54
in het licht, zoo hoog noodzakelijk voor den arbeid in zijne fabriek, en
hem na de demping de ruimte worde vrijgelaten naar zijne kolenplaats,
aan welke kolenplaats hij nu met vletten kan aanleggen.
In A° 1863 toch is door het toenmalig Gemeentebestuur van Leiden
aan de firma J. Parmentier Zonen afgestaan het gedeelte straat, loo-
pende langs de Binnenvestgracht van af de brug, leidende over die gracht
van de Korte Mare naar de Marebrug, tot aan den nu bestaanden ach
termuur harer fabriek.
In dat jaar is door gezegde Firma de fabriek gebouwd op den Wal-
muur der Binnenvestgracht, na door aankoop in 't bezit gekomen te zijn
der oude huizen, toenmaals langs die gracht gelegen.
De fabriek heeft aan dien kant achtendertig lichtramen, en was
in 't genot van 't volle daglicht bij het werk tot het jaar 1866als
wanneer de vestingwal aan de overzijde der fabriek in het bezit is ge
komen van de destijds opgerichte Leidsche Broodfabriek, die hare gebou
wen insgelijks heeft gezet tot aan de gracht op 4.50 meter afstand van
den muur der Spinnerij van de firma J. Parmentier Zonen, niette
genstaande aan den anderen kant van gezegde Broodfabriek nog vrij wat
ruimte tusschen dezelve en den Singel is vrij gebleven.
De Broodfabriek heeft aan de zijde der gracht geen lichtramen, dan
enkel op een klein inspringend punt bij 't stook- en machinehuis; 't ove
rige gedeelte is bezet met een blinden muur en eene loods voor berging.
Na het bouwen van gezegde Broodfabriek in A° 1866 is het licht in
de fabriek der firma J. Parmentier Zonen, niettegenstaande de gebou
wen der Broodfabriek niet zeer hoog zijn, reeds veel verminderd, zoodat
de firma daardoor reeds tot een minder goeden toestand in hare inrich
ting geraakteiets wat zeer goed zou te voorkomen geweest zijn, zoo de
Broodfabriek had gebruik gemaakt van het terrein, dat aan den Singel-
kant langs dezelve in haar bezit was en vrij gebleven is.
Indien nu aan de Broodfabriek, welke toch waarlijk nog terrein ge
noeg beschikbaar heeft om zich uit te breiden, ook van de strook van
4.50 meter breedte, de helft wordt afgestaan, zou daardoor voor de firma
J. Parmentier Zonen een zeer nadeelige toestand in het leven worden
geroepen, wijl bij bebouwing of betimmering van den vrijkomenden grond
der gracht, haar het licht zoodanig zou kunnen worden benomen, dat ze
bijna den geheelen dag dien kant in de fabriek gas zou moeten branden.
Wat betreft het innemen van dien grond tot publieke straat zal aan
het Gemeentebestuur, zijns inziens, bij nadere beschouwing wel gebleken
zijn, de juistheid van wat hij in zijn adres de vrijheid nam onder de
aandacht van het Gemeentebestuur te brengen.
In A° 1863 toch maakte het toenmalig Gemeentebestuur geen zwarig
heden de straat langs de gracht, zooals ze toen bestond, te doen inne
men door dit Fabrieksgebouw en dien grond aan de firma af te staan,
inziende dat de passage aldaar niets beteekenend en onnoodig was.
Bij ingebruikstelling van den grond tot publieke straat zou de firma
J. Parmentier Zonen in de noodzakelijkheid worden gebracht tot het
bezetten harer lichtramen met IJzerdraad Vlechtwerk, zeer nadeelig voor
lichttoelating, echter noodzakelijk ter bescherming harer glasruiten, wijl
het overbekend is, hoe het daarmee gesteld is in achterafstaande gebou
wen hier ter stede. Wij verwijzen naar den toestand der Katoendrukkerij
van de firma de Heyder Co. gelegen aan den kant der Oosterkerk, welke
firma daarvan het best kan getuigen.
Het is onzes inziens duidelijk aan het Gemeentebestuur gebleken, dat
Adressant het afstaan van den grond niet vraagt ter uitbreiding zijner
fabriek, en Adressant is dan ook volkomen bereid, zich te verbinden op
dien grond geenerhande gebouwen te zullen plaatsenwant die grond is
niet geschikt ter bebouwing, zonder te veroorzaken, dat eene der twee
er langs gelegen fabrieken in het donker geraakt.
De ligging ook van de terreinen aan weerskanten der gracht is zoo
verschillend, dat het terrein der Broodfabriek een meter hooger ligt
dan de grond aan den overkant der gracht.
