarom wel wenschen te weten, waaraan die veranderde zienswijze van Burg. en Weth. is toe te schrijven? Toen zou men een open sloot verkregen hebben, waardoor eene uitloozing naar de Singelgracht ontstaan ware, terwijl nu het maken van een overdekt riool wordt aan de hand gegeven. Ten tweede zou ik wenschen te vragen of de aangevoerde bezwaren tegen het graven door de begraafplaats wel zeer gewichtig kunnen genoemd worden? Het komt mij toch voor dat er niet zou gegraven worden door de begraafplaats, maar alleen door het publieke pad, dat daar doorheen leidt en tusschen de Algemeene en Jodenbegraafplaats gelegen is. Kan er dus wel eens sprake zijn dat daarin ooit begraven zou kunnen worden? De Voorzitter. Ook deze vraag zal ik terstond beantwoorden. Het plan tot het maken eener coupure heeft vroeger bestaan; destijds bestond er geene reden om te verwachten dat de daarvoor noodige strook grond niet zoude zijn te krijgendoch het is zeer onwaarschijnlijk, dat de Brood fabriek nu afsfand zou doen van grond voor dat riool, en daardoor de zaak voor hare concurrenten, gemakkelijk maken. De heer Le Poole vergist zich wanneer hij spreekt over een pad dat tusschen de twee begraafplaatsen ligt. De Israelietische begraafplaats is een deel van de algemeene. Dat die plaats te laag zou zijn is ook minder juist; de Israelietische begraafplaats is in het laagste gedeelte van het boi- werk gelegen. Evenmin als er nu vergunning zoude kunnen worden ge geven om bijv. te graven door een der gangpaden van de begraafplaats aan de Groenesteeg, zoude de toestemming gegeven mogen worden om te graven door een pad dat op de algemeene begraafplaats ligt. De heer Zaaijer. Naar aanleiding van het laatst ingekomen adres, dat van de bewoners van de Mare, wenschte ik wel eenige inlichtingen aan U te vragen, M. d. V. In het rapport toch van de Comm. van Fabr. wordt als argument aan gevoerd dat het water stroomt van de Mare naar den Singel en de Haar lemmertrekvaart, terwijl de bewoners van de Mare zich in hun adres be roepen op de ervaring dat het water in tegenovergestelden zin stroomt. Daar het zeer moeilijk is deze quaestie hier uit te maken, zou ik gaarne van U vernemen wat de aanleiding is geweest van die uitdrukking in het rapport van de Comm. van Fabr. Dit punt toch is van belang en kan van invloed zijn op de stem, die wij hier over deze zaak zullen hebben uit te brengen. De heer Donner. M. de V. Het komt mij zoo bezwaarlijk niet voor dat gedeelte van de begraafplaats af te zonderen, dat zoo juist tot het voorgestelde doel geschikt is. Die algemeene burgerlijke begraafplaats, heeft haar ontstaan uitsluitend te danken aan de wet betrekkelijk het begraven van lijken, maar, zoover mij bekend, is er sedert haar bestaan nog geen of weinig behoefte aan geweest. En zou dan nu de Raad geen vrijheid hebben een gedeelte dat daarnevens ligt, de eigenlijke begraafplaats ligt veel hooger voor een nuttig doel te besteramen. Met de kennis die ik van de wet heb zie ik niet in dat een dergelijke handeling met haar in strijd zou zijn. Wat nu het tweede bezwaar aangaat, dit dunkt mij niet overwegend te zijn. Het takriool kan zijne uitloozing hebben in het hoofdriool, en de buiging die het hoofdriool krijgt naar de Singelgracht is zoo zwak dat deze geene belemmering in het doorvoeren der stoffen kan geven. En wanneer ik het geprojecteerde riool vergelijk met andere reeds bestaande, dan zie ik dat er een menigte aangetroffen wordt, die veel scherpere bogen hebben. Ik meen dus dat het hier ook wel geen overwegend be zwaar kan opleveren. De heer Van Dissel. M. d. V.Mij dunkt dat bij deze quaestie drie vragen te beantwoorden zijn en wel4®. Zal men behooren over te gaan tot demping; 2®. Zoo ja, welke richting moet dan bij het rioleeren ge volgd worden en 3®. wat moet er gedaan worden met den gedemp- ten grond. Wat de eerste vraag betreft, is meen ik ieder het er wel mee eens dat de gracht moet gedempt worden, daar de toestand werkelijk onhoudbaar is; bij de talrijke adressen, die ingekomen zijn, is er niet een, waarin de onderteekenaars zich uitlaten in dien geest, dat de toestand maar moet gelaten worden, zooals hij is. Wij komen dus tot de hoofdzaak, de richting van de rioleering. Het spreekt wel van zelf dat bij een stelsel, zooals in onze stad is opgeno men, waarbij de vuile stoffen door middel van buizen in de gracht vloeien, de