Wij hopen, dat bij eene opname in loco aan de bestuursleden zal blij
ken, dat wij niet overdrijven, en bij eventueel bezoek daar ter ptaatse
verklaart zich Adressant volgaarne tot aanwijzing bereid.
J. Kuiper.
Leiden, 7 Mei 1883. firma J. Parmentier Zonen.
Aan den Edel Achtbaren Raad der gemeente Leiden.
Geeft met verschuldigden eerbied te kennenhet Bestuur der Naam-
looze Vennootschap de Leidsche Broodfabriek:
1°. dat de Leidsche Broodfabriek in het belang harer zaak behoefte
heeft aan open terrein, ter zijde haref fabriek, thans Binnenvestgracht,
waarvan de demping is voorgesteld
2°. dat zij mitsdien aan den Gemeenteraad verzoekt: den grond door
die voorgenomen demping ontstaan, van af de Mare tot aan de Korte
Scheistraat, voor de helft der breedte in eigendom te mogen verkrijgen.
De Leidsche Broodfabriek is bereid de helft der kosten in de demping
en rioleering natuurlijk ook der demping alléén indien dit verlangd
wordt over de aangegeven lengte te dragen en verder zoodanigen prijs
voor den af te stanen grond te betalen als het Gemeentebestuur billijker
wijze zal vaststellen.
Mocht hetgeen de Leidsche Broodfabriek niet veronderstelt de
Gemeenteraad verlangen de geheele breedte van de Binnenvestgracht van
af de Mare tot de Korte Scheistraat aan één der belendende eigenaren af
te staan, dan is de Leidsche Broodfabriek bereid het geheel over te nemen
en daarvoor de kosten van demping en rioleering te dragen en den koop
prijs, als boven vast te stellen, te voldoen.
Leiden, 28 April 4883. 'tWelk doende,
G. J. de Casparis, A. W. Sijthoff.
Directeur. P. Driessen.
G. F. Alsche.
J. E. van Iterson J.Az.
D. de Loos.
Leiden, 5 Juni 1883.
De Comm. van Fabr. heeft in overweging genomen de requesten van
het bestuur der Leidsche Broodfabriek en van de firma J. Parmentier
Zonen, betreffende het dempen van de Vierde Binnenvestgracht, en den
eigendom van den daardoor te verkrijgen grond.
Wat de daarbij gedane voorstellen betreft, acht zij het ongeraden een
tak van het riool, slechts door een zijtak te doen uitloozen "iiööTttëtr Vest-
wal in de Singelgracht, omdat een gedeelte van het riool tusschen den
korenmolen de Valk en de Iraëlietische begraafplaats, of de algemeene
burgerlijke begraafplaats zou doorsnijden of, een gedeelte van den grond
der Leidsche Broodfabriek daarvoor bestemd wordende, afstand van grond
van de Leidsche Broodfabriek zou moeten worden gevraagd en verkregen.
Zij ziet geen bezwaar in de uitloozing van het te leggen riool in de
Mare, omdat juist de sterke stroom van den Ouden Singel naar de Haar
lemmer Trekvaart geen bijzondere vervuiling laat verwachten.
De Comm. acht het van groot belang voor de gemeente dat de dem
ping met al wat daartoe behoort vanwege de gemeente geschiedt en wordt
bekostigd overeenkomstig het voorstel in de Raadsvergadering van den
19 April 11. aan de orde van behandeling gesteld; maar vindt het raad
zaam eerst na den afloop van de demping in overweging te nemen en
te beslissen, of de gedempte grond zal worden bestraat en voor den open
baren dienst bestemd blijven, dan wel geheel of gedeeltelijk zal worden
verkocht.
In overeenstemming daarmede stelt zij voor, het oorspronkelijk plan
te splitsen, zoodat eerst wordt besloten
1° tot het leggen van een rioolbuis, takriool en kolken;
2° tot het dempen
3° tot het wegbreken van de brug aan de Mare, waarvan de kosten ge
raamd worden op f 3500, opdat na den afloop van dit werk de Ge
meenteraad in de gelegenheid zij te beslissen, of de gedempte grond zal
worden bestraat en voor het openbaar verkeer bestemd, dan wel de grond
naar de alsdan verkregen waarde op de beide daartoe gedane aanvragen
in eigendom zal worden afgestaan op nader te bepalen voorwaarden.
Aan Heeren Burg. en Weth. De Commissie van Fabricage,
der Gemeente Leiden.
N°. 111» Leiden, 7 Juni 1883.