richting en de uitloop der riolen nooit zoo kan gemaakt worden, of enkelen zullen het onaangenaam vinden. Daarom dunkt mij dat er zeer veel voor is om den bestaanden toe stand zooveel mogelijk te handhaven en althans geen nieuwe onaan genaamheden aan sommigen op te leggen om daarvan anderen te be vrijden. Wat is hier het geval? De Binnenvestgracht loopt nu uit op de Ma pp, Wanneer dus de coupure, zooals die door de firma Parmentier geprojec teerd is, wordt gemaakt, zal aan anderen een last worden opgelegd, die zij nu niet hebben, terwijl omgekeerd bij aanneming van het voorstel van Burg. en Weth. de oorspronkelijke toestand zooveel mogelijk blijft ge handhaafd. De bewoners van de Mare zullen in dit laatste geval, zoo de last groot is, een groote last en aannemende dat ze klein is, waar voor ik het houd, een kleine last behouden, evenals zij die vroe ger reeds hadden. Wat de richting van het riool zooals die door adressanten wordt voor gesteld betreft, is, geloof ik, zeer terecht door U opgemerkt, dat die eigen lijk niet uitvoerbaar zou zijn. Nu zegt de heer Donner wel dat er ook andere punten zijn waar de richting der riolen slecht is, maar mij dunkt dat dit waarlijk wel niet als een argument mag gelden. Wij hebben meer dan genoeg aan de bestaande slechte riolen om nu bij het aanleggen van een nieuw riool, met voorbedachten rade eene slechte richting te kiezen. De heer Zaaijer wenschte eenige inlichtingen omtrent de richting van den stroom van het water. Ik doe daarbij opmerken dat door verzuim in het rapport van de Comm. van Fabr. een verkeerde uitdrukking is ge bezigd, waar namelijk gezegd wordt: „de sterke stroom," hetgeen moet zijn „eenige" strooming. Dit is nu evenwel niet het punt, waaromtrent inlichting wordt verzocht; men vraagt naar de richting. Nu geloof ik, dat behoudens allen eerbied voor de ervaring van adressanten, het water in den regel op dat punt zal stroomen naar de buitengracht, dus naar den Singel. Het spreekt echter van zelf dat wanneer zuidenwind wordt opge volgd door noordenwind de richting van het water onvermijdelijk moet veranderen, maar ik geloof de verzekering te kunnen geven dat de stroo ming van het water, wanneer deze aan geenerlei invloed onderhevig is, loopt van de uitmonding naar de Singelgracht, soms zelfs naar de Haar lemmertrekvaart. Voorts is er nog een bepaalde reden, waarom het door de adressanten geprojecteerde riool mij minder wenschelijk voorkomt. Juist tegenover de plaats, waar dat riool dan zou uitmonden, is voor eenige jaren een nieuwe inrichting, een boterfabriek verrezen, die een belangrijk deel van het water uit de grachten trekt, waarop in geen andere wijze is te voorzien. Verandert mer. dus de richting, dan zal men deze onder neming zeer hinderen, wellicht onmogelijk maken. Ik herhaal dus: be houdt zooveel mogelijk het bestaande, overeenkomende met de richting door Burg. en Weth. aangewezen, neemt men de andere dan schept men nieuwe bezwaren en maakt een zeer slecht riool, waar van geen door spoeling ooit sprake kan zijn, omdat het aan eene zijde geheel is afge sloten. Ik zal niet spreken over het derde punt, het gebruik van den grond, dien men door de aanplemping zal verkrijgen. Deze quaestie wordt verschoven door het voorstel van Burg. en Weth. om dit punt later te behandelen. De heer Le Poole. Na hetgeen door den heer Van Dissel is gespro ken, zou ik hem alleen wel wenschen te vragen of het hem soms bekend is dat het Singelwater, door de Leidsche Melkinrichting gebruikt, nog voor andere doeleinden wordt aangewend dan tot de voeding van den stoomketel De heer Van Dissel. Ik ben niet met de details van de fabricage be kend en weet alleen dat toen voor twee jaren het plan vervallen was aldaar eene coupure te maken, een van de directeuren, dien ik toevalliger wijze, sprak, mij zeide; „wat een geluk voor de inrichting dat daaraan geen gevolg wordt gegeven." Ik meen dat het water niet enkel voor de voeding van den stoomketel wordt gebruikt, maar eveneens voor het reinigen van diverse werktuigen en voor afkoeling; met eenige zekerheid kan ik dit echter niet zeggen. De heer Scheltema. Slechts eene enkele opmerking naar aanleiding van een punt door den heer Van Dissel aangevoerd en wel dat betrek king heeft op de richting van den stroom. Dit is een voornaam punt.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1883 | | pagina 2