Na kennisneming van de voordracht van Burg. en Weth. in zake de
assurantiën (Ing. St. n°. 62) hebben wij de eer U het volgende mede
te deelen
Omtrent het eerste punt waren de raeeningen verdeeld. De meerder
heid achtte het niet wenschelijk voort te gaan de gebouwen der gemeente
te verzekeren. Die gebouwen loopen zoo weinig gevaar voor brandschade
dat de te betalen premie daaraan op verre na niet geëvenredigd is. Uit
het feit dat in de laatste 40 jaar door de gemeente geene brandschade
is geleden, leidde de meerderheid niet af dat er daarvoor geen gevaar
bestond, maar evenmin zag zij daarin eenigen grond voor de gevolgtrekking
dat het thans meer dan ooit raadzaam is, de gemeente nu vooral niet
onverzekerd te laten. Zij bedacht waarom er zoo geringe vrees mag be
staan voor brandhet eigenaardige gebruik der gebouwen, de uitstekende
bluschmiddelen (waarbij nog gewenscht kon worden het aanbrengen van
brandkranen aan de voornaamste gebouwen), de onmiddellijke nabijheid
van water op elk punt van de gemeente. Daarbij werd acht geslagen op
de ervaring, opgedaan niet alleen in Leiden maar ook op andere plaatsen.
Nu is zeker niet in een cijfer te stellen, hoe groot dan werkelijk het
risico is, maar de meerderheid meende het toch veel lager te mogen stel
len, dan in evenredigheid tot de premiën die tot nog toe betaald werden
en dan de premie die b. v. bij de vereenigde gemeenten of bij beurspolis
zou worden berekend. Dat er e enige kans op brandschade bestaat,
wie zal het ontkennen? Maar is het wenschelijk elke kans te verzekeren,
al kan men berekenen dat zij oneindig klein is, en al wordt er een premie
gevorderd, berekend naar veel hooger risico? Immers het normale cijfer
wordt gesteld ook voor dit abnormale geval. Ware er hier sprake van een
particulier, hij zoude zich moeten onderwerpen aan de noodzakelijkheid.
Een brand ware misschien zijn ondergang, althans de slag moeielijk te
overkomen; de premie bovendien is gering. Al betaalt hij de zekerheid
betrekkelijk duur, hij handelt zeker verstandig. Doch voor de gemeente is
de zaak anders; het risico wordt verdeeld over al die verspreide gebouwen,
de premiën maken te zamen een belangrijk bedrag, en bij mogelijken brand
is hare financieele positie geheel verschillend van die van den particulier.
De laatste punten hebben nog tot eene andere overweging geleid. Het
is nl. mogelijk van de belangrijke premiën, die nu gespaard zouden wor
den, een kapitaal te vormen tot dekking van brandschade. De meerder
heid wenschte niet, roekeloos het gevaar van brand negeerende, het be
drag der te sparen premiën te verteeren. Zij wenschte dat die gelden toch
op de begrooting zouden worden gebracht tot een bedrag, globaal te stel
len b.v. op f 2000 'sjaars. Jaarlijks vóór 1 October konden daarvoor wor
den aangekocht b. v. f 2000 4°/0 W. S., in te schrijven op het hoofd
gemeente Leiden. Zoodra de inschrijving het cijfer van 100000
had bereikt, was verdere bijschrijving onnoodig. De renten zouden in
billijkheid ieder jaar als ontvangst in de begrooting mogen worden ge
bracht. Blijven echter Leiden's gebouwen 25 jaar gespaard, dan zou de
uitgaaf van f 2000 voor inschrijving reeds door de te ontvangen renten
worden gedekt. Bij branden, waarvan de schade b.v. minder dan f 1000
bedraagt, ware die schade te voldoen uit de gewone ontvangsten, bij
mogelijken grooteren brand zooveel kapitaal af te schrijven als noodig is,
en mocht dit niet toereikend zijn, eene leening.
Door eene dergelijke wijze van handelen, in de détails misschien nog
te wijzigen, won men zonder twijfel de kosten van administratie, en boven
dien den prijs die voor vergoeding van risico hooger berekend wordt dan
in werkelijkheid het risico zou vorderen. Voor het nageslacht mocht men
zich volkomen verantwoord gevoelen; geen verzuim van onze zijde zou
een leening misschien noodzakelijk maken; wij zouden als het ware een
anderen vorm van verzekering verkiezen, die juist voor het nageslacht
voordeelig zoude zijn. Wanneer wij alleen aan ons eigen belang, aan de
begrootingen van de dadelijk volgende jaren denken, dan is het zeker
raadzaam voort te gaan met de verzekering van Leiden's eigendommen.
De meerderheid meende het voorafgaande te moeten uitspreken. Het is
hare stellige overtuiging, al mag zij zich geenszins verzekerd houden dat